Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2017, ECLI:NL:PHR:2017:615, 16/03731

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2017, ECLI:NL:PHR:2017:615, 16/03731

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 juni 2017
Datum publicatie
12 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:615
Formele relaties
Zaaknummer
16/03731

Inhoudsindicatie

Stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv. Aan cassatieschriftuur gehechte stukken, te weten een stelbrief in h.b. en een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het Hof, bieden voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat stelbrief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar in het ongerede is geraakt. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden, terwijl noch verdachte noch diens raadsman ttz. in h.b. is verschenen. Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51, tweede volzin, (oud) Sv niet is nageleefd. Dit staat in de weg aan een geldige behandeling van de zaak ttz. in h.b.

Conclusie

Nr. 16/03731

Zitting: 20 juni 2017

(bij vervroeging)

Mr. F.W. Bleichrodt

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 6 juli 2016 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 juli 2015. Daarbij is de verdachte wegens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.

  2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

  3. Het middel behelst de klacht dat art. 51 Sv in hoger beroep niet is nageleefd, aangezien is verzuimd de raadsman van de verdachte afschriften van de appeldagvaarding en de processtukken en een last tot toevoeging te verstrekken. Volgens de steller van het middel had het hof de zaak niet buiten tegenwoordigheid van de verdediging mogen behandelen en afdoen, omdat niet is onderzocht of de raadsman behoorlijk was opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep.

  4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:(i) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 juli 2015 zijn de verdachte en zijn raadsman (mr. Van Stratum) verschenen. De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van diezelfde datum veroordeeld.1(ii) Namens de verdachte heeft mr. Van Stratum op 16 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. (iii) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2016 is op 28 april 2016 in persoon uitgereikt aan de verdachte op diens toenmalige detentie-adres. (iv) Op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2016 is noch de verdachte noch een raadsman verschenen. Het hof heeft kennelijk verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld.2(v) Bij arrest van 6 juli 2016 heeft het hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat de verdachte niet een schriftuur met grieven heeft ingediend tegen het vonnis van de politierechter, dat hij evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en dat het hof ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.

5. Voorts zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:(i) Een afschrift van een brief van 16 juli 2015 van mr. Van Stratum, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag, onder vermelding van de parketnummers in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (09-077044-15 en 09/819079-13 (TUL)). Deze als stelbrief aan te merken brief houdt in dat mr. Van Stratum ook in hoger beroep als raadsman van de verdachte zal optreden in deze zaak, dat hij verzoekt om de toezending van de relevante processtukken, dat hij graag een last tot toevoeging voor de appelzaak ontvangt en dat hij verzoekt de komende terechtzitting in overleg met de verdediging te appointeren. (ii) Een “TX rapport” waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 16 juli 2015 om 21:56 uur per fax is verzonden naar het toenmalige3 faxnummer van de strafgriffie van het hof Den Haag.

6. Zoals blijkt uit de toelichting, bevat het middel de klacht dat het buiten aanwezigheid van de raadsman van de verdachte gehouden onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest van het hof nietig zijn. Daartoe verwijst de steller van het middel naar de aan de cassatieschriftuur gehechte stelbrief en het daaraan gehechte “TX rapport”.

7. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep een afschrift van de appeldagvaarding aan mr. Van Stratum dan wel aan een andere voor de verdachte optredende raadsman is gezonden. Op de terechtzitting in hoger beroep is noch de verdachte noch een raadsman verschenen. De aan de cassatieschriftuur gehechte stukken bevinden zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Aan de herkomst en de betrouwbaarheid van de desbetreffende stukken hoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Bij de cassatieschriftuur is niet een brief van de griffier van het hof overgelegd, waarin de ontvangst van de hiervoor onder 5 sub i genoemde stelbrief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de stelbrief van mr. Van Stratum niet aanwezig was in het dossier dat het hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep. De inhoud van het, hiervoor onder 5 sub ii weergegeven, “TX rapport” biedt echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat die stelbrief wel door mr. Van Stratum voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep naar de griffie van het hof is gefaxt en ook op die griffie is ontvangen maar aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.

8. Gelet op het voorgaande, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende, niet nader gemotiveerde oordeel van het hof dat art. 51, tweede volzin, Sv in hoger beroep is nageleefd, niet zonder meer begrijpelijk. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.4

9. Het middel slaagt.

10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG