Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1532, 16/05747
Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1532, 16/05747
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 november 2017
- Datum publicatie
- 13 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2017:1532
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:77
- Zaaknummer
- 16/05747
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Medeplegen van het huisvesten van varkens i.s.m. art. 5.2 Varkensbesluit (oud) begaan door een rechtspersoon terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven (meermalen gepleegd). Uitleg van het begrip "de oppervlakte van het dichte deel" van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer a.b.i. deze bepaling. Blijkens de nota van toelichting strekt art. 5.2 Varkensbesluit (oud) ertoe te garanderen dat een gelt of zeug over voldoende ligruimte op een dichte vloer beschikt. Gelet hierop moet worden aangenomen dat onder "de oppervlakte van het dichte deel" van de beschikbare vloer a.b.i. deze bepaling moet worden verstaan het dichte deel waarop een gelt of zeug vrij, dus zonder gehinderd te worden door enig obstakel, kan liggen. ́s Hofs kennelijke oordeel dat voor het bepalen van de oppervlakte daarvan uitsluitend aaneengesloten dichte delen van de vloer in aanmerking dienen te worden genomen, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. HR merkt op dat hetgeen hiervoor is overwogen ook van toepassing is op het huidige art. 2.18.2 Besluit houders van dieren, dat in essentie gelijkluidend is aan art. 5.2 Varkensbesluit (oud). Samenhang met 16/05734 E (niet gepubliceerd).
Conclusie
Nr. 16/05747 E Zitting: 28 november 2017 (bij vervroeging) |
Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
-
Het hof heeft bij arrest van 3 maart 2016 het vonnis van de economische politierechter van 27 november 2014 ten aanzien van de kwalificaties van het onder de parketnummers 82-153434-14, 82-153438-14 en 82-153443 telkens onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, de opgelegde straffen, de strafmotivering en de aangehaalde wetsartikelen vernietigd en het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige bevestigd en verdachte in de zaken met voornoemde parketnummers telkens onder 1 subsidiair bewezenverklaarde wegens “medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd” en ”medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd” veroordeeld tot geldboetes van (in totaal) € 2.250,00 (subsidiair 32 dagen hechtenis) respectievelijk (in totaal) € 3.750,00 (subsidiair 47 dagen hechtenis) en (in totaal) € 5.250,00 (subsidiair 61 dagen hechtenis) en verdachte in de zaken met parketnummers 82-153434-14 en 82-153443-14 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde wegens “medeplegen van een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” veroordeeld tot een geldboete van € 2.500 (subsidiair 35 dagen hechtenis).
-
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
-
Er bestaat samenhang met de zaak onder nummer 16/05734. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
-
Het middel richt zich tegen de motivering van de onder 1 subsidiair telkens bewezenverklaarde woorden ‘de oppervlakte van het dichte deel van de [...] beschikbare vloer niet tenminste per gelt of zeug 1,3 m2 bedroeg.’ De motivering zou mede in het licht van de gevoerde verweren onjuist en ontoereikend zijn. Daarmee staat in deze zaak de normering van de dichte vloeroppervlakte voor gelten1 en zeugen2in de varkenshouderij centraal.
5. Ten laste van verdachte is - voor zover hier van belang - bewezenverklaard dat:
“Ten aanzien van parketnummer 82.153434.14.
Feit 1. subsidiair:
[A] BV heeft op 18 maart 2013, te [plaats A] in de gemeente [...] , tezamen en in vereniging met anderen varkens gehuisvest terwijl dat niet geschiedde overeenkomstig
- artikel 4, eerste lid, gelet op artikel 5, tweede lid, van hel Varkensbesluit aangezien in de stallen voor gelten na dekking of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt of zeug 1,3 m2 bedroeg (1.198 zeugen aanwezig) (...)
- (...)
hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
(...)
Ten aanzien van parketnummer 82.153438.14.
Feit 1 subsidiair:
[A] BV heeft op 12 november 2013, te [plaats A] in de gemeente [...] , te [plaats B] in de gemeente [...] of te [plaats D] in de gemeente [...] tezamen en in vereniging met anderen varkens gehuisvest terwijl dat niet geschiedde overeenkomstig
- (...)
- artikel 4, eerste lid, gelet op artikel 5, tweede lid, van het Varkensbesluit aangezien in stallen op de locatie [plaats D] voor gelten na dekking of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt of zeug 1,3 m2 bedroeg (414 gelten en/of zeugen aanwezig) (...)
- (...)
hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
(...)
Ten aanzien van parketnummer 82.153443.14.
Feit 1 subsidiair:
[A] BV heeft op 4 juli 2013, te [plaats A] in de gemeente [...] , te [plaats C] in de gemeente Halderberge, te [plaats D] in de gemeente [...] of te [plaats B] in de gemeente [...] , tezamen en in vereniging met anderen varkens gehuisvest, terwijl dat niet geschiedde overeenkomstig
- artikel 4, eerste lid, gelet op artikel 5, tweede lid van het Varkensbesluit aangezien op de locatie [plaats A] in de afdelingen 57, 58 en 65 voor gelten na dekking en/of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten en/of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt en/of zeug l,3m2 bedroeg (767 zeugen aanwezig) en
- op de locatie [plaats C] in afdeling 55 voor gelten na dekking en/of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten en/of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt en/of zeug 1,3m2 bedroeg (461 varkens aanwezig) en
- op de locatie [plaats D] in de stallen 3, 5, 1 (afdeling 5 t/m 12) en 8 voor gelten na dekking en/of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten en/of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt en/of zeug 1,3 m2 bedroeg (637 varkens aanwezig) en
- op de locatie [plaats B] voor gelten na dekking en/of zeugen zonder biggen, die in groepen werden gehouden, waarvan de vloer gedeeltelijk uit roostervloer bestond, de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten en/of zeugen zonder biggen beschikbare vloer niet tenminste per gelt en/of zeug 1,3 m2 bedroeg (384 varkens aanwezig) en
- (...)
hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.”
6. Gelet op de (op dit punt bevestigde) Aantekening mondeling vonnis van de economische politierechter, berust deze bewezenverklaring op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van de economische politierechter van 27 november 2014. Voorts heeft het hof - in aanvulling op de bewijsoverwegingen van de economische politierechter3 - in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“In hoger beroep is ten aanzien van het verwijt dat de zeugen niet over een voldoende dichte vloer beschikten namens de verdachte nog aangevoerd dat het Varkensbesluit niet vermeldt dat daarbij sprake moet zijn van een aangesloten dichte vloer. Het staat bovendien niet vast dat de dichte delen tussen de hekjes niet mogen meetellen als aaneengesloten dichte vloer. Het Varkensbesluit bepaalt in artikel 6 zelfs dat 5% aan openingen is toegestaan en daarnaast telt de vloer onder voerbakken ook mee indien deze bakken 20 centimeter hoog hangen. Als alle beschikbare stukken dichte vloer worden meegerekend, is door verdachte aan het Varkensbesluit voldaan.
(...)
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de oppervlakte van het dichte deel van de vloer dat voor de varkens beschikbaar moet zijn
Het hof gaat in het navolgende uit van de wetgeving zoals deze luidde ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Artikel 2 lid 2 van het Varkensbesluit bepaalt:
Het huisvesten van varkens geschiedt overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 van dit besluit.
Artikel 4 lid 1 bepaalt:
De beschikbare oppervlakte van een stal bedraagt voor gelten na dekking of zeugen zonder biggen, die in een groep worden gehouden, tenminste per gelt of zeug 2,25 m2.
Artikel 5 lid 2 van het Varkensbesluit bepaalt:
Indien de vloer van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de voor geiten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer tenminste per gelt of zeug 1,3 m2.
Voor de uitleg en doelstelling van voornoemde bepalingen dient te worden gekeken naar de totstandkoming daarvan.
De wijziging van het Varkensbesluit bij Besluit van 15 november 1997 (Stb. 1998, 213) maakt, blijkens de nota van toelichting (p. 6), deel uit van een “integraal pakket maatregelen voor de varkenshouderij die worden gesteld zowel in het belang van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit, als in het belang van dierenwelzijn en diergezondheid.”
De nota verwijst eveneens naar richtlijn 91/630 EG, welke richtlijn minimumwelzijns- voorschriften stelt ter bescherming van varkens. Ingevolge artikel 11 van die richtlijn kunnen lidstaten op hun grondgebied strengere regels toepassen dan de voorschriften die in de richtlijn worden gesteld. Daarvan is in voornoemd Besluit van 15 november 1997 gebruik gemaakt. De scherpere voorschriften betreffen onder meer de ruimte die varkens minimaal geboden moet worden.
Over de beschikbare vloeroppervlakte en het dichte gedeelte van roostervloeren vermeldt de nota van toelichting (Staatsblad 1998, 213, p. 12):
Uitgangspunt voor de vaststelling van de (aangescherpte) normen inzake het benodigde beschikbare minimale vloeroppervlak voor varkens, is dat een functionele scheiding tussen de plaatsen waar het varken mest, eet en ligt mogelijk moet zijn en dat voldoende opvang aanwezig is in geval van calamiteiten.
Deze uitgangspunten hebben ertoe geleid dat de beschikbare oppervlakte voor een in een groep gehouden gelt of zeug zonder biggen, ingevolge artikel 4, eerste lid, minimaal 2,25m2 moet zijn. (...) Dit zelfde geldt voor de minimumnormen inzake het vereiste dichte gedeelte van roostervloeren (artikel 5, tweede lid). Deze aanscherping garandeert dat een varken over voldoende ligruimte op een dichte vloer beschikt.
In het voornoemd Besluit werd een koppeling gemaakt met de Wet herstructurering varkenshouderij, op grond van welke wet varkenshouderijen uitsluitend kunnen uitbreiden of nieuw vestigen na het verwerven van varkensrechten. De achtergrond daarvan was dat bedrijven die gingen investeren in de varkenshouderij, vanaf het moment waarop die varkensrechten verkregen werden, direct zouden moeten voldoen aan de nieuwe, verscherpte, welzijnsnormen. Omdat dit niet haalbaar bleek, heeft bij Besluit van 20 maart 1998, houdende wijziging van he Varkensbesluit (herstructurering varkenshouderij) voor de jaren 1998 en 1999 een ontkoppeling plaatsgevonden met de Wet herstructurering varkenshouderij. Bovendien vond een wijziging plaats van de bepalingen met betrekking tot de minimumoppervlakte dichte vloer binnen de totale voor varkens beschikbare oppervlakte van een stal, voor zover het betreft gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden gelten of zeugen. Bij Besluit van 20 januari 1999, houdende wijziging van het Varkensbesluit (ontkoppeling Wet herstructurering varkenshouderij) vond een definitieve ontkoppeling met de Wet herstructurering varkenshouderij plaats
Bij Besluit van 28 april 2003, houdende wijziging van het Varkensbesluit (implementatie richtlijnen nr. 2001/88/EG en nr. 2001/93/EG) is bepaald dat de artikelen 4 en 5 van het Varkensbesluit tot 1 januari 1998 niet onverkort zouden gelden.
Bij Besluit van 3 maart 2005, houdende wijziging van het Varkensbesluit en het Ingrepenbesluit (implementatie richtlijnen nr. 2001/88/EG en nr. 2001/93/EG) is bepaald dat de artikelen 4 en 5 van het Varkensbesluit tot 1 januari 2013 niet onverkort gelden. Uit het besluit volgt dat het Varkensbesluit met betrekking tot de beschikbare vloeroppervlakte stal al verdergaande normen bevat dan voornoemde richtlijnen zodat het Varkensbesluit in dat opzicht niet hoeft te worden gewijzigd.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de wijziging van het Varkensbesluit, waarbij is vastgesteld welke soorten varkens over welke vloeroppervlakte moeten kunnen beschikken, al bij Besluit van 15 november 1997 is opgenomen in het Varkensbesluit. Nadien vonden weliswaar wijzigingen plaats voor wat betreft het moment dat bedrijven aan die eisen zouden moeten voldoen - in dat kader geldt dat bij Besluit van 3 maart 2005 is vastgelegd dat vanaf 1 januari 2013 aan die eisen voldaan moest worden - maar de tekst van de artikelen 4 lid 1 in verbinding met artikel 5 lid 2 van het Varkensbesluit is intussen niet meer gewijzigd.
Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 15 november 1997, houdende wijziging van het Varkensbesluit, zoals hiervoor opgenomen, volgt dat die wijziging is ingegeven uit het oogpunt van dierenwelzijn. Gegarandeerd moet worden dat een varken over voldoende ligruimte op een dichte vloer beschikt. Naar het oordeel van het hof is daarmee onverenigbaar dat die dichte vloer bestaat uit niet aaneengesloten delen, omdat de vereiste vloeroppervlakte dichte vloer dan de facto niet gerealiseerd wordt.
Het betoog van de raadsman dat artikel 6 van het Varkensbesluit toelaat dat een vloer of een gedeelte daarvan wordt voorzien van gierdoorlatende openingen, doet aan het voorgaande niet af. Dat artikel bepaalt immers slechts wanneer een vloer, ondanks de aanwezige gierdoorlatende openingen, wordt beschouwd als een dichte vloer en stelt niet dat de oppervlakte dichte vloer niet uit een aaneengesloten deel moet bestaan.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de ruimte onder de voederbakken dient te worden meegeteld bij de bepaling van vloeroppervlakte geldt dat - nu het varkens betreft in groepshuisvesting - dit verweer een uitleg vraagt van ‘de beschikbare oppervlakte’ (art. 4 lid 1 Varkensbesluit), dan wel ‘de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer’ (art. 5 lid 2 Varkensbesluit).
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN9952) en de in dat arrest opgenomen wetsgeschiedenis van het oorspronkelijke Varkensbesluit wordt daarmee, de netto-ruimte voor de varkens bedoeld. Daaronder wordt volgens de Hoge Raad verstaan de ruimte waarin varkens zich vrij, dus zonder gehinderd te worden door enig obstakel, kunnen bewegen en niet de ruimte waar de varkens zich niet vrij kunnen bewegen maar slechts met een gedeelte van het lijf kunnen liggen. Anders dan de raadsman heeft betoogd telt de ruimte onder de voederbakken om die reden niet mee bij de bepaling van de oppervlakte.”
7. Art. 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (oud)4 luidde ten tijde van de tenlastegelegde feiten als volgt:
"Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de wijze waarop dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren mogen worden gehouden.”
8. Op deze bepaling was het Varkensbesluit gebaseerd, dat per 1 juli 2014 is komen te vervallen.5 Art. 4 en 5 van het Varkensbesluit (oud) bevatten minimumnormen voor de beschikbare ruimte voor (gebruiks)varkens. De hier toepasselijke bepalingen uit het Varkensbesluit (oud) luidden ten tijde van de tenlastegelegde feiten als volgt:
Art. 4, eerste lid, Varkensbesluit (oud):
“1. De beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gelten na dekking of zeugen zonder biggen, die in een groep worden gehouden, bedraagt tenminste per gelt of zeug 2,25 m2.”
art. 5, tweede en derde lid, Varkensbesluit (oud):
“2. De voor de varkens beschikbare vloer van een stal bestaat niet geheel uit roostervloer, tenzij de vloer is bestemd voor gespeende varkens of zogende zeugen met biggen en niet is vervaardigd van beton.
3. Indien de vloer van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer tenminste per gelt of zeug 1,3 m2.”
9. Het middel is beperkt tot de vijf bewezenverklaarde overtredingen. Drie overtredingen vonden plaats in het bedrijf te [plaats A] en wel op 18 maart 2013 (1198 zeugen), 12 november 2013 (414 gelten en/of zeugen) en 4 juli 2013 (767 zeugen). Op 4 juli 2013 waren er ook overtredingen in [plaats C] (461 varkens), [plaats D] (637 varkens) en [plaats B] (384 varkens). Ik wijs er op dat er kennelijk over het beschikbare vloeroppervlak in [plaats B] de minste discussie is nu uit de bewijsvoering (p. 11 van het proces-verbaal houdende het bevestigde mondelinge vonnis) blijkt dat de zoon van verdachte - die zoon was in loondienst bij de rechtspersoon - , heeft verklaard dat de biggen veel te dik zaten.6 Hoe dan ook gaat het in deze zaak om de vraag of bewezen kan worden dat het beschikbare deel van het vloeroppervlak onvoldoende was voor de gelten en/of zeugen.
10. De in de bewezenverklaring (telkens) gebruikte woorden ‘de oppervlakte van het dichte deel van de [...] beschikbare vloer niet tenminste per gelt of zeug 1,3 m2 bedroeg’ zijn ontleend aan artikel 5, derde lid, Varkensbesluit (oud) en kennelijk gebezigd in de betekenis van die bepaling. Als ik het goed zie komt het middel zowel op tegen de uitleg van het hof van het woord ‘beschikbaar’ als van het woord ‘dicht’. Ik bespreek nu eerst of het hof beide woorden juist heeft uitgelegd.
11. Zoals door het hof ook overwogen heeft de Hoge Raad zich in zijn arrest van 27 januari 20047 uitgelaten over wat onder “beschikbaar” of “beschikken” in de zin van het Varkensbesluit moet worden verstaan. Ik citeer:
“3.4. De Nota van Toelichting bij het Varkensbesluit (Stb. 1994, 577) houdt onder meer het volgende in:
"In het advies van de Raad voor dierenaangelegenheden is opgemerkt dat de definitie van "stal" een nadere toelichting behoeft. Daaruit zou moeten blijken dat een stal niet de gehele ruimte, maar de voor de varkens beschikbare (netto-)ruimte omvat. Nu het begrip "stal" door het gehele besluit heen eerder in de ruime zin wordt gebruikt en wordt onderscheiden van delen die beschikbaar zijn voor de varkens, zou dit tot verwarring leiden. In plaats daarvan is in het hele besluit de netto-ruimte voor varkens aangeduid met de termen "beschikbaar" of "beschikken"."
Gelet op de Nota van Toelichting moeten de in art. 4, eerste lid, (oud) Varkensbesluit voorkomende woorden "de voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal" worden uitgelegd als: de netto-ruimte voor de varkens. Er moet dus - anders dan in de middelen wordt betoogd - niet mede onder worden verstaan ruimte waar de varkens zich niet vrij kunnen bewegen maar slechts met een gedeelte van het lijf kunnen liggen, maar: de ruimte waarin de varkens zich vrij, dus zonder gehinderd te worden door enig obstakel, kunnen bewegen. De namens de verdachte geponeerde stelling dat de ruimte onder de voederbak bij de beschikbare oppervlakte dient te worden gerekend, is dan ook onjuist.”
12. De beschikbare vloer is dus alleen de ruimte waar varkens zich vrijelijk kunnen bewegen, dus zonder gehinderd te worden door enig obstakel. Uit hetgeen het hof over de ruimte onder de voederbakken heeft overwogen kan worden afgeleid dat het hof geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘beschikbaar’. In zoverre faalt het middel.
13. Het hof heeft voor de vraag of de woorden “de oppervlakte van het dichte deel van de [...] beschikbare vloer” kunnen worden bewezen gelet op de bewijsoverweging beslissend geoordeeld dat het moet gaan om de oppervlakte van aaneengesloten delen van die vloer. Per gelt of zeug moet de oppervlakte 1,3 m2 zijn. Het hof gebruikt als argument dat de wijziging van het Varkensbesluit is ingegeven uit het oogpunt van dierenwelzijn en dat het daarmee onverenigbaar is dat de vloer bestaat uit niet aaneengesloten delen, omdat de vereiste vloeroppervlakte dichte vloer dan de facto niet gerealiseerd wordt. Doorslaggevend acht het hof hiermee de strekking van de wetswijziging. Het middel bestrijdt de strekking van de wetswijziging niet, maar wel dat daaruit zonder meer voortvloeit dat een dicht deel van de vloer alleen een aaneengesloten dicht deel van de vloer kan zijn.
14. In het oordeel van het hof lijkt mij besloten te liggen dat bepalend is dat er voor een gelt en/of zeug aaneengesloten 1,3 m2 dicht vloeroppervlak beschikbaar is. Als er 10 gelten zijn moeten er tien plaatsen zijn van 1,3 m2 dicht vloeroppervlak. In dat geval is, zoals uit de geciteerde toelichting op het Varkensbesluit naar voren komt, een functionele scheiding tussen de plaatsen waar het varken mest, eet en ligt mogelijk en is voldoende opvang aanwezig in geval van calamiteiten. De aanscherping van de norm beoogt volgens diezelfde toelichting te bewerkstelligen dat een gelt of zeug voldoende (lig)ruimte heeft op een droge vloer.8
15. Kennelijk meent de steller van het middel dat het om de totaal beschikbare ruimte gaat. Uit de toelichting uit het middel leid ik af dat hij van oordeel is dat het gaat om de totale hoeveelheid beschikbare vloer gedeeld door het aantal gelten/zeugen. Als er dus 10 gelten in een ruimte zijn met een roostervloer is kennelijk ook toereikend: 20 dichte plaatsen van 1 m2. En is dan 130 dichte plaatsen van 0,1 m2 ook voldoende? De benadering van de steller van het middel leidt tot absurditeiten en staat haaks op hetgeen met de aanscherping van het dichte deel van het vloeroppervlak is beoogd. Het hof heeft derhalve een juiste uitleg gegeven aan de eisen die worden gesteld aan het dichte deel van de vloer.9 En voor zover het middel inhoudt dat het hof niet is ingegaan op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd (‘verweren’) over beschikbaarheid en dichte deel van de vloer kan ik dat niet volgen.
16. Na deze klachten over de uitleg van de in de bewezenverklaring gebezigde bewoordingen kan ik kort zijn over de toereikendheid van het bewijs. Het middel herhaalt in het kader van de beschikbaarheid van de vloer naar ik begrijp de klacht over het ontbreken van een reactie op het ‘verweer’ dat een vloer met hekjes mee moet tellen. Ik meen onder verwijzing naar het voorgaande te kunnen volstaan met de vaststelling dat het antwoord op dit bewijsverweer niet ontoereikend en niet onbegrijpelijk besloten ligt in de bewijsvoering van het hof. Het hof telt immers de ruimte tussen de hekjes niet mee. Tenslotte zie ik niet in dat het hof eraan voorbij is gegaan dat een scheiding van liggen, eten en mesten is bewerkstelligd door een afzonderlijke ligplaats tussen de hekken. Niet bestreden wordt dat die plaatsen niet voldoen aan de norm van 1,3 m2 en gelet op hetgeen ik heb uiteengezet hoefde het hof hier geen bijzondere overweging aan te besteden.
17. Het middel faalt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG