Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-11-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1279, 15/03236

Parket bij de Hoge Raad, 22-11-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1279, 15/03236

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2016
Datum publicatie
21 december 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:1279
Formele relaties
Zaaknummer
15/03236

Inhoudsindicatie

Art. 41.2 Wet op het accountsberoep, werkzaam zijn als account zonder te zijn ingeschreven in het door de Nederlandse Beroepsorganisatie van accountants (NBA) bijgehouden accountsregister. Ongeoorloofde verenigingsdwang, strijd met art. 11 EVRM? Het oordeel van het hof dat de NBA niet kan worden aangemerkt als “vereniging ”of “association” i.d.z.v. art. 11 EVRM is juist omdat de NBA een bij wet ingestelde beroepsorganisatie is, die is ingebed in publiekrechtelijke structuren, die administratieve, regelgevende en toezichthoudende bevoegdheden heeft en die doelstellingen nastreeft van algemeen belang.

Conclusie

Nr. 15/03236

Zitting: 22 november 2016

Mr. A.E. Harteveld

Aanvullende conclusie inzake:

[verdachte]

1. In de onderhavige zaak heb ik eerder, voor de zitting van 8 november 2016, geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Inmiddels ben ik erop attent gemaakt dat ik in die conclusie abusievelijk geen aandacht heb besteed aan het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgedragen. Met verontschuldiging voor die omissie zal ik dat middel thans alsnog bespreken.

2. Het tweede middel

2.1. Het middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv, waarbij een beroep is gedaan op art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Voorts bevat het middel de klacht dat het hof niet heeft aangegeven op welke jurisprudentie het zich heeft gebaseerd bij de verwerping van het beroep op art. 11 EVRM.

2.2. De eerste klacht van dit middel staat in zeker verband met de door mij al in mijn conclusie besproken tweede klacht die in het (eerste) middel was vervat. De onderhavige klacht neemt als uitgangpunt dat ter terechtzitting van het hof door de raadsman een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen over schending van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

2.3. Blijkens de pleitnota van de raadsman1 is bij het hof met betrekking tot de voornoemde bepaling het volgende aangevoerd:

“14. Daarnaast betekent de koppeling van accountantstitels aan de verplichte inschrijving in het ledenregister van NBA voorheen Nivra/NOvA een extreme vorm van indirecte verenigingsdwang voor Nederlandse accountants door verlies van het eigendomsrecht op die titel. Zo ontstaat ook strijdigheid met artikel 1 van het Protocol Nr. 1 EVRM inzake het recht op ongestoord genot van eigendom.”

2.4. Het enige dat aldus is aangevoerd is dat de registratieplicht voor accountants ‘strijdigheid’ oplevert met het door art. 1 van het Protocol beschermde recht op ongestoord genot van de – als eigendom aangemerkte - accountantstitel. Een specifiek op dat punt toegesneden overweging ontbreekt inderdaad in het arrest. Het lijkt mij dat het hof het gestelde kennelijk niet als een (afzonderlijk) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft opgevat, hetgeen mij niet onbegrijpelijk voorkomt. Enige onderbouwing van de ingenomen stellingname ontbreekt immers. In dit verband, maar in wezen ten overvloede, merk ik op dat, zo al geconstrueerd zou kunnen worden dat een inbreuk is gemaakt op het recht op ongestoord genot van de eigendom, de volgende vraag zou moeten zijn of een dergelijke inbreuk is gerechtvaardigd door de werking van het tweede lid van art. 1, Eerste Protocol.2 Het gestelde in de pleitnota raakt dat punt in genen dele, dus een gerechtvaardigde vraag is wat de rechter met een dergelijk verweer aan zou moeten. Een verplichting van de rechter om halfbakken verweren ambtshalve aan te vullen kan aan het recht niet worden ontleend. De klacht faalt.

2.5. De tweede klacht richt zich uitsluitend tegen de motivering van ’s hofs beslissing en kan daarom buiten (verdere) bespreking blijven.3 Op de klacht die wel is gericht tegen de beslissing van het hof zelve ben ik in mijn eerdere bespreking van het (eerste) middel uitgebreid ingegaan.

3. Het tweede middel faalt eveneens en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.

4. Deze aanvullende conclusie strekt tot handhaving van mijn eerdere conclusie dat het beroep dient te worden verworpen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG