Parket bij de Hoge Raad, 28-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:717, 18/03845
Parket bij de Hoge Raad, 28-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:717, 18/03845
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 juni 2019
- Datum publicatie
- 2 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2019:717
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1831, Gevolgd
- Zaaknummer
- 18/03845
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Arbeidsrecht. Arbeidsongeval met heftruck in magazijn; zorgplicht werkgever; art. 7:658 BW. Procesrecht; verwijzing naar schadestaat in plaats van oordeel over schade; verweer; devolutieve werking.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03845
Zitting 28 juni 2019
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak
Papyrus Groep Nederland B.V.,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. T. van Malssen
tegen
[verweerder] ,
verweerder in cassatie,
niet verschenen
Deze zaak heeft betrekking op een bedrijfsongeval. In de kern gaat het geschil over de vraag of de werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan. De kantonrechter vond van wel, het hof vond van niet. Dat toont al aan dat over deze zaak redelijkerwijs verschillend kan worden geoordeeld. De werkgever komt met een groot aantal klachten op tegen de door het hof gegeven oordelen. M.i. tevergeefs.
1 Feiten
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.1
Papyrus Groep Nederland B.V. (hierna: Papyrus) is gespecialiseerd in de fabricage, verwerking en handel in (onder meer) papierwaren.
[verweerder] (hierna: [verweerder]), geboren op [geboortedatum] 1968, is sinds op 1 december 2001 als magazijnmedewerker in loondienst getreden van Papyrus.
Op 15 april 2010 is [verweerder] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden in (het verzamelplein van) het magazijn op de vestiging Wijchen een ongeval overkomen. Terwijl hij een elektrische pompwagen bestuurde is hij in zijn voet geraakt door een vork van een orderpicktruck die werd bestuurd door zijn collega [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Bij het ongeval heeft [verweerder] ernstig letsel opgelopen aan zijn rechtervoet, wat uiteindelijk tot amputatie van twee tenen heeft geleid.
Papyrus heeft het ongeval gemeld bij de Arbeidsinspectie, die een ongevalsrapport gedateerd 1 juni 2010 heeft opgesteld. Daar staat onder meer het volgende:
“- Het magazijn is zeer overzichtelijk en ordelijk. De vloer van het magazijn is voorzien van duidelijke markeringen in de vorm van witte en gele lijnen, zogeheten haaientanden en groene looppaden. Er gelden algemene verkeersregels in het magazijn.
- Doordat op de ongevalslocatie de pallets maximaal 1 hoog staan opgesteld, en dus niet worden gestapeld, wordt het zicht in principe nooit belemmerd voor de medewerkers op de rondrijdende pompwagens en orderpicktrucks.
- Zowel de orderpicktruck als de pompwagen mochten zich bevinden op de plek waar het ongeval zich had voorgedaan.
- Met de elektrische pompwagen die op de foto staat werkt het slachtoffer al zolang hij bij Papyrus werkt. Dit arbeidsmiddel functioneerde op de dag van het ongeval volgens de verklaring van het slachtoffer goed en zonder storingen.
- De Teamleider Warehouse is verantwoordelijk voor het houden van toezicht in het magazijn. Hij wordt daarbij geassisteerd door [betrokkene 2] .
- Het slachtoffer verklaart geen schriftelijke veiligheidsvoorschriften te hebben gekregen. Getuige [betrokkene 1] verklaart dat hij de veiligheidsvoorschriften volgens hem in zijn postvakje gekregen.
- Het slachtoffer is zeer ervaren in de omgang met de pompwagen en voert al sinds jaren werkzaamheden met arbeidsmiddelen met eigen aandrijving uit.
- Getuige [betrokkene 1] rijdt volgens zijn verklaring zowel op pompwagens als op orderpicktrucks. Hij heeft in december 2008 een veiligheidscertificaat voor heftrucks behaald bij het CCV.
- Het is niet duidelijk of het slachtoffer of de getuige stil stond op het moment van de botsing. Beide verklaren zij dat de andere persoon reed.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, onder 1, Arbowet. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport.
(...)’’
Aan voornoemd rapport zijn twee verklaringen gehecht. De eerste is de verklaring die [verweerder] ten overstaan van de rapporteur van de Arbeidsinspectie heeft afgelegd. Deze luidt als volgt:
“Ik reed achteruit met mijn pompwagen en keek eerst naar links en naar rechts. Opeens reed [betrokkene 1] met een vork van zijn orderpicktruck tegen de voorkant van mijn rechtervoet. Ik had [betrokkene 1] niet zien aankomen. Hij reed volgens mij vrij snel. Zijn orderpicktruck is zwaarder en heeft een langere remweg. Het gebeurt hier in het magazijn wel vaker dat trucks elkaar raken. Maar niet zo ernstig dat mensen gewond raken zoals ik. Ik ben naar het ziekenhuis in Nijmegen gebracht, daar heb ik tot 21 april gelegen. De kleine teen is geamputeerd en ik heb een grote wond aan de voorkant van mijn rechtervoet. Ik heb erg veel pijn. Ik vervoerde een pallet op de pompwagen en [betrokkene 1] vervoerde ook een pallet met zijn orderpicktruck. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] letten op de veiligheid in het magazijn. Er staan gele lijnen op de vloer en de hal is groot en overzichtelijk. We hadden veel werk op de dag van het ongeval. Maar het was niet extra druk. Schriftelijke veiligheidsvoorschriften heb ik nooit gekregen.”
De tweede aangehechte verklaring is afgelegd door [betrokkene 1] en luidt als volgt:
“Op de dag van het ongeval was ik bezig met mijn dagelijkse werkzaamheden, namelijk met het orderpicken met behulp van een orderpicktruck. Op een gegeven moment had ik een pallet gereed en wilde deze op het ‘plein’ neerzetten. Zo noemen wij dat deel van het magazijn waar we pallets gereed maken voor verzending. De orderpicker plaatst daar pallets langs de gele lijnen en iemand anders, in dit geval [verweerder] , brengt deze daarna met een pompwagen naar een seal-apparaat.
[verweerder] reed op het moment van het ongeval op het plein op een pompwagen. Hij kwam, achteruit rijdend, met een zojuist gesealde pallet op de vorken, op mij afgereden. Omdat er langs de lijn een rij pallets klaarstond, moest [verweerder] achteruit rijden. Ik stond op dat moment stil met mijn orderpicktruck. Ik zag hem op mij afkomen, en ik riep hem omdat hij mij kennelijk niet zag staan! Een van de vorken van mijn orderpicktruck raakte [verweerder] toen aan zijn voet.
(...)
Op het plein heb je in feite altijd goed zicht omdat daar alleen enkele pallets staan. Ze worden daar niet gestapeld. De veiligheidsvoorschriften die u mij laat zien heb ik volgens mij in mijn postvakje gekregen. Er gelden algemene verkeersregels in het magazijn en er zijn duidelijke markeringen op de vloer aangebracht. Als je met je truck schade rijdt, dan dien je dit te melden bij je leidinggevende. [betrokkene 3] en zijn assistent houden in het magazijn toezicht op veilig werken. De orderpicktruck die ik op het moment van het ongeval bestuurde, werkte trouwens zonder problemen. Er was geen sprake van een storing of zo. Ook de pompwagen waar [verweerder] op reed was na het ongeval gewoon bruikbaar.”
De verkeersregels waarnaar in de verklaring van [betrokkene 1] wordt verwezen, staan opgenomen in de Algemene handleiding VEILIGHEID Magazijn Papyrus Groep Nederland (hierna: AHV). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“2.2.3. Verkeersreglement
Het algemene verkeersreglement van Nederland is binnen het magazijn met uitzondering van de onderstaande regels van toepassing.
- De hoofdpaden in het magazijn hebben voorrang op de zijpaden.
- In de pakkamer hebben voetgangers voorrang. Transportmiddelen moeten hier stapvoets rijden.
- Het is verboden met hef-, reach- en orderpicktrucks in de no-go area te komen, te weten de snijafdeling, kantine, inpakkamer en buiten het pand.
- In het gangpadengebied hebben transportmiddelen voorrang op voetgangers.
- (...)
Rijgedrag
Men mag geen lasten heffen en vervoeren, die zwaarder zijn dan de op het transportmiddel aangegeven werklast.
Bestuurders mogen een transportmiddel alleen onbeheerd achterlaten:
(...)
- met neergelaten last of vorken.
Bestuurders moeten:
- met neergelaten last of vorken rijden (±10 cm boven de vloer);”
[verweerder] heeft uit de door Papyrus ten behoeve van haar werknemers afgesloten ongevallenverzekering een uitkering van € 9.361,57 ontvangen. De hoogte van deze uitkering is gebaseerd op het percentage functionele invaliditeit, zoals deze is vastgesteld door [betrokkene 4] , orthopaedisch expert te [plaats] . In het door hem opgesteld medisch rapport van 12 oktober 2011 is onder punt VIII. opgenomen:
“De afwijkingen in de rechtervoet zijn ongevalsgevolg van 15-04-2010.
Er is naar mijn mening sprake van een ernstige discrepantie tussen de hevigheid van de klachten en de grote beperkingen die betrokkene aandraagt, in vergelijking met het fysisch-diagnostisch onderzoek en de beeldvormende diagnostiek: op grond van deze laatste twee zijn belangrijk minder klachten en beperkingen te verwachten dan betrokkene aandraagt. Voor deze ernstige discrepantie is op mijn vakgebied geen aanknopingspunt te vinden.
In de rechterschouder, waar op de ongevalsdatum mogelijk een contusie is opgetreden, is geen blijvende afwijking aanwezig. Het onderzoek levert geen aanknopingspunt voor de aard en de chroniciteit van de klachten over de rechterschouder.
Op 3 mei 2010 is Papyrus namens [verweerder] aansprakelijk gesteld voor het hem overkomen bedrijfsongeval. Papyrus heeft haar aansprakelijkheid afgewezen.
2 Procesverloop
[verweerder] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. te verklaren voor recht dat Papyrus op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010;
b. te verklaren voor recht dat Papyrus de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van hem in verband met het hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010 dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; onder veroordeling van Papyrus in de kosten van de procedure.2
De kantonrechter binnen de rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 27 november 2015 de vordering afgewezen en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten.3
Bij dagvaarding van 1 februari 2016 is [verweerder] van deze beslissing in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). In de kern heeft [verweerder] zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van de zorgplicht die Papyrus op grond van artikel 7:658 BW heeft doordat zij geen maatregelen heeft genomen om de schade die [verweerder] heeft opgelopen door het hem overkomen bedrijfsongeval te voorkomen.4
Bij arrest van 19 juni 2018 (hierna ook: het bestreden arrest) heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw rechtdoende:
- voor recht verklaard dat Papyrus op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor alle door [verweerder] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010;
- voor recht verklaard dat Papyrus de door [verweerder] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van hem in verband met het hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010 dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- Papyrus veroordeeld in de kosten van beide instanties; en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het hof heeft de maatstaf van art. 7:658 BW in het hoger beroep vooropgesteld (rov. 5.2) en geoordeeld dat Papyrus niet alle aanwijzingen heeft verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt en derhalve de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden (rov. 5.15). Het lijkt mij goed voorafgaand aan de bespreking van het cassatiemiddel weer te geven hoe het hof tot dit oordeel is gekomen.
De exacte toedracht van het bedrijfsongeval is onduidelijk gebleven (rov. 5.4-5.6), maar vast staat dat [verweerder] in de uitoefening van zijn werk schade heeft geleden. Aan (tegen)bewijs op dit punt is het hof niet toegekomen. In rov. 5.6 overweegt het hof:
“5.6 Het hof stelt aldus vast dat partijen een verschillende toedracht van het ongeval schetsen. Dat de exacte toedracht van het ongeval daardoor niet komt vast te staan doet niet af aan het feit dat [verweerder] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Onbetwist staat immers vast dat de voet van [verweerder] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden in ‘het lokaal’ van Papyrus is geraakt door een vork/de vorken van de orderpicktruck die werd bestuurd door [betrokkene 1] , als gevolg waarvan in ieder geval twee tenen van zijn rechtervoet uiteindelijk moesten worden geamputeerd. Gegeven de plaatsgevonden aanrijding tussen de pompwagen en de orderpicktruck en de daaruit voortvloeiende gezondheidsschade die [verweerder] heeft opgelopen, moet dan ook worden aangenomen dat [verweerder] in de uitoefening van het werk schade heeft geleden. Daargelaten dat de bewijslast op dit punt bij [verweerder] ligt, betekent dit ook dat het gespecificeerde (tegen)bewijsaanbod van Papyrus ter zake van de stellingen dat [verweerder] achteruit reed en [betrokkene 1] stil stond ten tijde van het ongeval, wordt gepasseerd nu het niet kan leiden tot een ander oordeel.”
Volgens het hof lag het op de weg van Papyrus te stellen en zo nodig te bewijzen dat alle maatregelen zijn getroffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [verweerder] in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt (rov. 5.7). Het hof heeft vervolgens een overzicht gegeven van de in dit verband door Papyrus betrokken stellingen (rov. 5.8).
Het hof heeft zijn verdere oordeel vervolgens toegespitst op de maatregelen die betrekking hebben op het verzamelplein van het magazijn. Het heeft overwogen dat bij de uitvoering van de werkzaamheden op het verzamelplein de pompwagen en de orderpicktruck elkaar tegen kunnen komen als een pompwagen achteruit van de schans van het sealapparaat rijdt en met een orderpicktruck een pallet in een daarvoor bestemd pad moet worden geplaatst (rov. 5.10).
De daarop volgende overwegingen bevatten de gronden waarop het hof oordeelt dat, kort gezegd, Papyrus niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en waartegen de in cassatie aangevoerde klachten zijn gericht (onderstrepingen toegevoegd; AG):
“5.11 Veronderstellenderwijs aannemende dat de situatie ten tijde van en de toedracht van het ongeval is geweest zoals [betrokkene 1] dit heeft beschreven leidt het hof uit de hiervoor geciteerde verklaring van [betrokkene 5] af dat de (gele) lijnen op het verzamelplein primair dienen voor de logistiek van de orders die bestemd zijn voor verschillende delen van het (buiten)land en bestemmen die lijnen bepaalde plekken op het verzamelplein voor het plaatsen van pallets.
Verder bevinden zich op het verzamelplein ter hoogte van het sealapparaat geen andere (witte) lijnen die bestemd zijn om het verkeer ter plaatse te regelen, daargelaten een pad voor de orderpicktrucks langs de stellingen, waarvan het hof niet is gebleken dat een pompwagen daar in de buurt komt bij de uitoefening van de werkzaamheden. De ter plaatse aangebrachte belijning in de omgeving van het verzamelplein waar ook het sealapparaat is opgesteld kan dan ook niet voorkomen dat een pompwagen, die uit de aard van de werkzaamheden - ook - achteruit moet kunnen rijden - en in ieder geval achteruit rijdt vanaf de schans van het sealapparaat - op het verzamelplein in aanraking kan komen met een orderpicktruck die zich ook op dit verzamelplein kan bevinden wanneer een pallet uit de stellingen gereed wordt gezet voor sealen en laden in de vrachtwagen. Omdat de vorken van een orderpicktruck hoger kunnen reiken dan het plateau waarop de medewerker staat die de pompwagen bestuurt, terwijl deze daarbij - door bijvoorbeeld een kooiconstructie - niet beschermd is, en omdat de vorken door de pallet heen kunnen uitsteken, bestaat het reële (veiligheids)risico dat het lichaam van de bestuurder van de pompwagen in aanraking komt met (de vorken van) de orderpicktruck, met een kans op aanmerkelijk letsel. Gelet op dit risico had Papyrus veiligheidsmaatregelen dienen te treffen die dit risico op het hoge veiligheidsniveau dat artikel 7:658 BW vergt (zie 5.3) beperkt, waarbij zij er ook nadrukkelijk rekening mee had móeten houden dat werknemers weleens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
Het hof houdt het oog op HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313 ( [.../...] ) waarin onder meer is geoordeeld dat het een ervaringsfeit is dat de dagelijkse omgang met een machine de gebruiker ervan licht ertoe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is, ook al wordt de gebruiker gewaarschuwd voor gevaar. Van de werkgever moet dan ook worden verwacht dat hij onderzoekt of afdoende preventieve maatregelen mogelijk zijn dan wel of een veiliger werking van de machine mogelijk is of - indien dat niet mogelijk is - op voldoende effectieve wijze voor het gevaar kan worden gewaarschuwd. In dat kader is van belang met welke mate van waarschijnlijkheid de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Voorts is daarbij in aanmerking te nemen dat indien het - bij gebreke van maatregelen die het gevaar kunnen wegnemen - slechts mogelijk is voor het gevaar te waarschuwen, het in het algemeen niet voldoende is dat de gebruiker op de hoogte kan zijn van het gevaar: voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.
Het overzichtelijk inrichten van het magazijn, het goed onderhouden van werkmaterieel, het voorschrijven van het dragen van veiligheidsschoenen buiten de voetgangerszones, het met neergelaten last of vorken rijden met de orderpicktruck, het instrueren van werknemers om verkeersregels in acht te nemen en het toezicht op de naleving daarvan zijn op zichzelf maatregelen die het in 5.12 vermelde risico beperken.
Het hof stelt vast dat onduidelijk is gebleven althans Papyrus onvoldoende heeft onderbouwd hoe de in 2.2.3. van de AHV opgenomen specifieke regels, die kennelijk, zo begrijpt het hof de lezing ervan, de toepasselijkheid van het algemeen verkeersreglement van Nederland uitzonderen, van toepassing kunnen zijn op het deel van het verzamelplein waar het ongeval heeft plaatsgevonden en, in het verlengde daarvan, hoe toezicht op de naleving van die regels op dat deel van het verzamelplein is gehouden. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt valt immers niet in te zien dat de in de AHV vermelde regel dat de hoofdpaden in het magazijn voorrang hebben op de zijpaden ook gold voor dit deel van het verzamelplein nu een markering van hoofd en zijpaden ter plekke ontbrak en de overige in 2.2.3. AHV genoemde regels kunnen uit de aard ervan geen betrekking hebben op dit deel van het verzamelplein. Het had op de weg van Papyrus gelegen om dit nader te onderbouwen.
Bij gebreke van toepassing van de in 2.2.3. AHV opgenomen specifieke regels geldt het algemeen verkeersreglement van Nederland op dit deel van het verzamelplein, zo begrijpt het hof. Het hof merkt op dat dit verkeersreglement algemeen is en niet specifiek is toegespitst op en geschreven voor de inrichting van de werkzaamheden in het magazijn van Papyrus.
Voorts stelt het hof vast dat de AHV waarin onder meer de toepasselijkheid van dit algemeen verkeersreglement wordt vermeld, weliswaar is uitgereikt aan [verweerder] , hij heeft daar immers voor getekend, maar niet is gebleken dat Papyrus zich nadrukkelijk ervan heeft vergewist of [verweerder] deze instructies goed heeft kunnen lezen en ook daadwerkelijk heeft begrepen. Gelet op de aard van de instructies, die zijn gericht op een (verkeers)veilige inrichting van het magazijn (waartoe het verzamelplein behoort), en het hiervoor geschetste risico had dit wel op haar weg gelegen. En eveneens had het daarom op de weg van Papyrus gelegen om ter bewustwording bij de werknemers van de risico’s bij herhaling bijzondere aandacht te schenken aan de inhoud en het belang van de geldende verkeersregels. Hierbij klemt dat voor [verweerder] , ook al kan hij, al dan niet met hulp van een Marokkaanse collega, mondeling in het Nederlands voldoende communiceren bij uitvoering van de werkzaamheden op de werkvloer en de Nederlandse taal tot op zekere hoogte lezen getuige zijn diploma van de inburgeringscursus, het Nederlands niet zijn moedertaal is.
De omstandigheid dat [verweerder] voor het ongeval nooit eerder betrokken is geweest bij verkeersincidenten in het magazijn maakt het vorenstaande niet anders.
Evenmin doet hieraan af dat de door Papyrus in het ordentelijk en overzichtelijk ingerichte magazijn gehanteerde verkeersregels aansluiten bij de in het Verkeersplan BMWT opgenomen aanbevelingen om tot een veilige verkeerssituatie te komen.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat Papyrus niet alle aanwijzingen heeft verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het uitgebreide bewijsaanbod dat Papyrus in randnummers 53 en 125 van haar memorie van antwoord heeft gedaan, wordt gepasseerd, nu bewezenverklaring van de stellingen waaromtrent zij bewijs heeft aangeboden, niet kan leiden tot een ander oordeel. Gelet op de schending van haar zorgplicht en vast stellend dat Papyrus in randnummer 107 van haar memorie van antwoord uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat door haar geen beroep op opzet dan wel bewuste roekeloosheid van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:658 BW werd en wordt gedaan is Papyrus aansprakelijk voor de schade van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:658 BW.”
Bij op 10 september 2018 ter griffie ingekomen procesinleiding heeft Papyrus tijdig cassatieberoep ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. Papyrus heeft afgezien van een schriftelijke toelichting.
3 Beoordelingskader
Art. 7:658 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. Het artikel houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer
3. (…)
4. (…).”
Art. 7:658 lid 1 BW geeft een algemene regel omtrent de civielrechtelijke zorgplicht van de werkgever voor het voorkomen van schade voor de werknemer.5 De bedoelde zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht mag niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Art. 7:658 BW vergt een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies.6 De ratio achter de strenge zorgplicht is gelegen in de zeggenschap en invloed die de werkgever heeft op de arbeidsomstandigheden en de daadwerkelijke preventie van schade.7
Het hangt af van de omstandigheden van het geval welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever moeten worden verwacht en dus ook op welke manier en hoe veelvuldig hij de werknemer moet instrueren en op de naleving van de instructies moet toezien.8 Voor de invulling van de zorgplicht wordt gekeken naar eventuele geschreven normen - waarbij het vooral gaat om arboregels - en naar het ongeschreven recht, waarbij het in het bijzonder gaat om de weging van de zogenoemde Kelderluik-factoren.9 De publiekrechtelijke veiligheidsnormen vormen voor de werkgever een minimumnorm. De civielrechtelijke zorgplicht stelt hogere eisen.10 Tevens is van belang dat werkgevers er rekening mee moeten houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.11
Ondanks de uitgebreide en casuïstische jurisprudentie over de zorgplicht zijn er, mede aan de hand van het arrest [.../...]12, enkele vuistregels ter bepaling van de omvang van de zorgplicht ontwikkeld. Preventie staat voorop, vervolgens het geven van instructies en waarschuwingen en tot slot het houden van toezicht op de naleving van deze instructies.13 Voor alledaagse risico’s hoeven geen maatregelen te worden getroffen.14
Op grond van art. 7:658 lid 2 BW rust de bewijslast voor het nakomen van de zorgplicht op de werkgever. Indien vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, kan de werkgever zich van aansprakelijkheid daarvoor bevrijden door te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen. Indien de werkgever ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 BW, te weten door verlichting van zijn processuele positie aan de werknemer bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden.15
Al met al is de rechtspraak over de zorgplicht van de werkgever ter zake van de veiligheid op het werk behoorlijk goed uitgekristalliseerd. Sinds twee arresten van 11 november 201116 is, in de woorden van annotator Hartlief, de rust weergekeerd.17 Verschillende zaken zijn nadien beslist met toepassing van art. 81 RO. In twee zaken waarin vernietiging plaatsvond was, volgens Hartlief, in feitelijke instantie (1) te gemakkelijk aangenomen dat de werkgever voldoende zorg heeft betracht, (2) onvoldoende betekenis toegekend aan het rekening moeten houden met onvoorzichtigheid bij werknemers, en (3) onvoldoende ingegaan op de vraag wat in het kader van het toezicht van de werkgever kan worden gevergd.18