Home

Parket bij de Hoge Raad, 05-07-2019, ECLI:NL:PHR:2019:809, 18/02848

Parket bij de Hoge Raad, 05-07-2019, ECLI:NL:PHR:2019:809, 18/02848

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juli 2019
Datum publicatie
9 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:809
Formele relaties
Zaaknummer
18/02848

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige overheidsdaad. Vrijheid van vereniging (art. 11 EVRM). Beroepsvereniging van accountants verzet zich tegen de wettelijke verplichting om lid te zijn van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Reikwijdte van art. 11 EVRM; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2910 (strafkamer). Niet beslissen over extra spreektijd bij pleidooi.

Conclusie

Zaaknr: 18/02848 mr. R.H. de Bock

Zitting: 5 juli 2019 Conclusie inzake:

Orde van Registeradviseurs Nederland

advocaten: mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. R.T. Wiegerink

tegen

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk

In deze door OvRAN, een beroepsvereniging van accountants, tegen de Staat aangespannen procedure is in cassatie aan de orde of de bepalingen uit de Wet op het accountantsberoep (Wab) die het verplichte lidmaatschap van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) voorschrijven, strijdig zijn met het recht op vrijheid van vereniging in art. 11 EVRM en/of met art. 6 Mededingingswet. Voor wat betreft art. 11 EVRM gaat het meer specifiek om de vraag of de NBA kwalificeert als ‘vereniging’ (‘association’) in de zin van art. 11 EVRM. Rechtbank en hof beantwoordden die vraag ontkennend. Verder klaagt OvRAN dat het verzuim van het hof te beslissen op haar verzoek om extra spreektijd met het oog op de pleitzitting in hoger beroep, althans de afwijzing van dat verzoek, strijdig is met de goede procesorde, art. 6 EVRM en art. 4 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

1 Feiten

In deze zaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan het arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 april 2018 onder 1.1 tot en met 1.5.1

1.1

OvRAN is een door accountants opgerichte beroepsvereniging. Zij houdt zich blijkens haar statuten bezig met het bevorderen van een goede beroepsuitoefening door adviseurs en/of accountants en daarnaast beoogt zij een platform te vormen voor specialisten in een bepaald advies- en/of accountancyvakgebied. OvRAN vertegenwoordigt accountants, administratieconsulenten bij kleinere organisaties en (financieel) adviseurs, werkzaam in het bedrijfsleven of de overheid. OvRAN is voortgekomen uit een fusie tussen haar voorlopers de Stichting Wakkere Accountant en de Werkgroep Minnelijk Overleg.

1.2

De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) is een bij Wet op het accountantsberoep (Wab) ingestelde beroepsvereniging en is een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 Grondwet. De NBA is belast met het bevorderen van de goede beroepsuitoefening van haar leden, de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van accountants, het zorgdragen voor de eer van de stand van de accountants en het zorgdragen voor de praktijkopleiding van accountants. Blijkens artikel 19 lid 2, aanhef en onder a van de Wab moet de ledenvergadering van de NBA een verordening vaststellen met betrekking tot gedrags- en beroepsregels ten behoeve van de goede uitoefening van de werkzaamheden van accountants. De Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGA) geeft hier invulling aan. De NBA is op 1 januari 2013 ontstaan uit een fusie tussen het Nederlands Instituut voor Registeraccountants (NIVRA, de bij wet ingestelde beroepsvereniging voor registeraccountants) en de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOVAA, de bij wet ingestelde beroepsvereniging voor accountants-administratieconsulenten).

1.3

In de Wab is het lidmaatschap van de NBA verplicht gesteld voor diegenen die zich in het accountantsregister willen inschrijven. Zonder de inschrijving in het accountantsregister mag de accountantstitel Registeraccountant (RA) of Accountant-Administratieconsulent (AA), dan wel de benaming accountant, niet worden gevoerd.

1.4

OvRAN en haar voorlopers zijn opgericht wegens bij een aantal leden van de NBA (en haar voorlopers) heersende onvrede over – kort gezegd – de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van regelgeving binnen de (voorlopers van de) NBA. Vanaf 2006 hebben OvRAN en haar voorlopers zowel bij de bestuursrechter als de (civiele) voorzieningenrechter geprocedeerd tegen het NIVRA in verband met deze onvrede. In die procedures is onder meer aangevoerd dat het verplichte lidmaatschap van de beroepsvereniging in strijd is met artikel 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat standpunt is in die procedures niet gevolgd.

1.5

Bij arrest van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2910) heeft de strafkamer van de Hoge Raad geoordeeld dat de NBA geen vereniging is als bedoeld in artikel 11 EVRM en dat het bij wet verplicht gestelde lidmaatschap van de NBA voor accountants die in het accountantsregister zijn ingeschreven niet in strijd is met artikel 11 EVRM.

2 Procesverloop

2.1

Bij dagvaarding van 29 maart 2016 heeft OvRAN, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, gevorderd voor recht te verklaren dat de bepalingen in de Wab die het lidmaatschap van de NBA dwingend voorschrijven onverbindend zijn wegens strijd met verdragsrecht, te weten art. 11 EVRM en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (art. 1 EP), en wegens strijd met art. 6 Mededingingswet (Mw), en dat de Staat onrechtmatig handelt jegens OvRAN door de betreffende bepalingen in de Wab te handhaven. Verder heeft OvRAN nog diverse bevelen aan de Staat gevorderd, op straffe van een dwangsom.

2.2

De Staat heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.

2.3

Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 22 februari 2017 de vorderingen van OvRAN afgewezen, met veroordeling van OvRAN in de proceskosten.

2.4

OvRAN is in hoger beroep gekomen, onder aanvoering van twaalf grieven.

2.5

De Staat heeft verweer gevoerd.

2.6

Partijen hebben hun zaak mondeling bepleit op 22 februari 2018. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Bij pleidooi is aan OvRAN akte verleend houdende overlegging producties 6a tot en met 6d en verandering/wijziging c.q. precisering van de grondslagen van de eis. Met inachtneming van deze eiswijziging luidt de vordering van OvRAN in hoger beroep als volgt:

“1. te verklaren voor recht dat de WAB-bepalingen, voor zover die het lidmaatschap van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants dwingend voorschrijven onverbindend zijn wegens strijd met de Europese wetgeving in het bijzonder in strijd met art. 11 EVRM (art. 12 Handvest), art. 9 EVRM (art. 10 Handvest), art. 10 EVRM (Art. 11 Handvest) en art. 14 EVRM + art. 1 Protocol nr. 12 WVRM (art. 21 Handvest + art. 18 VWEU), art. 1 van het 1 Protocol EVRM (art. 17 Handvest) en art. 6 [Mw] en de Nederlandse Staat derhalve onrechtmatig jegens [OvRAN] handelt door genoemde WAB-bepalingen te handhaven in strijd met voornoemde Europese regelgeving en de [Mw];

2. de Staat te bevelen om binnen 1 maand na datum vonnis een voorstel te doen aan de 2e Kamer om deze onrechtmatige, althans onverbindende WAB-bepalingen in overeenstemming te brengen met voornoemde Europese regelgeving en de [Mw] door art. 2 lid 3 van de WAB [te] vervangen door: “Accountants zijn geen lid van de beroepsorganisatie, tenzij de accountant een wens tot lidmaatschap schriftelijk aan het bestuur kenbaar heeft gemaakt. Op iedere accountant is IFAC’s internationale regelgeving voor accountants van toepassing. Daarnaast is op hem uitsluitend van toepassing de eigen regelgeving van de publiek- of privaatrechtelijke beroepsorganisatie voor accountants, waarvan hij lid is.”, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag door de Staat te verbeuren aan [OvRAN], voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de Staat in gebreke is gebleven een het te geven bevel te voldoen;

3. De Staat te bevelen binnen 1 week na datum vonnis overeenkomstig artikel 6:167 BW in tenminste 3 landelijk[e] bladen te openbaren dat de WAB jarenlang strijdig is geweest met art. 11 EVRM (art. 12 Handvest), art. 9 EVRM (art. 10 Handvest), art. 10 EVRM (Art. 11 Handvest) en art. 14 EVRM + art. 1 Protocol nr. 12 EVRM (art. 21 Handvest + art. 18 VWEU), art. 1 van het 1 Protocol EVRM (art. 17 Handvest) en art. 6 [Mw] en dat de rechter heeft bevolen om binnen 1 maand na publicatie vonnis deze strijdigheid via een wetsvoorstel op te heffen op straffe van een aan eiseres te verbeuren dwangsom van € 100.000 per dag voor iedere dag dat in gebreke is gebleven binnen 1 maand na publicatie vonnis.

alles met veroordeling van de Staat in de kosten van eerste instantie en het hoger beroep en de Staat te veroordelen in de nakosten (...).”

2.7

Bij arrest van 3 april 2018 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders gevorderde afgewezen, met veroordeling van OvRAN in de kosten van het geding aan de zijde van de Staat. Het arrest is ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.8

Bij procesinleiding van 2 juli 2018 heeft OvRAN - tijdig - cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Staat heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Beide partijen hebben een schriftelijke toelichting gegeven, waarna OvRAN nog heeft gerepliceerd.

3 Inleiding

3.1

Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. In cassatie zijn, kort samengevat, nog de vragen aan de orde:

-

zijn de bepalingen uit de Wab die het verplichte lidmaatschap van de NBA voorschrijven strijdig met het bepaalde in art. 11 EVRM? (onderdeel 1);

-

zijn de bepalingen uit de Wab die het verplichte lidmaatschap van de NBA voorschrijven strijdig met het bepaalde in art. 6 Mw? (onderdeel 2);

-

is het verzuim van het hof om te beslissen op het verzoek van OvRAN om extra spreektijd met het oog op de pleitzitting in hoger beroep, althans de afwijzing van dat verzoek, strijdig met de goede procesorde, art. 6 EVRM en art. 4 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven? (onderdeel 3).

3.2

Voordat de onderdelen worden besproken, zal eerst de relevante regelgeving uiteengezet worden gezet (vergelijk ook rov. 2 tot en met 8 van het arrest van het hof).

4 Relevante regelgeving

5 Onderdeel 1 – schending van art. 11 EVRM?

6 Onderdeel 2 – schending art. 6 Mededingingswet?

7 Onderdeel 3 – verzoek om spreektijdverlenging bij pleidooizitting hof

8 Conclusie