Parket bij de Hoge Raad, 14-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:164, 19/01105
Parket bij de Hoge Raad, 14-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:164, 19/01105
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 februari 2020
- Datum publicatie
- 6 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:164
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1282, Gevolgd
- Zaaknummer
- 19/01105
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Pensioenrecht. Uitleg van de werkingssfeerbepaling van de Verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01105
Zitting 14 februari 2020
CONCLUSIE
B.F. Assink
In de zaak
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (hierna: VLEP)
Tegen
Food Connect Maaltijdservice B.V. (hierna: Food Connect)
De centrale vraag die partijen inmiddels in drie instanties verdeeld houdt, is of Food Connect in de jaren 2010 t/m 2015 viel, en nadien valt, onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP. Anders dan Food Connect, beantwoordt VLEP deze vraag (nog steeds) bevestigend. Anders dan VLEP, beantwoordden kantonrechter (eerste aanleg) en hof (hoge beroep) deze vraag ontkennend. Tegen dit laatste richt VLEP zich in cassatie. M.i. kan het arrest van het hof in stand blijven.
1 De feiten
Het Hof Den Haag (hierna: het hof) is in het in cassatie bestreden arrest1 van 4 december 2018 (hierna: het arrest) uitgegaan van de volgende feiten.
VLEP is het bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees. Voor VLEP geldt sinds 1956 een verplichtstelling als bedoeld in (thans) de Wet BPF 2000.2
Food Connect is een op 19 januari 2001 opgerichte onderneming die zich bezighoudt met hoofdzakelijk het bereiden, samenstellen en leveren van maaltijden aan particulieren en (cliënten van) (zorg)instellingen.
In 2013 is door VLEP onderzoek gedaan naar de bedrijfsactiviteiten van Food Connect, die op dat moment voor haar werknemers een eigen (collectieve) pensioenregeling bij een pensioenverzekeraar had.
Bij brief van 31 oktober 2013 heeft VLEP vervolgens aan Food Connect medegedeeld dat zij van mening is dat Food Connect valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP, zoals gedefinieerd in nr. 1.6. VLEP heeft Food Connect nota’s gezonden ter zake van – volgens VLEP – door Food Connect over de periode januari 2010 t/m december 2015 verschuldigde achterstallige pensioenpremies tot een totaalbedrag van € 1.592.841,81.
Sinds 1 juli 2014 is Food Connect aangesloten bij Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering (hierna: PH&C).3
In het ministerieel besluit tot wijziging van de “Verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie” van 3 juni 2013 (hierna: de Verplichtstelling VLEP) is de deelneming in VLEP verplicht gesteld voor bepaalde werknemers in de Vleeswarenindustrie, de Gemaksvoedingindustrie, de Versvlees- en Vleesbewerkende industrie en de Pluimveeverwerkende Industrie.
In de werkingssfeerbepaling van de Verplichtstelling VLEP is opgenomen dat onder “de Gemaksvoedingindustrie” wordt verstaan:
"de ondernemingen en delen van ondernemingen:
• die uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van het fabriekmatig bereiden of samenstellen van etenswaren die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt; dan wel
• die uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van de groothandel in bedoelde eetwaren.
Worden ten deze verstaan onder:
• in hoofdzaak: 50% of meer van de verloonde arbeid dan wel 50% of meer van de in geld uitgedrukte omzet wordt aan de produktie4 of groothandel van gemaksvoeding besteed.
Worden ten deze onder meer verstaan onder gemaksvoeding;
• kroketten, bitterballen, nierbroodjes, bamiballen, nasiballen, loempia's en de met een en ander overeenkomende meelproducten, eventueel gemengd of gevuld met vlees, pluimveevlees, wild, vis of groenten, of producten daarvan, die in hun geheel gefrituurd zijn of bestemd zijn om in hun geheel gefrituurd te worden.
• saucijzenbroodjes, palingbroodjes, kaasbroodjes, hambroodjes, tosti's, pizza's én de met een en ander overeenkomende meelproducten, eventueel gemengd of gevuld met vlees, pluimveevlees, wild, vis of groenten, of producten daarvan, die in hun geheel gebakken zijn of bestemd zijn om in hun geheel gebakken te worden.
• pasteitjes en de met deze overeenkomende producten.
• gekookte, gestoomde, voorgebakken of op andere wijze toebereide mie, bami goreng, ravioli, toebereide spaghetti en op overeenkomstige wijze toebereide andere deegwaren.
• gekookte, gestoomde of voorgebakken rijst, nasi goreng of op andere wijze toebereide rijst.
• salades, russisch ei, gevulde tomaat, gevulde paprika en soortgelijke koud te nuttigen waren.
• frika(n)dellen, toebereide gehaktballen, hamburgers, satéh, sjaslik, kant-en-klare maaltijden en maaltijdcomponenten die samen een volledige maaltijd vormen.
Deze voeding is door middel van conservering, bijvoorbeeld diepvries, koelvers, koelvers vacuüm, blik of droge vorm, klaar voor gebruik.
Als minder dan 50% van de verloonde arbeid wordt besteed aan de productie of groothandel van gemaksvoeding en er voor (het onderdeel van) de onderneming geen andere verplichtstelling geldt, dan wordt (het onderdeel van) de onderneming tot de gemaksvoedingindustrie gerekend”.
In de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 is onder meer vermeld:
“Artikel 1 De werkingssfeer
Welke ondernemingen?
Iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap in Nederland die in hoofdzaak, dat wil zeggen gebruikelijk minimaal 50% van de verloonde arbeid, besteden aan het fabrieksmatig produceren van gemaksvoeding, koks- en snackwaren en die deze etenswaren niet ter onmiddellijke consumptie levert.
Gemaksvoeding, koks- en snackwaren is onder meer:
• kroketten, bitterballen, nierbroodjes, bamiballen, nasiballen, loempia's en de met een en ander overeenkomende meelproducten, eventueel gemengd of gevuld met vlees, pluimveevlees, wild, vis of groenten, of producten daarvan, die in hun geheel gefrituurd zijn of bestemd zijn om in hun geheel gefrituurd te worden.
• belegde broodjes en gevulde deegwaren zoals: saucijzenbroodjes, nierbroodjes, palingbroodjes, kaasbroodjes, hambroodjes, tosti's, pizza's en de met een en ander overeenkomende meelproducten, eventueel gemengd of gevuld met vlees, pluimveevlees, wild, vis of groenten, of producten daarvan, die in hun geheel gebakken zijn of bestemd zijn om in hun geheel gebakken te worden.
• pasteitjes en de met deze overeenkomende producten.
• gekookte, gestoomde, voorgebakken of op andere wijze toebereide mie, bami goreng, ravioli, toebereide spaghetti en op overeenkomstige wijze toebereide andere deegwaren.
• gekookte, gestoomde of voorgebakken rijst, nasi goreng of op andere wijze toebereide rijst.
• salades, russisch ei, gevulde tomaat, gevulde paprika en soortgelijke koud te nuttigen waren.
• soepen
• frika(n)dellen, toebereide gehaktballen, hamburgers, saté, sjaslik, ultraverse en diepvries kant-en-klare maaltijden, maaltijdsauzen en maaltijdcomponenten die samen een volledige maaltijd vormen.
Deze voeding is door middel van conservering, bijvoorbeeld diepvries, koelvers, koelvers vacuüm, blik of droge vorm, klaar voor gebruik”.
De latere CAO’s voor de Gemaksvoedingindustrie bevatten op het punt van de werkingssfeer een soortgelijke tekst als de in nr. 1.8 genoemde CAO. Alle betreffende CAO’s zijn algemeen verbindend verklaard.
In de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2011-2013 was de werkingssfeer nog als volgt omschreven:
“Artikel 1 De werkingssfeer
Welke ondernemingen?
Deze CAO is van toepassing op ondernemingen in Nederland in de gemaksvoedingindustrie, inclusief de kokswaren- en snackindustrie. Dit zijn (onderdelen van) ondernemingen die etenswaren klaarmaken zoals omschreven in artikel 1.2.
De (onderdelen van) ondernemingen doen dit
• fabrieksmatig
• in groot- of kleinbedrijf en
• geheel of grotendeels. Dit betekent dat het (onderdeel van) de onderneming 50% of meer van de verloonde arbeid aan de productie of groothandel van deze etenswaren besteedt, of dat de omzet van deze etenswaren 50% of meer van de totale omzet bedraagt.
Ook op ondernemingen die etenswaren maken of samenstellen die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt, is deze CAO van toepassing”.
De omschrijving van gemaksvoeding in artikel 1.2 van deze CAO wijkt – op de voor de onderhavige procedure relevante punten – niet af van de omschrijving in de latere CAO’s.
Het besluit Verplichtstelling tot deelneming in het Pensioenfonds Horeca en Catering (hierna: de Verplichtstelling PH&C) luidt vanaf 1 januari 2008, voor zover relevant, als volgt:
“1. Verplichte aansluiting geldt voor de werknemer van 21 jaar tot 65 jaar die (...) werkzaam is bij een werkgever die een onderneming exploiteert die
a. uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten verricht die tot het horecabedrijf behoren
of
b. uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten verricht die tot het contractcateringbedrijf behoren.
2. a (...)
b. Een onderneming wordt geacht in hoofdzaak activiteiten in het contractcateringbedrijf te verrichten, indien de loonsom uit contractcateringactiviteiten meer dan 50% van de totale loonsom uitmaakt.
3. (...)
4. a (...)
b. Onder contractcateringbedrijf wordt verstaan:
activiteiten waarvoor karakteristiek is het verlenen van restauratieve diensten ten behoeve van personen met wie de opdrachtgever een durende band heeft anders dan die strekkende tot dat verlenen, en die diensten worden verleend in directe relatie tot die band. Onder contractcateringactiviteiten dienen tevens te worden begrepen voedselbereidingsactiviteiten die plaats vinden buiten de besloten kring van het bedrijf of de instelling van de opdrachtgever -hieronder met name aparte rechtspersonen te verstaan- voor zover deze worden verricht ten behoeve van het verlenen van restauratieve diensten in de besloten kring van het bedrijf of de instelling van de opdrachtgever.
Tevens is sprake van contractcateringactiviteiten indien de restauratieve diensten door een opdrachtgever (bedrijf of instelling), binnen dat bedrijf of die instelling zijn ondergebracht in een aparte rechtspersoon. Deze aparte rechtspersoon, wordt dan aangemerkt als werkgever in de zin van deze verplichtstellingsbeschikking”.
In de sinds 2010 van kracht zijnde CAO’s voor de Contractcateringbranche, die alle algemeen verbindend zijn verklaard, is onder meer vermeld:
“3. Werkingssfeer sectoren
1. Onder bedrijfscatering wordt verstaan die activiteit waarbij restauratieve diensten worden verleend in bedrijven, overheidsinstellingen en overige instellingen niet bedoeld in de institutionele of onderwijssectoren.
2. Onder institutionele catering wordt verstaan die activiteit waarbij direct dan wel indirect restauratieve diensten in gevangenissen, ziekenhuizen en verzorgingshuizen of verpleeghuizen worden verleend alsmede direct dan wel indirect maaltijden worden verzorgd aan onder meer thuiswonende bejaarden of gehandicapten en asielzoekerscentra.
3. Onder inflightcatering wordt verstaan die activiteit waarbij restauratieve diensten in de ruimste zin des woords – ondersteunende diensten voor zover in hoofdzaak ten behoeve van bevoorrading van vliegtuigen uitgevoerd daaronder mede begrepen – worden verleend ten behoeve van passagiers van de opdrachtgever. (...)
4. Onder onderwijscatering wordt verstaan die activiteit waarbij restauratieve diensten op onderwijsinstellingen worden verleend. (...)”.
In het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 maart 2014 tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 wordt melding gemaakt van bedenkingen die zijn ingebracht, onder meer inhoudende dat er sprake is van werkingssfeeroverlap met andere CAO’s zoals de CAO voor de Contractcatering en de CAO voor de Groothandel in Horecaproducten. De minister overweegt daarover in zijn besluit:
“Werkingssfeer
Het bepalen van de werkingssfeer en de reikwijdte van de cao is primair een zaak van cao-partijen. De beoordeling of de werkzaamheden van een onderneming vallen onder de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen is – mede gelet op de technische
aard van deze vraag – eveneens in eerste aanleg een zaak van cao-partijen. Een geschil kan eventueel aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. Ten aanzien van de (gestelde) werkingssfeeruitbreiding hebben cao-partijen in reactie op de bedenkingen verklaard dat met het aanpassen van de werkingssfeer een verduidelijking van de bestendige praktijk van toetsing op basis van verloonde arbeid is beoogd. Van een uitbreiding van de werkingssfeer is derhalve geen sprake.
(…)
Werkingssfeeroverlap
In paragraaf 6.2.1 van het Toetsingskader AW is bepaald dat bepalingen inzake de werkingssfeer die overlapping met een of meer andere cao’s teweeg brengen waarvan de bepalingen (doorgaans) algemeen verbindend zijn verklaard niet algemeen verbindend verklaard worden. Avv van deze bepalingen is niet mogelijk omdat op een arbeidsverhouding niet gelijktijdig twee avv-besluiten van dezelfde aard van toepassing kunnen zijn. Deze beleidsregel doelt op die situaties waarbij sprake is van een objectief bepaalbare en onweerlegbare overlapping van werkingssferen tussen twee of meer bedrijfstak-cao’s die voor avv worden voorgedragen. In reactie op de bedenkingen hebben partijen bij de cao voor de Gemaksvoedingsindustrie verklaard dat er tussen genoemde cao-partijen geen discussie bestaat over de uitleg van de werkingssfeer. Partijen bij de cao voor de cao voor de Contractcatering en de cao voor de Groothandel in Horecaproducten hebben bovendien geen bedenkingen ingediend. Van een objectief bepaalbare en onweerlegbare overlapping van werkingssferen is derhalve niet gebleken”.
2 Het procesverloop
Food Connect heeft VLEP in rechte betrokken bij dagvaarding van 31 januari 2017. Zij heeft gevorderd: primair een verklaring voor recht dat zij níet valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP, en derhalve geen premies verschuldigd is aan VLEP noch bijdragen verschuldigd is aan de Stichting sociaal fonds voor de gemaksvoedingsindustrie; subsidiair een verklaring voor recht dat zij wél valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling PH&C (en de gelieerde sociale fondsen); met rente en kosten. (Zie rov. 2.) VLEP heeft in reconventie gevorderd dat Food Connect wordt veroordeeld tot betaling van achterstallige pensioenpremies over de jaren 2010 t/m 2015 tot een bedrag van € 1.592.841,81, met rente en kosten. (Zie rov. 2.) Bij vonnis5 van 11 september 2017 (hierna: het vonnis) heeft een kantonrechter6 van de rechtbank Den Haag de primaire vordering van Food Connect toegewezen en de reconventionele vordering van VLEP afgewezen.
In hoger beroep
VLEP is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in haar memorie van grieven (hierna ook: de MvG) zes grieven gericht tegen het vonnis van de kantonrechter. Food Connect heeft die grieven bestreden bij memorie van antwoord (hierna ook: de MvA). Ter terechtzitting van 22 oktober 2018 hebben partijen hun standpunten aan de hand van pleitnotities mondeling doen toelichten. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en VLEP veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof heeft het bewijsaanbod van VLEP gepasseerd, nu geen concreet bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing. Het hof heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen.
- Kernvraag in hoger beroep is of Food Connect in de jaren 2010 t/m 2015 viel, en nadien valt, onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. (Zie rov. 3.) Partijen twisten in essentie over de vraag of de (in hoofdzaak verrichte) bedrijfsactiviteiten van Food Connect moeten worden aangemerkt als contractcatering (meer specifiek: institutionele catering op basis waarvan zij verplicht is aangesloten bij PH&C), zoals Food Connect stelt, dan wel dat Food Connect moet worden aangemerkt als producent (althans groothandel) van gemaksvoeding, zoals VLEP verdedigt. Vaststaat dat het een het ander uitsluit: er kan slechts één verplichtstelling gelden. (Zie rov. 4.) Uitleg van bepalingen van verplichtstellingsbesluiten zoals de Verplichtstelling VLEP dient plaats te vinden op basis van een objectieve uitlegmethode, aangezien een verplichtstellingsbesluit materiële wetgeving betreft.7 Uitgaande van een objectieve uitlegmethode – waarbij onder meer de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen een rol speelt – ligt het in de rede, voor zover nodig, bij het begrip ‘producent/groothandel van gemaksvoeding’ aan te sluiten bij de werkingssfeerbepalingen van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie. (Zie rov. 5.)
- Vaststaat dat het product “kant-en-klare maaltijden” voorkomt op de lijst van producten die worden aangemerkt als “gemaksvoeding”, zoals vermeld in de Verplichtstelling VLEP en de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie. De werkingssfeer van deze regelingen is echter beperkt tot gemaksvoeding die fabrieksmatig wordt geproduceerd. Partijen twisten over de vraag of hiervan bij Food Connect sprake is.8 (Zie rov. 6.) Het begrip “fabrieksmatig” is noch in de Verplichtstelling VLEP noch in die CAO nader omschreven. Onder het begrip “fabrieksmatig” wordt in het algemeen taalgebruik verstaan dat het gaat om een productieproces waarbij het overgrote deel van de werkzaamheden machinaal wordt verricht, en waarbij sprake is van serieproductie van grote aantallen dezelfde producten. Bij de beantwoording van de vraag of de door Food Connect bereide maaltijden fabrieksmatig worden geproduceerd, is daarom niet doorslaggevend dat het elke dag gaat om een grote hoeveelheid maaltijden noch dat hierbij machines en grote kookketels worden gebruikt. Niet is voldaan aan het vereiste dat het gaat om gemaksvoeding die “fabrieksmatig” is bereid, nu9 niet aannemelijk is geworden dat het bereidingsproces van de maaltijden van Food Connect voor het overgrote deel machinaal plaatsvindt10 en evenmin sprake is van serieproductie van grote aantallen dezelfde producten.11 Reeds daarom valt Food Connect niet onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP. (Zie rov. 7.)
- Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. In de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 is, anders dan in eerdere jaren, in art. 1 aan de omschrijving van de werkingssfeer toegevoegd dat het moet gaan om een producent van gemaksvoeding “die deze etenswaren niet ter onmiddellijke consumptie levert”. Deze zinsnede is ook vermeld in de definitie van “Gemaksvoedingindustrie” in de statuten van VLEP. De Verplichtstelling VLEP is echter niet dienovereenkomstig gewijzigd. Voor de uitleg van deze zinsnede is in de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie geen nader aanknopingspunt aanwezig. Wel blijkt uit het in rov. 1.14 genoemde besluit van de minister12 dat door de CAO-partijen niet beoogd is de werkingssfeer van die CAO te verruimen, slechts om deze te verduidelijken. Het ligt gezien de directe samenhang tussen cao en verplichte pensioenregeling in de rede deze verduidelijking te betrekken bij de uitleg van de Verplichtstelling VLEP. De woorden “ter onmiddellijke consumptie” worden in het dagelijks taalgebruik in het algemeen zo begrepen, dat het gaat om etenswaren die bedoeld zijn om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip. Hiervan is sprake bij (het grootste deel van) de door Food Connect dagelijks afgeleverde maaltijden (te weten: in een ‘tafeltje-dek-je’ vorm).13 Ook om die reden valt Food Connect niet onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP. (Zie rov. 8.)
- Anders dan VLEP verdedigt, valt overigens niet in te zien dat en waarom Food Connect niet zou vallen onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling PH&C. Food Connect heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij moet worden aangemerkt als institutionele cateraar als bedoeld in de CAO voor de Contractcatering, waarmee zij tevens valt onder het bereik van de Verplichtstelling PH&C.14 (Zie rov. 9.)
- Het hof rondt af met een overweging “ten overvloede” inzake, kort gezegd, hetgeen redelijkerwijs van bedrijfstakpensioenfondsen mag worden verwacht wanneer – zoals in dit geval – discussie tussen hen ontstaat over de vraag onder welke verplichtstelling een bedrijf valt. (Zie rov. 10.)
In cassatie
VLEP heeft bij procesinleiding van 28 februari 2019, derhalve tijdig, beroep in cassatie ingesteld. Food Connect heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens hebben partijen een schriftelijke toelichting gegeven. Zij hebben afgezien van repliek en dupliek.
3 De bespreking van het cassatiemiddel
Het middel van VLEP bestaat uit vier onderdelen. Onderdeel 1 bestaat uit een inleiding en twee klachten: klacht 1 en klacht 2. Beiden klachten bevatten een a) en een b). Onderdeel 2 bestaat ook uit een inleiding en twee klachten: klacht 3 en klacht 4. Klacht 3 bevat een a) en een b). Onderdeel 3 hanteert dezelfde systematiek en bestaat uit de klachten 5 en 6. Klacht 5 bestaat uit een a), een b) en een c). Onderdeel 4 bevat een niet nader met een nummer of letter gemarkeerde klacht.
Onderdeel 1 (Niet fabrieksmatig?)
Dit onderdeel richt zich tegen overwegingen van het hof in rov. 6 en 7.
Klacht 1 (Onjuiste uitleg en toepassing ‘fabrieksmatig’ in Verplichtstelling VLEP)
Deze klacht vangt aan met de constatering dat het hof in rov. 5 terecht heeft vooropgesteld dat uitleg van bepalingen van verplichtstellingsbesluiten zoals de Verplichtstelling VLEP dient plaats te vinden op basis van een objectieve uitlegmethode, aangezien een verplichtstellingsbesluit materiële wetgeving betreft.15 Eveneens terecht wordt bevonden de overweging van het hof aan het slot van rov. 5 dat, uitgaande van een objectieve uitlegmethode – waarbij onder meer de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen een rol speelt – het in de rede ligt, voor zover nodig, bij het begrip ‘producent/groothandel van gemaksvoeding’ aan te sluiten bij de werkingssfeerbepalingen van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie.
Klacht 1, onder a)
Onder a) wordt geklaagd dat het hof in rov. 6 en 7 ten onrechte heeft aangenomen dat het ‘fabrieksmatig’ produceren een vereiste is om onder de Verplichtstelling VLEP te vallen. Geklaagd wordt dat het hof er aldus aan voorbij is gegaan dat het begrip ‘fabrieksmatig’ slechts is verbonden aan het bereiden, maar daarentegen niet ook aan het samenstellen, van gemaksvoeding.16 De klacht houdt dus de stelling in dat het ‘fabrieksmatig’-vereiste in de werkingssfeerbepaling van de Verplichtstelling VLEP (zie rov. 1.6 en 1.7) slechts ziet op het bereiden van etenswaren die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt en niet ook op het samenstellen van zulke etenswaren, zodat ook de niet-fabrieksmatige ‘samensteller’ van zulke etenswaren onder de Verplichtstelling VLEP kan vallen.
De klacht faalt.
In rov. 6 overweegt het hof dat de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP17 en de ‘CAO voor de Gemaksvoedingindustrie’18 beperkt is tot gemaksvoeding (waaronder valt: kant-en-klare maaltijden) die fabrieksmatig wordt geproduceerd en dat partijen twisten over de vraag of hiervan bij Food Connect sprake is. In rov. 7 overweegt het hof wat in het algemeen taalgebruik onder ‘fabrieksmatig’ wordt verstaan en beantwoordt het hof (ontkennend) de vraag of de door Food Connect bereide maaltijden fabrieksmatig worden geproduceerd. In deze overwegingen ligt besloten dat het hof het vereiste ‘fabriekmatig’ in de Verplichtstelling VLEP zo uitlegt dat dit vereiste geldt voor zowel het bereiden als het samenstellen van etenswaren die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt, of anders gezegd: volgens het hof ziet de Verplichtstelling VLEP op fabrieksmatige ‘productie’ (van gemaksvoeding). Dat heeft het hof m.i. kunnen doen zonder schending van enige rechtsregel of nadere motivering, indachtig ook nr. 3.3.
Deze uitleg van de Verplichtstelling VLEP, meer specifiek van de frase ‘fabriekmatig bereiden of samenstellen van etenswaren’, waarbij het bijvoeglijk naamwoord ‘fabriekmatig’ betrekking heeft op zowel het woord ‘bereiden’ als op het woord ‘samenstellen’, is grammaticaal en syntactisch correct. Deze uitleg leidt ook tot een logische toepassing van deze woorden, tevens in breder zins- en tekstverband. Daarbij betrek ik dat het niet direct voor de hand ligt het ‘fabriekmatig’-vereiste (vanwege de aard ervan) te beperken tot het bereiden: meer in de rede ligt dat dit vereiste betrekking heeft op het produceren in het algemeen, wat zowel bereiden als samenstellen omvat. Deze uitleg correspondeert ook met de omschrijving van de werkingssfeer:
- in art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015,19 waarin kortweg gesproken wordt van “fabrieksmatig produceren”;
- in art. 1.1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2011-2013,20 waarin kortweg wordt gesproken van daar bedoelde (onderdelen van) ondernemingen die “etenswaren klaarmaken” zoals omschreven in art. 1.2 en dit “fabrieksmatig” (en “in groot- of kleinbedrijf” en “geheel of grotendeels”) doen.
Daarbij betrek ik verder dat uit de werkingssfeerbepaling21 blijkt van een structurering (onderverdeling) met gebruikmaking van opsommingstekens, in de zin van ‘bullets’, oftewel bolletjes/punten. Het “uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van de groothandel in bedoelde eetwaren” heeft bijvoorbeeld zo’n eigen opsommingsteken. Hetzelfde geldt voor “die uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf uitoefenen van het fabriekmatig bereiden of samenstellen van etenswaren die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt”, waarbij ‘bereiden’ en ‘samenstellen’ in één en dezelfde opsomming worden gebruikt, in welk verband dus ook het (verder niet geclausuleerde) ‘fabriekmatig’-vereiste wordt gesteld. Ook dat wijst erop dat dit vereiste niet alleen geldt voor bereiden, maar ook voor samenstellen.22
Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het hof ten onrechte voor de activiteit ‘samenstellen van gemaksvoeding’ ook de eis van ‘fabriekmatig’ heeft gesteld. Daarmee is tevens gegeven dat het arrest niet “ondeugdelijk met redenen omkleed [is]”, omdat het hof die activiteit niet separaat heeft betrokken zonder die eis, zoals nog opgemerkt in de klacht.
Klacht 1, onder b)
Onder b) wordt geklaagd dat het hof in rov. 7 een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘fabrieksmatig’. Aangevoerd wordt dat het hof hieraan een invulling heeft gegeven waarin twee elementen kenmerkend worden bevonden, namelijk 1) “machinaal verricht”23 en 2) “serieproductie van grote aantallen dezelfde producten”. De klacht richt zich vervolgens op het element onder 2). Aangevoerd wordt dat ‘serieproductie’ en ‘grote aantallen dezelfde producten’ niet inherent zijn aan het begrip ‘fabrieksmatig’ en dat dit (wel zo zou zijn) ook niet in overeenstemming is met het algemeen taalgebruik, zoals het hof dat als norm heeft gehandhaafd. Machinaal kan, zo gaat de klacht verder, ook de productie van enkele producten omvatten en ook van grote aantallen producten die onderling – meer of minder beperkte – verschillen of verschillende kenmerken, eigenschappen of samenstellingen hebben. Daarbij kent de omschrijving van de werkingssfeer van VLEP de eis van dezelfde producten niet.24 Het hof heeft een en ander miskend en daarom een ‘onjuiste uitleg’ gegeven aan de Verplichtstelling VLEP.
De klacht faalt.
Ook hier geldt dat het hof de gehanteerde uitleg (hier van het begrip ‘fabrieksmatig’, waaronder ook te verstaan ‘fabriekmatig’) heeft kunnen hanteren zonder schending van enige rechtsregel of nadere motivering, indachtig ook nr. 3.3 en het gegeven dat de normale of gangbare betekenis van een woord als feit van algemene bekendheid geen bewijs behoeft en in beginsel ook geen motivering.25 In de eerste zin van rov. 7 overweegt het hof, bij wijze van vooropstelling, dat het begrip ‘fabrieksmatig’ noch in de Verplichtstelling VLEP noch in de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie nader is omschreven. Daarop laat het hof volgen wat volgens hem in het algemeen taalgebruik onder dat begrip wordt verstaan, te weten dat het hier gaat om een productieproces waarbij het overgrote deel van de werkzaamheden machinaal wordt verricht, en waarbij sprake is van serieproductie van grote aantallen dezelfde producten. Deze uitleg naar de betekenis in het normale spraakgebruik sluit niet alleen aan bij de in het vonnis ter zake gehanteerde uitleg,26 evenals bij de uitleg die nadien is gevolgd in de rechtspraak,27 maar bijvoorbeeld ook bij kenmerken die in de woordenboekbetekenis worden toegekend aan ‘fabrieksmatig’ (zoals ‘in fabrieken’, ‘machinaal’, ‘fabrieksmatige productie’, ‘fabrieksmatig maken, vervaardigen’, en ‘als in een fabriek gemaakt (met gedachte aan eenvormigheid en onoriginaliteit)’),28 welk begrip, zoals ook daaruit blijkt, is afgeleid van het begrip ‘fabriek’ waarvan de woordenboekbetekenis luidt: ‘bedrijf waarin op uitgebreide schaal, langs mechanische of chemische weg, stoffen of goederen uit grondstoffen worden geproduceerd’.29 Alle door het hof in rov. 7 geduide kenmerken van het begrip ‘fabrieksmatig’ komen hierin terug, en ondersteunen die uitleg.
Op het voorgaande stuit af hetgeen in de klacht ter onderbouwing wordt aangevoerd, in het bijzonder:
- dat “de omschrijving van de werkingssfeer van VLEP” de eis van dezelfde producten niet kent (het hof legt immers het begrip ‘fabrieksmatig’ uit, als opgenomen in de Verplichtstelling VLEP en de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie);
- dat “[m]achinaal” (dus niet: ‘fabrieksmatig’, welk begrip het hof hier uitlegt) ook de productie van enkele producten kan omvatten, en ook van grote aantallen producten die onderling – meer of minder beperkte – verschillen of verschillende kenmerken, eigenschappen of samenstellingen hebben.
Klacht 2 (Ontoereikende motivering dat Food Connect niet machinaal produceert)
Klacht 2, onder a)
Onder a) wordt geklaagd over het oordeel van het hof in rov. 7 dat een grote kookketel naar diens oordeel niet kan worden aangemerkt als ‘machine’. De klacht houdt in dat het hof niet heeft gemotiveerd welke invulling het van het begrip ‘machine’ geeft en waarom de grote kookketel niet als zodanig is aan te merken. VLEP heeft aangevoerd dat het betreft een kookketel van 200 liter, welke grootkeukenapparatuur is bestemd voor de machinale bereiding van voedsel, ondersteund door een foto van een kookketel met een mechanisch aangedreven roterende arm.30 Volgens VLEP heeft het hof hieraan niet ongemotiveerd voorbij mogen gaan en niet mogen oordelen dat deze specifieke grote kookketel geen machine is.
De klacht faalt reeds bij gebrek aan belang.
De overweging van het hof in rov. 7 dat een grote kookketel niet kan worden aangemerkt als machine, heeft immers het karakter van een overweging ten overvloede.31 Het hof is van oordeel dat, of die grote kookketel nu wel of niet als ‘machine’ is aan te merken (wat volgens het hof dus niet het geval is), bij Food Connect hoe dan ook geen sprake is van een bereidingsproces dat voor het overgrote deel machinaal plaatsvindt. En dit laatste is wel vereist, wil sprake kunnen zijn van gemaksvoeding die ‘fabrieksmatig’ is bereid, conform de door het hof in rov. 7 gehanteerde uitleg van dat begrip.
Ik merk, ten overvloede, nog iets op over deze ten overvloede-overweging van het hof dat een grote kookketel niet kan worden aangemerkt als ‘machine’. Het hof zal hierbij het oog hebben gehad op de foto’s die VLEP heeft opgenomen in productie 9 bij de memorie van grieven. Op die foto’s is een kookketel te zien met een (vermoedelijk) elektrisch aangedreven roermechanisme. Gelet ook op de kenmerken die in de woordenboekbetekenis worden toegekend aan het begrip ‘machine’,32 valt aan te nemen dat het hof de grote kookketel niet heeft geschaard onder een uit delen bestaand toestel dat zekere werking of functie kan verrichten, een complex werktuig waarmee handelingen verricht en voorwerpen vervaardigd worden, in de plaats komend voor het werk van de hand. Ik acht dat niet onbegrijpelijk.33
Klacht 2, onder b)
Onder b) wordt geklaagd over het oordeel van het hof in rov. 7 dat, als verwoord in de klacht, “Food Connect “onbetwist” heeft gesteld dat zij een aantal koks in dienst heeft die dagelijks grote hoeveelheden voedsel bereiden waarna elke maaltijd handmatig wordt samengesteld”. De klacht komt erop neer dat het hof daarmee ongemotiveerd is voorbijgegaan aan het “uitvoerige betoog van VLEP” zoals beschreven op p. 6-7 van de procesinleiding en deze essentiële stellingen van VLEP ten onrechte onbesproken heeft gelaten, waaruit dan weer volgt dat het hof ook niet zonder nadere redengeving – die ontbreekt – had kunnen oordelen dat het machinaal produceren niet aannemelijk is geworden op basis van slechts de overweging dat “immers” Food Connect “onbetwist” zou hebben gesteld dat elke maaltijd handmatig wordt samengesteld. VLEP heeft dit juist uitvoerig betwist, aldus nog steeds VLEP.
De klacht faalt.
In rov. 7 overweegt het hof, voor zover relevant in het kader van de onderhavige klacht, dat niet aannemelijk is dat het bereidingsproces van de maaltijden bij Food Connect voor het overgrote deel machinaal plaatsvindt. Deze overweging onderbouwt het hof als volgt: “Food Connect heeft immers onbetwist gesteld dat zij een aantal koks in dienst heeft die dagelijks grote hoeveelheden voedsel bereiden, waarna elke maaltijd, op basis van de specifieke wensen van de klant, handmatig wordt samengesteld”.
Na bestudering van de vindplaatsen die VLEP in het kader van de klacht naar voren heeft gebracht, stel ik vast dat de stellingen die VLEP in eerste aanleg bij de rechtbank en in tweede aanleg bij het hof heeft aangevoerd hierop neerkomen: Food Connect maakt koelverse en vriesverse, kant-en-klare maaltijden voor in de koelkast; zij doet dat fabrieksmatig en dus niet ambachtelijk of handmatig; er is sprake van massale bereiding met grootkeukenapparatuur; er is sprake van een gemechaniseerd proces met arbeidsindeling; de klanten hebben niet veel keuzemogelijkheden; van het maken van maaltijden op individuele basis is geen sprake; er wordt wel ‘enig handwerk’ verricht, maar dat is onvoldoende.34 Food Connect heeft de stellingen van VLEP (uitvoerig) gemotiveerd betwist in haar memorie van antwoord.35
In de stellingen waarnaar VLEP in het kader van de klacht heeft verwezen, lees ik géén (laat staan voldoende gemotiveerde) betwisting van de stellingen van Food Connect dat zij een aantal koks in dienst heeft die dagelijks grote hoeveelheden voedsel bereiden en dat elke maaltijd, op basis van de specifieke wensen van de klant, handmatig wordt samengesteld. Dat Food Connect acht koks in dienst heeft, heeft VLEP (ook) zelf naar voren gebracht,36 net als de stelling dat Food Connect dagelijks grote hoeveelheden voedsel bereidt.37 Dat elke maaltijd wordt samengesteld op basis van de specifieke wensen van de klant heeft VLEP slechts (in enige mate) gerelativeerd, door te stellen dat de keuzemogelijkheden die de klanten van Food Connect hebben beperkt zijn.38 Hetzelfde geldt voor de stelling dat elke maaltijd handmatig wordt samengesteld, door op te merken “dat er enig handwerk te pas komt” (wat een maaltijd niet “ambachtelijk of individueel samengesteld” maakt) en dat zelfs in fabrieken enig handwerk wordt verricht.39 Hieruit volgt dat, anders dan de klacht wil, het bestreden oordeel van het hof niet lijdt aan een motiveringsgebrek als bedoeld in de klacht.
Ik merk nog het volgende op. Uit rov. 7 maak ik op dat het hof, door de door beide partijen aangedragen feiten, een bepaald beeld heeft gekregen van de productiewijze bij Food Connect. Dit houdt in, kort gezegd, dat bij Food Connect eerst door een aantal koks (grote hoeveelheden) verschillende soorten voedsel worden bereid (vandaar ook de grote kookketels) en dat vervolgens dit voedsel door andere medewerkers ook handmatig wordt samengesteld, met inachtneming van de specifieke wensen van klanten (vandaar de andere medewerkers, onder wie portioneerders en ’orderpickers’, over wie ook VLEP het heeft).40 Het eindproduct wordt vervolgens afgeleverd bij de consument, bijvoorbeeld bij een thuiszorginstelling waar de consumenten woonachtig zijn. In rov. 7 geeft het hof uiting aan dit beeld: “Food Connect heeft immers onbetwist gesteld dat zij een aantal koks in dienst heeft die dagelijks grote hoeveelheden voedsel bereiden, waarna elke maaltijd, op basis van de specifieke wensen van de klant, handmatig wordt samengesteld”. Zo komt het hof dus tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het bereidingsproces van de maaltijden bij Food Connect voor het overgrote deel machinaal plaatsvindt. Dit oordeel, dat berust op vaststellingen die van feitelijke aard zijn (er zijn acht koks, die eerst grote hoeveelheden voedsel voorbereiden; daarna wordt elke maaltijd handmatig samengesteld, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke wensen van klanten) komt mij niet onbegrijpelijk voor en kan het oordeel van het hof dragen dat niet aannemelijk is geworden dat het bereidingsproces van de maaltijden bij Food Connect voor het overgrote deel machinaal plaatsvindt. Dat het hof, in dit verband, essentiële stellingen van VLEP onbesproken heeft gelaten, zie ik niet.
Tot slot: voor zover de klacht ervan uitgaat dat volgens het hof in rov. 7 de hiervoor genoemde acht koks die in dienst zijn bij Food Connect (de “koks” bedoeld in rov. 7) (ook) de maaltijden samenstellen,41 is deze gebaseerd op een verkeerde lezing van het arrest en ontbreekt dan ook feitelijke grondslag.
Onderdeel 2 (“ter onmiddellijke consumptie”)
Dit onderdeel richt zich tegen overwegingen van het hof in rov. 8.
Het onderdeel faalt bij gebrek aan belang, nu rov. 7, dat in onderdeel 1 vruchteloos is bestreden (zie nrs. 3.2-3.11), zelfstandig dragend is voor de conclusie van het hof dat Food Connect niet valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP.42 Ook overigens treft onderdeel 2 geen doel, zoals ik hierna ten overvloede uiteenzet.
Klacht 3 (Onjuiste uitleg “ter onmiddellijke consumptie”)
Klacht 3, onder a)
De klacht onder a) houdt in dat het hof in rov. 8 een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de woorden “ter onmiddellijke consumptie”, te weten dat deze in het dagelijks taalgebruik in het algemeen zo worden begrepen dat het gaat om “etenswaren die bedoeld zijn om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip”, waarvan naar het oordeel van het hof sprake is “bij (het grootste deel van) de door Food Connect dagelijks afgeleverde maaltijden (te weten: in een ‘tafeltje-dek-je’ vorm)”.43 Volgens VLEP is dit een onbegrijpelijke uitleg in verband met de Verplichtstelling VLEP. VLEP voert daartoe aan dat de maaltijden van Food Connect níet ter onmiddellijke consumptie dienen, omdat de maaltijden eerst door Food Connect worden vervoerd en bij de afnemers worden bezorgd, waarna (nu sprake is van ‘conservering’ van de voeding die als gemaksvoeding is bepaald) er altijd handelingen mee verricht dienen te worden om de voeding vervolgens te kunnen consumeren (met name het verwarmen, er hoeven geen verdere handelingen verricht te worden om de maaltijd ‘samen te stellen’), welke voeding tot een later tijdstip bewaard kan worden. Aldus is het oordeel van het hof onjuist, zo voegt de klacht daaraan nog toe.
De klacht faalt.44
Het hof stelt in rov. 8 voorop dat in art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 (anders dan in eerdere jaren) aan de omschrijving van de werkingssfeer is toegevoegd dat het moet gaan om een producent van gemaksvoeding “die deze etenswaren niet ter onmiddellijke consumptie levert”. Deze zinsnede is ook vermeld in de definitie van “Gemaksvoedingsindustrie” in de statuten van VLEP, de Verplichtstelling VLEP is echter niet dienovereenkomstig gewijzigd. Voor de uitleg van deze zinsnede is in de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie geen nader aanknopingspunt aanwezig, wel blijkt uit het in rov. 1.14 genoemde besluit van de minister van 17 maart 2014 dat door de CAO-partijen niet beoogd is de werkingssfeer van die CAO te verruimen, maar slechts om deze te verduidelijken. Het ligt gezien de directe samenhang “tussen cao en verplichte pensioenregeling” in de rede deze verduidelijking te betrekken bij de uitleg van de Verplichtstelling VLEP, aldus nog steeds het hof. Tegen deze achtergrond overweegt het hof vervolgens (“in dit verband”) hoe in het dagelijks taalgebruik in het algemeen de woorden “ter onmiddellijke consumptie” worden begrepen en hoe zich dat verhoudt tot de onderhavige bedrijfsactiviteiten van Food Connect, uitmondend in de slotsom dat ook daarin een reden ligt waarom Food Connect naar zijn oordeel niet valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP.
Het hof onderkent in rov. 8 dat art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 verwijst naar een producent van gemaksvoeding “die deze etenswaren niet ter onmiddellijke consumptie levert” [onderstreping, A-G]. Gelet op het onderstreepte deel in dit citaat uit die bepaling ligt het in de rede dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van dergelijke ‘etenswaren’ als bedoeld in dat citaat, zoals een kant-en-klare maaltijd, geen relevantie toekomt aan de omstandigheid dat deze door de producent (eerst) ‘geleverd’ moeten worden aan de afnemer.45 Die omstandigheid is daarbij immers een gegeven. Waar het daarbij om draait, is of de producent deze etenswaren wel of niet ter onmiddellijke consumptie levert. Het hof onderkent dat door “in dit verband” die gecursiveerde woorden centraal te stellen en erop te wijzen dat deze woorden in het dagelijks taalgebruik in het algemeen zo worden begrepen dat het gaat om etenswaren “die bedoeld zijn om onmiddellijk na levering te worden gegeten” (en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip). Dit laatste, wat ook m.i. strookt met de gangbare betekenis van deze woorden in dit verband en waartoe het hof heeft kunnen komen zonder schending van een rechtsregel of nadere motivering (het ligt nogal voor de hand), is nadien gevolgd in de rechtspraak.46Aan het daarop volgende oordeel van het hof in rov. 8 dat Food Connect daaraan voldoet wat betreft de onderhavige bedrijfsactiviteiten, staat dus niet in de weg hetgeen het hof vaststelt in rov. 1.2 over onder meer “het leveren van maaltijden” door Food Connect. De klacht miskent het voorgaande door: kortweg uit te gaan van een eigen, nogal rigide en verder niet onderbouwde invulling van ‘ter onmiddellijke consumptie’,47 die is losgezongen van art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 en hetgeen het hof overweegt in rov. 8 (zie hiervoor); en vervolgens te betogen dat “de maaltijden van Food Connect” daaraan niet voldoen, omdat “vervoer en bezorging nodig [is] (rov. 1.2 van het arrest van het Hof)”.48 Daaruit volgt niet dat het oordeel van het hof als bestreden in de klacht onbegrijpelijk is in verband met de Verplichtstelling VLEP, of ‘rechtens onjuist’.
De van realiteitszin getuigende nuanceringen die het hof aanbrengt in de voorlaatste zin van rov. 8, maken het voorgaande niet anders. Deze nuanceringen bestaan eruit dat de omstandigheid dat de klant de maaltijd na aflevering “nog zelf even moet opwarmen”,49 en dat de klant die maaltijd “desgewenst ook nog een dag in de koelkast kan zetten”, er niet aan afdoet dat het bij de door het hof bedoelde, dagelijks door Food Connect afgeleverde maaltijden in zijn algemeenheid gaat om maaltijden ‘ter onmiddellijke consumptie’ als weergegeven in nr. 3.14 en hiervoor herhaald. Precieze denkers kunnen wellicht een boompje opzetten over de vraag hoe onmiddellijk ‘onmiddellijk’ is in dit verband, maar de hier bedoelde omstandigheden staan naar de aard en ook redelijkerwijs hoe dan ook niet in de weg aan de vaststelling van het hof dat het hier, in zijn algemeenheid, gaat om etenswaren die “bedoeld zijn om onmiddellijk na levering te worden gegeten” (en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip). De klacht miskent het voorgaande, door weer kortweg uit te gaan van die eigen invulling van ‘ter onmiddellijke consumptie’50en vervolgens te betogen dat “de maaltijden van Food Connect” daaraan niet voldoen, omdat “de maaltijden tot een later tijdstip bewaard [kunnen] worden (rov. 8 van het arrest van het Hof)” en “[o]pwarmen immers noodzakelijk [is] en bewaren mogelijk [is], zoals het Hof in rov. 8, slot overweegt”. Ook daaruit volgt niet dat het oordeel van het hof als bestreden in de klacht onbegrijpelijk is in verband met de Verplichtstelling VLEP, of ‘rechtens onjuist’.
Wat betreft dat “bewaren” wijs ik er nog op dat, anders dan de klacht doet voorkomen, het hof in rov. 8 dus níet zo ongericht overweegt dat “de maaltijden tot een later tijdstip bewaard [kunnen] worden” (dat “bewaren mogelijk [is]”), maar slechts: “[d]at de klant de maaltijd nog zelf even moet opwarmen, en dat de klant de maaltijd desgewenst ook nog een dag in de koelkast kan zetten, doet er naar het oordeel van het hof niet aan af dat het in zijn algemeenheid gaat om maaltijden “ter onmiddellijke consumptie”” [onderstreping, A-G]. In zoverre gaat de klacht uit van een verkeerde lezing van rov. 8 en mist deze dus ook feitelijke grondslag. Wat betreft dat “opwarmen” wijs ik nog op een ander, daarmee verband houdend knelpunt in de klacht (met de daarin gehanteerde eigen invulling van ‘ter onmiddellijke consumptie’, waarover hiervoor). De achterliggende gedachte van de klacht is hier dat, nu er sprake is van ‘conservering’ van de voeding die als gemaksvoeding is bepaald, met de als gemaksvoeding geduide etenswaren altijd handelingen verricht dienen te worden om de voeding vervolgens te consumeren (“met name het verwarmen”); dit leidt ertoe dat de maaltijden van Food Connect niet ‘ter onmiddellijke consumptie worden geleverd’ zoals art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 luidt, nu opwarmen daarbij immers noodzakelijk is.51 De consequentie van deze gedachtegang is evenwel dat dan elke producent van gemaksvoeding deze etenswaren níet ter onmiddellijke consumptie levert, wat deze zinsnede – die juist kenbaar gericht is op de vraag óf de betreffende producent van gemaksvoeding deze etenswaren ter onmiddellijke consumptie levert – zinledig zou maken. Deze gedachtegang leidt daarmee tot een bepaald onaannemelijk gevolg, hetgeen te meer klemt nu deze zinsnede is toegevoegd aan die bepaling om de werkingssfeer van die CAO te verduidelijken, wat impliceert dat deze zinsnede een zelfstandige betekenis heeft en (dus) geen overbodige franje is.
Klacht 3, onder b)
De klacht onder b) betrekt “de afbakening met de werkingssfeer van het Pensioenfonds Horeca & Catering” bij het voorgaande, “hetgeen een relevant element is bij de uitleg van verplichtstellingsbesluiten in onderlinge samenhang”.52 De redenering van VLEP komt op het volgende neer:
- onder de Verplichtstelling PH&C valt het ‘contractcateringbedrijf’,53 een bedrijf dat restauratieve diensten verleent;54
- een ‘restauratieve dienst’ is het verstrekken van spijzen en dranken: bij ‘dit begrip’55 gaat het om bereiden van etenswaren en dranken die op de plek van bereiding worden genuttigd, zoals VLEP ook uitvoerig bij de uitleg van het begrip ‘contractcateraar’ heeft aangevoerd;56
- daarbij gaat het – derhalve – om maaltijden die worden bereid en ter plekke worden uitgeserveerd en bestemd zijn om daar direct of onmiddellijk geconsumeerd te worden, wat ook de woorden “niet ter onmiddellijke consumptie” in de tekst van de CAO57 verklaart, zoals door het hof mede gelezen in de Verplichtstelling VLEP;
- met deze woorden (“niet ter onmiddellijke consumptie”) is aangegeven dat gemaksvoeding die ter plekke waar het bereid wordt, wordt uitgeserveerd om daar direct geconsumeerd te worden, “niet onder VLEP valt maar onder contractcatering”;
- mede gezien de uitleg te geven in relatie tot het begrip ‘contractcatering’, is de gegeven uitleg van het hof in rov. 8 rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet houdbaar.
De klacht faalt.
Voor zover VLEP hiermee betoogt dat het hof in rov. 8 had moeten betrekken het begrip ‘contractcatering’ als bedoeld in de Verplichtstelling PH&C, ziet zij eraan voorbij dat het hof daarop direct aansluitend ingaat in rov. 9,58 op welk oordeel het hof in rov. 8 kennelijk, en niet onbegrijpelijk, al vooruitloopt. Het stond het hof m.i. ook vrij zijn oordeel aldus te structureren. Voor zover VLEP hiermee betoogt dat rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet houdbaar is hetgeen het hof in rov. 8 uiteenzet inzake art. 1 van de CAO Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 en toepast op Food Connect, omdat de aan het begrip ‘contractcatering’ als bedoeld in de Verplichtstelling PH&C te geven uitleg (zoals voorgestaan in de klacht) niet samengaat met dat wat het hof doet in rov. 8, ziet zij eraan voorbij dat hetgeen het hof overweegt in rov. 9 niet onjuist of ontoereikend gemotiveerd is59 en overigens wel samengaat met die door het hof in rov. 8 gegeven uitleg.60 Voor het overige kan ik geen betoog ontwaren in de klacht.
Ik merk wel nog het volgende op. Uit het arrest blijkt dat de zinsnede inzake ‘niet ter onmiddellijke consumptie’ wel in art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 staat (zie rov. 8 en 1.8),61 maar niet in de Verplichtstelling VLEP (zie rov. 8 en 1.7). Ten aanzien van de Verplichtstelling PH&C (zie rov. 1.12) of in de sinds 2010 van kracht zijnde CAO’s voor de Contractcateringbranche, die alle algemeen verbindend zijn verklaard (rov. 1.13), heeft het hof niet vastgesteld dat zo’n zinsnede daarin staat. Meer achtergrond ter zake dan is overwogen in rov. 8 (mede onder verwijzing naar het in rov. 1.14 genoemde besluit van de minister van 17 maart 2014), bevat het arrest niet. Bij die stand van zaken, en in het kader van een objectieve uitleg als bedoeld in nr. 3.3, kan bezwaarlijk worden aangenomen dat met deze zinsnede ‘dus’ bedoeld is een specifiek afbakeningsvraagstuk op te lossen (dat tussen de werkingssferen van de Verplichtstelling VLEP en de Verplichtstelling PH&C, zoals in het onderhavige geval voorligt) op een specifieke, voor derden (Food Connect) kenbare wijze, een en ander zoals voorgestaan in de klacht.62
Klacht 4 (Onvoldoende gemotiveerd)
Deze klacht is gericht tegen de overweging van het hof in rov. 8 dat bij (het grootste deel van) de door Food Connect dagelijks afgeleverde maaltijden (te weten: in een ‘tafeltje-dek-je’ vorm)63 sprake is van etenswaren die “bedoeld zijn” om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip. Volgens VLEP is het hof hiermee voorbijgegaan aan het uitgebreide standpunt van VLEP (i) dat onder de Verplichtstelling VLEP de kant-en-klare maaltijd valt, (ii) dat Food Connect koelverse en vriesverse maaltijden produceert,64 (iii) dat deze via elf routes worden afgeleverd bij afnemers,65 en (iv) dat een verschil met de restauratieve dienst is dat de gemaksvoedingmaaltijden niet ter plekke van de bereiding worden uitgeserveerd en genuttigd.66 Door hieraan voorbij te gaan, is volgens VLEP het oordeel van het hof onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De klacht sluit af met de opmerking dat de motivering van het hof voorts onbegrijpelijk is “gezien het gegeven dat de maaltijden niet ‘onmiddellijk’ geconsumeerd hoeven te worden, maar bewaard kunnen worden, zoals het Hof in rov. 8 overweegt”.
De klacht faalt.
Voor zover de klacht voortbouwt op klacht 3, met name wat betreft het aspect van ‘levering’ (zie nr. 3.15), van ‘mogelijk een dag in de koelkast’ (zie nr. 3.15) en van ‘contractcatering’ (zie nr. 3.17), deelt deze in het lot daarvan.
Ik stel verder vast dat – behoudens mogelijk de verwijzing onder (ii) naar de productie van ‘vriesverse’ maaltijden, waarover hierna – geen van de stellingen waarop VLEP een beroep doet in het kader van de klacht, afdoet aan het oordeel van het hof dat de maaltijden die dagelijks afgeleverd worden door Food Connect “bedoeld zijn” om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip. Ik zie bijvoorbeeld niet in waarom het, voor het oordeel of een maaltijd bedoeld is voor directe consumptie na levering, zou moeten uitmaken dat de bereider van die maaltijd (hier Food Connect) ook elders maaltijden aflevert en daarvoor vrachtwagens inzet, die elf verschillende routes rijden. De stelling van VLEP onder (iii) kan ik dan ook niet als essentieel aanmerken. Hetzelfde geldt voor de stelling onder (i): de ene kant-en-klare maaltijd is ook hier immers de andere niet, dat sprake is van een kant-en-klare maaltijd sluit op zichzelf niet uit dat die maaltijd bedoeld is voor directe consumptie na levering. Hetzelfde geldt ook voor de stelling onder (ii): dat Food Connect ‘koelverse’ maaltijden produceert, sluit op zichzelf niet uit dat die maaltijd bedoeld is voor directe consumptie na levering. Wat betreft de stelling onder (iv):67 het bestaan van zo’n scherp verschil is afhankelijk van uitleg (de door VLEP voorgestane uitleg volgt het hof dus niet),68 en op zichzelf kan ook ingeval zo’n maaltijd niet ter plekke van de bereiding wordt uitgeserveerd en genuttigd natuurlijk nog steeds sprake zijn van een maaltijd die bedoeld is voor directe consumptie na levering.69
Ik kom nog terug op de verwijzing onder (ii) naar de productie van ‘vriesverse’ maaltijden, te onderscheiden van ‘koelverse’ maaltijden.70 Op zichzelf ligt het minder voor de hand bij een vriesverse maaltijd aan te nemen dat deze bedoeld is voor directe consumptie na levering, al valt dat ook dan toch niet categorisch uit te sluiten. Wat daarvan zij: dat Food Connect vriesverse maaltijden produceert, heeft zij gemotiveerd weersproken althans genuanceerd, door uiteen te zetten dat dit verhoudingsgewijs slechts een klein deel van haar werkzaamheden betreft. Food Connect heeft in haar memorie van antwoord71 immers erkend dat zij (niet alleen koelverse, maar) ook vriesverse maaltijden maakt die niet individueel zijn samen te stellen, maar daaraan toegevoegd dat dit onderdeel van Food Connect beduidend kleiner is dan de verse, wel individueel samen te stellen maaltijden: de vriesverse maaltijden bedragen volgens Food Connect in totaal circa 13% van de omzet. In het licht daarvan, en van het procesdebat,72 heeft het hof dan ook kunnen aannemen dat “bij (het grootste deel van) de door Food Connect dagelijks afgeleverde maaltijden (te weten: in een ‘tafeltje-dek-je’ vorm)” sprake is van etenswaren die “bedoeld zijn” om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip, als bedoeld in rov. 8.
Met het voorgaande valt de bodem onder de klacht weg.
Onderdeel 3 (Institutionele cateraar)
Dit onderdeel richt zich tegen overwegingen van het hof in rov. 9.
Klacht 5 (Onjuiste uitleg “restauratieve dienst”)
Klacht 5, onder a), b) en c)
Onder a) klaagt VLEP over de uitleg die het hof in rov. 9 geeft aan het begrip ‘restauratieve diensten’. Volgens VLEP is deze uitleg, kort gezegd, onbegrijpelijk (onjuist) en wordt daarin dat begrip te veel opgerekt: zowel op zichzelf, zoals te bezien in de tekst van de Verplichtstelling PH&C als geheel, als gelet op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen, mede gelet op de afbakening met producenten van gemaksvoeding en de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP in dat verband. Onder b) klaagt VLEP over de overweging van het hof in rov. 9 dat (onder meer) de omschrijving in de CAO voor de Contractcatering van het begrip ‘inflightcatering’ erop wijst dat het begrip ‘restauratieve diensten’ niet al te beperkt moet worden uitgelegd. Volgens VLEP is sprake van een onbegrijpelijke, rechtens onjuiste uitleg. Onder c) klaagt VLEP over, wat zij noemt, de overweging van het hof in rov. 9 “dat het samenstellen en leveren van maaltijden als een restauratieve dienst aangemerkt moet worden indien hierbij beperkt persoonlijk advies geleverd wordt”. Dit zou onbegrijpelijk zijn. Op grond van een en ander is volgens VLEP het oordeel van het hof in rov. 9 omtrent het begrip ‘restauratieve diensten’ onjuist, althans ondeugdelijk gemotiveerd. Ik zie aanleiding de klachten onder a), b) en c) gezamenlijk te bespreken.
De klachten falen, ook voor zover deze niet voortbouwen op de voorgaande klachten en in het lot daarvan delen. Gelet daarop laat ik daar in hoeverre VLEP belang heeft bij deze klachten onder a), b) en c) ondanks rov. 7 (en rov. 8), waaruit volgt dat Food Connect niet onder de Verplichtstelling VLEP valt, wat in cassatie zonder succes wordt bestreden.
De overweging van het hof in rov. 9 dat Food Connect voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij moet worden aangemerkt als ‘institutionele cateraar’ als bedoeld in de CAO voor de Contractcatering, waarmee zij tevens valt onder het bereik van de Verplichtstelling PH&C, steunt mede op:
- de vooropstelling in rov. 5, die ook hier van toepassing is;
- de werkingssfeerbepaling van die CAO;73
- de vaststelling van het hof omtrent de onderhavige bedrijfsactiviteiten van Food Connect (kort gezegd: het zich hoofdzakelijk bezighouden met het bereiden, samenstellen en leveren van maaltijden aan particulieren en (cliënten van) (zorg)instellingen);74
- de nadrukkelijk en gemotiveerd ingenomen stelling van Food Connect dat zij moet worden aangemerkt als zo’n ‘institutionele cateraar’.75
Dit is allemaal gegeven en wordt door VLEP in cassatie ook niet (althans niet met vrucht) bestreden.
Daarbij moet worden betrokken de verwerping door het hof in rov. 9 van VLEP’s stelling dat geen sprake is van het verlenen van ‘restauratieve diensten’ als bedoeld “in de beide regelingen” (de CAO voor de Contractcatering en de Verplichtstelling PH&C), omdat Food Connect “slechts maaltijden aflevert die de klant zelf nog moet opwarmen”. Deze verwerping steunt op de gronden (i) dat het begrip ‘restauratieve diensten’ niet nader is gedefinieerd in die CAO en de Verplichtstelling PH&C, (ii) dat onder meer de omschrijving in die CAO van het begrip ‘inflightcatering’ erop wijst dat het begrip ‘restauratieve diensten’ niet al te beperkt moet worden uitgelegd, (iii) dat in het algemeen taalgebruik onder het begrip ‘restauratieve diensten’ wordt verstaan: “de verstrekking van spijzen en dranken betreffend”, en (iv) dat in het licht van het bovenstaande (dus: ad (i) t/m (iii)) de voornoemde bedrijfsactiviteiten van Food Connect redelijkerwijs kunnen worden begrepen onder het verlenen van restauratieve diensten.
Daarbij gaat het hof ervan uit dat het begrip ‘restauratieve diensten’ in de CAO voor de Contractcatering en de Verplichtstelling PH&C dezelfde reikwijdte heeft, wat, gelet ook op de onderkende samenhang tussen die beide regelingen, onjuist noch ontoereikend gemotiveerd te noemen valt.76 Dat geldt ook overigens voor ad (i) t/m (iv).77
- Ad (i): dit volgt uit de CAO voor de Contractcatering en de Verplichtstelling PH&C: deze zwijgen ter zake.
- Ad (ii): dit volgt ook uit (art. 3 van) de CAO voor de Contractcatering.
Zo wordt in de omschrijving van ‘inflightcatering’78 onder meer gesproken van “restauratieve diensten in de ruimste zin des woords – ondersteunende diensten voor zover in hoofdzaak ten behoeve van bevoorrading van vliegtuigen uitgevoerd daaronder mede begrepen – [die] worden verleend ten behoeve van passagiers van de opdrachtgever”. Inderdaad duidt dit erop dat het begrip ‘restauratieve diensten’ eerder ruim dan beperkt moet worden uitgelegd. Dit sluit in dat het daarbij niet gaat om een cateraar die die maaltijden ter plekke van de bereiding uitserveert, aldaar de tafels weer afruimt en schoonmaakt, etc., wat onverlet laat dat ‘inflightcatering’ niet valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP, maar (onder die CAO, en daarmee) onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling PH&C.79
Het ligt in de rede, gelet ook op die nadrukkelijk en gemotiveerd ingenomen stelling van Food Connect dat zij moet worden aangemerkt als ‘institutionele cateraar’ als bedoeld in de CAO voor de Contractcatering, en op de woorden “onder meer” in de vierde zin van rov. 9, dat het hof daarbij tevens acht slaat op de verwijzing in de omschrijving van ‘institutionele catering’ in die CAO naar “die activiteit waarbij direct dan wel indirect restauratieve diensten in (…) verzorgingshuizen of verpleeghuizen worden verleend alsmede direct dan wel indirect maaltijden worden verzorgd aan onder meer thuiswonende bejaarden (…)” [onderstreping, A-G].80 Ook dit wijst erop, in lijn met de omschrijving in die CAO van het begrip ‘inflightcatering’, dat het begrip ‘restauratieve diensten’ niet al te beperkt moet worden uitgelegd.
Daarbij merk ik op dat, (a) waar blijkens die omschrijving van het begrip ‘inflightcatering’ de betreffende cateraar niet de maaltijden ter plekke van de bereiding uitserveert, aldaar de tafels weer afruimt en schoonmaakt, etc., (b) blijkens die omschrijving van het begrip ‘institutionele cateraar’ de betreffende cateraar ook indirect restauratieve diensten kan verlenen (in verzorgingshuizen of verpleeghuizen) en maaltijden kan verzorgen (aan onder meer thuiswonende bejaarden),81 wat in het logisch verlengde ligt van (a).
- Ad (iii): deze uitleg naar hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, die m.i. strookt met de gangbare betekenis als daaraan toegekend, vindt steun in de woordenboekbetekenis van het begrip ‘restauratief’. Die luidt “betrekking hebbend op het verstrekken van dranken en spijzen”,82 wat bevestigt dat ter zake geen serieus verschil van inzicht mogelijk is, en ook dat het begrip ‘restauratieve diensten’ niet al te beperkt moet worden uitgelegd. Ik wijs er nog op dat ook VLEP in klacht 3 onder b) een ‘restauratieve dienst’ verstaat als “het verstrekken van spijzen en dranken (zie https://www.encyclo.nl/begrip/restauratief)”.
- Ad (iv): dit wordt afdoende gedragen door het voorgaande, waartoe het hof (dus) heeft kunnen komen zonder schending van een rechtsregel of nadere motivering.
Daarin brengt geen verandering hetgeen door VLEP wordt betoogd in de klacht onder a), b) en c), al dan niet in onderling(e) verband en samenhang bezien.
Nergens blijkt uit dat het in het onderhavige geval bij “contractcatering en de nader omschreven restauratieve diensten” slechts kan gaan “om maaltijden die ter plaatse worden bereid en uitgeserveerd of door afnemers zelf bij de cateringsdienst afgehaald kunnen worden, zoals contractcateraar in een bedrijfsrestaurant” (wat een andere activiteit is dan hetgeen Food Connect doet), als bedoeld onder a).83 Het tegendeel is het geval, gelet op nrs. 3.22-3.23. Evenmin valt dan in te zien, zoals ook betoogd onder a), dat het hof: een onjuiste uitleg geeft aan het begrip ‘restauratieve diensten’ of dit begrip te ver oprekt, door ten onrechte eraan voorbij te gaan “dat Food Connect geen maaltijden uitserveert, maaltijden niet afruimt, geen dranken verstrekt”;84 of ten onrechte eraan voorbijgaat dat volgens de Verplichtstelling PH&C het verlenen van een restauratieve dienst ‘karakteristiek’ is voor contractcatering.85 Ook dat stuit af op nrs. 3.22-3.23.
Overigens lees ik – anders dan de klacht onder a) – rov. 9 niet zo, dat het hof daarin het begrip ‘restauratieve diensten’ in de Verplichtstelling PH&C strikt verstaat als “de verstrekking van spijzen en dranken betreffend”. Het hof oordeelt daarin veeleer dat dit begrip, dat niet is gedefinieerd in de CAO voor de Contractcatering of de Verplichtstelling PH&C, gelet op onder meer de omschrijving in die CAO van het begrip ‘inflightcatering’ en op hetgeen in het algemeen taalgebruik onder het begrip ‘restauratieve diensten’ wordt verstaan, de ruimte laat om de in de slotzin van rov. 9 bedoelde bedrijfsactiviteiten van Food Connect redelijkerwijs te begrijpen onder “het verlenen van restauratieve diensten” als bedoeld in die CAO en de Verplichtstelling PH&C.
Wat betreft hetgeen VLEP opmerkt onder b), wijs ik op:
- de vooropstelling in rov. 5, die ook hier van toepassing is;
- de in rov. 9 besloten liggende opvatting dat een partij die moet worden aangemerkt als cateraar als bedoeld in (art. 3 van) de CAO voor de Contractcatering tevens valt onder het bereik van de Verplichtstelling PH&C;86
- de door het hof onderkende samenhang tussen die CAO en de Verplichtstelling PH&C, als uiteengezet in nr. 3.23;
- de duidingen door het hof van ‘inflightcatering’ en (kennelijk ook) ‘institutionele cateraar’ in (art. 3 van) die CAO, als uiteengezet in nr. 3.23.
Gelet daarop is de overweging van het hof dat “onder meer de omschrijving in die CAO van het begrip “inflightcatering” er op [wijst] dat het begrip “restauratieve diensten” niet al te beperkt moet worden uitgelegd”,87 geenszins onbegrijpelijk; ook behelst deze niet een rechtens onjuiste uitleg, anders dan de klacht wil. Waarom het gegeven dat ‘inflightcatering’ alleen met zoveel woorden in die CAO wordt genoemd (niet ook in de Verplichtstelling PH&C) zou meebrengen dat die CAO niet bij de onderhavige uitleg van de Verplichtstelling PH&C gebruikt zou mogen worden, zoals het hof dus doet, maakt VLEP nergens duidelijk. Zij kan dat ook niet, gelet op het voorgaande. Daaruit blijkt ook dat, anders dan de klacht onder b) het doet voorkomen, het hof in rov. 9 ter zake niet slechts “steun [vindt] in het argument dat “inflightcatering” onder de Cao Contractcateringbranche valt”.
Hetgeen VLEP nog heeft toegevoegd onder c), baat haar evenmin. Dit leunt immers in essentie weer op de stelling, die blijkens het voorgaande vastloopt, dat het op een ander adres afleveren van maaltijden dan het adres waar deze worden geproduceerd88 “juist niet [is] aan te merken als restauratieve dienst”,89 ook “indien hierbij beperkt persoonlijk advies geleverd wordt”. Deze stelling maakt hetgeen het hof overweegt in rov. 9 (slotzin) geenszins onbegrijpelijk. Dit wordt niet anders als de maaltijden waarop het hof het oog heeft in rov. 9 als ‘gemaksvoeding’ vallen aan te merken, of doordat vaststaat dat de hoofdactiviteit van Food Connect bestaat uit “het bereiden, samenstellen en afleveren van maaltijden” als bedoeld in rov. 1.2.90 Ik merk tot slot nog op dat de weergave onder c) van hetgeen het hof overweegt in de slotzin van rov. 9 (“dat het samenstellen en leveren van maaltijden als een restauratieve dienst aangemerkt dient te worden indien hierbij beperkt persoonlijk advies geleverd wordt”) niet overeenstemt met wat hij daar daadwerkelijk overweegt, toegesneden op de onderhavige bedrijfsactiviteiten van Food Connect.
Klacht 6 (Onvoldoende gemotiveerd)
In ieder geval, zo klaagt VLEP hier, is het oordeel van het hof in rov. 9 “gelet op alle bij klacht 6 genoemde argumenten – ook – onvoldoende gemotiveerd”. Zij vervolgt: “Met name had het Hof gelet op de stellingen van VLEP omtrent de karakteristieken van het contractcateringbedrijf, zoals aangegeven in onderdeel 1 eerder, niet zonder hier nader op in te gaan kunnen oordelen dat Food Connect moet worden aangemerkt als institutionele cateraar als bedoeld in de CAO voor de contractcatering”.
De klacht faalt. Nog los van het enigmatische gehalte ervan,91 wijst de klacht – welwillend gelezen – hooguit op een herhaling van zetten die ook hier geen effect kan sorteren,92 en bevat deze bovendien geen traceerbare verwijzingen naar vindplaatsen in de gedingstukken met toelichting waaruit blijkt dat en waarom het hof in het kader van rov. 9 heeft nagelaten op ook andere stellingen van VLEP te responderen dan het heeft gedaan. Dit behoeft geen verdere toelichting.
Onderdeel 4 (Niet passend optreden VLEP)
Dit onderdeel richt zich tegen overwegingen van het hof in rov. 10.
VLEP klaagt dat het hof haar daarin, hoewel ten overvloede, ten onrechte een verwijt maakt. Zij voert aan dat zij belang heeft bij “bestrijding van dit – ongepaste – onderdeel”, als uiteengezet op p. 15 van de procesinleiding.93
De klacht faalt reeds bij gebrek aan belang, omdat rov. 10 (naar VLEP niet betwist) evident het karakter heeft van een overweging ten overvloede waaraan ook voor VLEP geen consequenties zijn verbonden, en hetgeen zij daar tegenover stelt daaraan niet afdoet.94
Ik merk zelf ten overvloede nog op dat het hof met zijn (gedoseerde) ten overvloede-oordeel in rov. 10 m.i. de “belangen” van VLEP als bedoeld op p. 15 van de procesinleiding95 niet onvoldoende heeft betrokken. Daaruit blijkt veeleer dat het hof, uiteraard ingegeven door het onderhavige geval:
- met dit oordeel primair een constructief bedoelde, zaakoverstijgende wenk geeft aan de praktijk voor toekomstige gevallen waarin een discussie ontstaat over de vraag onder welke verplichtstelling een bedrijf valt, zoals bedoeld in rov. 10,96 en
- in dat kader een bepaalde handelwijze van een bedrijfstakpensioenfonds als in beginsel aangewezen aanmerkt, juist in verband met de kenbaar betrokken, gerechtvaardigde belangen (die van zo’n fonds, maar óók die van anderen: niet in de laatste plaats het betreffende bedrijf en de daarin werkzame werknemers),
- waaruit afgeleid zou kunnen worden dat deze handelwijze niet geheel overeenkomt met de gedragslijn van VLEP als mede beschreven in rov. 1.3 en 1.4, waarbij zij aangetekend dat het hof VLEP nadrukkelijk niet noemt in rov. 10 (ook niet aan het slot).
Het hof heeft dit zo kunnen overwegen. ‘Ongepast’ is niet een kwalificatie die ik aan rov. 10 zou willen hechten.
Slotsom
Ik kom tot een afronding.
Onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP vallen ook kant-en-klare maaltijden als gemaksvoeding, waar deze – kort gezegd – fabrieksmatig zijn geproduceerd, de producent deze niet ‘ter onmiddellijke consumptie levert’, en deze door middel van conservering ‘klaar voor gebruik’ zijn.97 Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de maaltijden die nu al een flink aantal jaren in de supermarkten te vinden zijn, gekoeld of ingevroren achter transparante deuren in daartoe bestemde vakken. Een producent van (vooral) zulke maaltijden valt, naar ik begrijp, in een andere categorie dan de categorie waarin een producent van maaltijden zoals Food Connect valt.
Food Connect produceert weliswaar op relatief grote schaal – wat ik kortheidshalve maar even noem – kant-en-klare maaltijden, zij houdt zich hoofdzakelijk bezig met het leveren van niet-fabrieksmatig bereide en samengestelde maaltijden aan particulieren en (cliënten van) (zorg)instellingen met inachtneming van de specifieke wensen van die klanten, waarbij (het grootste deel van) de door Food Connect dagelijks afgeleverde maaltijden (te weten: in een ‘tafeltje-dek-je’ vorm) bestaan uit etenswaren die bedoeld zijn om onmiddellijk na levering te worden gegeten, en niet om te worden bewaard tot een later tijdstip.98
Food Connect heeft, gelet ook daarop, (veel) weg van een (contract)cateraar. Zij het een die de betreffende maaltijden in eigen huis produceert en vervolgens conform bestelling aflevert bij de genoemde particulieren en (cliënten van) (zorg)instellingen, niet een die de betreffende maaltijden bereidt waar deze vervolgens ter plekke ook worden uitgeserveerd aan of kunnen worden ‘afgehaald’ door de consument. Aldus valt Food Connect logischerwijs onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling PH&C, waarmee strookt dat zij sinds 1 juli 2014 is aangesloten bij de PH&C;99 althans eerder dat, dan dat zij valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP.
Dat Food Connect wellicht geen ‘standaardcateraar’ kan worden genoemd (in de zin van een cateraar die maaltijden ter plekke van de bereiding uitserveert, aldaar de tafels weer afruimt en schoonmaakt, etc., voor zover dat een standaardcateraar typeert), en dat dit geval gelet op de onderhavige bedrijfsactiviteiten van Food Connect wellicht wat meer grijstinten kent waar het gaat om de afbakening tussen toepasselijkheid van de Verplichtstelling PH&C of de Verplichtstelling VLEP dan ingeval van zo’n standaardcateraar, is hier niet bepalend. Food Connect is evenmin een ‘standaardproducent’ (of -‘groothandel’) van gemaksvoeding als beschreven in de Verplichtstelling VLEP (en art. 1 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 2014-2015 of opvolgers daarvan),100 en de vraag of een bepaald bedrijf al dan niet onder een bepaalde verplichtstelling valt, is wel vaker een kwestie van uitleg.101
Zoals volgt uit al het voorgaande heeft wat mij betreft het hof, in navolging van de kantonrechter, op goed te volgen wijze een bevredigende uitkomst bereikt door met inachtneming van de gegeven omstandigheden van dit geval aan te nemen dat Food Connect niet valt onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling VLEP (en wel onder de werkingssfeer van de Verplichtstelling PH&C). Dat dit oordeel onjuist althans ondeugdelijk gemotiveerd zou zijn, zoals in de klachten wordt betoogd, zie ik niet. Daarmee kan het onderhavige geschil tussen partijen ook een einde nemen zonder dat de bestaande situatie (ingrijpende) wijziging hoeft te ondergaan, wat mij als een niet onwenselijke bijkomstigheid voorkomt. Dat leidt tot de volgende uitkomst.