Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:866, 20/02479

Parket bij de Hoge Raad, 24-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:866, 20/02479

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 september 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:866
Formele relaties
Zaaknummer
20/02479

Inhoudsindicatie

Belastingrecht. Invordering. Geschil inzake betekeningskosten. Beoordeling door burgerlijke rechter. Maatstaf en Motivering.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/02479

Zitting 24 september 2021

CONCLUSIE

B.F. Assink

In de zaak

1. [eiseres 1] B.V.

2. Container Company Amsterdam B.V.

3. [eiseres 3] B.V.

tegen

De Ontvanger van de Belastingdienst (Grote Ondernemingen)

Eiseressen in cassatie maakten, met vijf andere vennootschappen (vier besloten vennootschappen en een vennootschap onder firma), deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting die een omzetbelastingschuld niet tijdig heeft voldaan. De Ontvanger heeft daarom aan elk van de acht vennootschappen een afzonderlijk dwangbevel doen betekenen, waarbij telkens het maximale tarief volgens de Kostenwet in rekening is gebracht (8 x € 11.393,-- = € 91.144,--). De vennootschappen, die hiertegen niet tijdig via een bestuursrechtelijke rechtsgang zijn opgekomen, hebben bijna vier jaar nadien een verzoek gericht tot de Ontvanger om deze vervolgingskosten te verminderen. Tegen de afwijzende beslissing (ambtshalve beoordeling) van de Ontvanger ter zake komen de vennootschappen thans op bij de burgerlijke rechter als restrechter, in welk verband het gerechtshof Amsterdam, kort gezegd, heeft geoordeeld ten gunste van de Ontvanger. Eiseressen in cassatie, drie van de genoemde acht vennootschappen, klagen vanuit diverse invalshoeken over dit oordeel. M.i. kan het bestreden arrest in stand blijven.

1 De feiten

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan rov. 2.1-2.5 van het arrest van 12 mei 2020 van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof).1

1.1

[eiseres 1] B.V., Container Company Amsterdam B.V., [A] B.V., [eiseres 3] B.V., [B] B.V., Transit Terminal Amsterdam B.V., BCA Intermodal B.V. en United Stevedores Amsterdam V.O.F (hierna: [eiseressen])2 vormen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting; tezamen vormen zij de [Group] . De fiscale eenheid heeft omzetbelasting die zij over de tijdvakken augustus en september 2012 op aangifte had moeten voldoen niet betaald. De verschuldigde belasting is van haar nageheven door middel van twee naheffingsaanslagen.

1.2

In 2012 is bij de fiscale eenheid een betalingsachterstand ontstaan met betrekking tot de naheffingsaanslagen ten bedrage van € 1.010.215,--. Bij afzonderlijke beschikkingen van 14 december 2012 heeft de Ontvanger de afzonderlijke vennootschappen die deel uitmaken van de fiscale eenheid ieder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld. Dit bedrag diende vóór 26 januari 2013 te worden betaald.

1.3

[eiseressen] hebben de belastingschuld niet voldaan binnen de gestelde termijn. Daarop heeft de Ontvanger op 7 mei 2013 aan elk van de vennootschappen afzonderlijk een dwangbevel met bevel tot betaling uitgevaardigd. Deze dwangbevelen zijn op 28 mei 2013 binnen zeven minuten door de belastingdeurwaarder aan de vennootschappen betekend op hetzelfde adres. Voor deze betekeningen is per vennootschap een bedrag van € 11.393,-- aan betekeningskosten vastgesteld. De totale bij [eiseressen] in rekening gebrachte betekeningskosten bedragen daarmee € 91.144,--.

1.4

[eiseressen] hebben ter zake de belastingschuld en de betekeningskosten een betalingsregeling getroffen met de Ontvanger. Deze is inmiddels volledig nagekomen door [eiseressen]

1.5

[eiseressen] hebben op 9 maart 2017 een verzoek tot vermindering van de betekeningskosten ingediend bij de Ontvanger. Bij brief van 10 april 2017 heeft de Ontvanger besloten tot afwijzing van het verzoek, die, voor zover van belang en zoals weergegeven door het hof, inhoudt:

“(...)

1.2. termijn indiening

De kosten voor de betekening zijn vastgesteld bij voor beroep vatbare beschikkingen van 28 mei 2013. Uw administratief beroep met dagtekening 9 maart 2017 heb ik ontvangen op 9 maart 2017.

Het administratief beroep moet binnen zes weken na de datum van de betekening van het dwangbevel zijn ingediend. Is het administratief beroep binnen zes weken ter post bezorgd, dan is het nog op tijd als ik het uiterlijk in de zevende week ontvang.

Ik heb uw administratief beroep niet binnen deze termijn ontvangen. Uw administratief beroep is daarom (...) om die reden niet ontvankelijk.

2. Samenvatting van het verzoek

Namens belanghebbende verzoekt u om vermindering van de in rekening gebrachte betekeningskosten voor de betekening van de dwangbevelen aan de deelnemers van de fiscale eenheid van totaal € 91.144,00 naar € 11.393,00.

Ter onderbouwing van het verzoek, wordt kort samengevat, het navolgende aangevoerd:

(...)

2.3. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die het belanghebbende feitelijk onmogelijk maakte zijn betalingsverplichtingen tijdig na te komen waardoor de invordering van de totale betekeningskosten, niet in verhouding staat tot de, met het in rekening brengen van betekeningskosten te dienen doel.

Ambtshalve beoordeling van uw verzoek

(...)

Ad 2.3. Bijzondere omstandigheden

Als bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke situaties in de zin van artikel 75.7 LI (Leidraad Invordering 2008, hof) wijst u op de crises van 2008 en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor belanghebbende. Het onbetaald blijven van de, aan de beschikkingen aansprakelijkstelling, ten grondslag liggende belastingaanslagen is, in de opvatting van belanghebbende, niet aan hem toe te rekenen.

Bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke situaties in de zin van artikel 75.7 LI zijn omstandigheden waarmee bij de opstelling van het beleid, meer in het bijzonder bij de opstelling van hoofdstuk 75 LI, geen rekening is gehouden.

Onverwachte ontwikkelingen in de markt, hetzij als gevolg van een economische crisis hetzij als gevolg van specifieke wijziging van omstandigheden in een betreffende marktsegment, behoren tot het ondernemersrisico. De ondernemer behoort daar met zijn bedrijfsvoering rekening mee te houden. Ontstaan desondanks liquiditeitsproblemen dan komen die voor rekening van de ondernemer. Dat de rente en kosten oplopen wanneer niet of niet tijdig wordt betaald is een feit van algemene bekendheid. In het beleid zoals verwoord in hoofdstuk 75 LI is zowel dit ondernemersrisico als dit feit van algemene bekendheid verdisconteerd.

Beslissing op het verzoek

Het verzoek tot vermindering van de betekeningskosten naar een bedrag van maximaal € 11.393,00 wordt daarom afgewezen. De invordering van het totaal aan verschuldigde betekeningskosten zal worden voortgezet.

Beroep

Tegen mijn beslissing op uw verzoek kunt u niet in beroep. Als u het niet eens bent met mijn beslissing het administratief beroep niet ontvankelijk te verklaren, kunt u in beroep gaan bij de rechtbank. Hoe u dat moet doen leest u in de bijgevoegde toelichting.

(...)

Bijlage: In beroep gaan

Als u het niet eens bent met de uitspraak van de Belastingdienst, kunt u in beroep gaan bij de rechtbank. U doet dat door een beroepschrift te sturen naar Rechtbank Noord-Holland, sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken (...)

[gecursiveerd, onderstreept en vet gemaakt in origineel, A-G]

2 Het procesverloop

2.1

[eiseressen] vorderen in hun inleidende dagvaarding van 10 augustus 2017, onder meer, te verklaren voor recht dat de in rekening gebrachte betekeningskosten van de dwangbevelen in redelijkheid en getoetst aan art. 75.7 Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad) niet hoger mogen zijn dan in totaal € 800,-- dan wel niet hoger dan € 11.393,-- dan wel niet hoger dan een in goede justitie vast te stellen bedrag.

2.2

Bij tussenvonnis van 21 februari 20183 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) een comparitie gelast, die heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Partijen hebben gepleit aan de hand van spreekaantekeningen en van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3

Bij vonnis van 20 juni 20184 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat het verzoek van [eiseressen] om de betekeningskosten te verminderen ingevolge art. 75.4 Leidraad is aan te merken als een bezwaarschrift tegen de vaststelling van de betekeningskosten, hetgeen meebrengt dat de beslissing van de Ontvanger om dat verzoek af te wijzen (zie onder 1.5 hiervoor) een beslissing op bezwaar betreft en daarmee een voor beroep vatbare beslissing. Dit betekent dat een bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan (bij de belastingrechter), zodat de burgerlijke rechter [eiseressen] in hun vordering niet kan ontvangen.

In hoger beroep

2.4

[eiseressen] zijn bij dagvaarding van 18 september 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Zij hebben een memorie van grieven genomen. De Ontvanger heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd. Partijen hebben vervolgens akten gewisseld.

2.5

Bij arrest van 12 mei 20205 (hierna: het arrest) heeft het hof [eiseressen] alsnog ontvankelijk geacht in hun vordering en het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarin anders was beslist. Naar ’s hofs oordeel staat tegen de beslissing van de Ontvanger tot afwijzing van het verzoek van [eiseressen] geen beroep bij de belastingrechter open, omdat die beslissing is gebaseerd op een ambtshalve beoordeling van de Ontvanger. Het hof heeft in dit verband overwogen:

3. Beoordeling

3.1. [eiseressen] vorderen, kort samengevat, een verklaring voor recht dat de in rekening gebrachte betekeningkosten getoetst aan de verminderingsregeling van art. 75 lid 7 Leidraad Invordering 2008 (hierna: Leidraad Invordering) niet hoger mogen zijn dan in totaal € 800 dan wel € 11.393.

De rechtbank heeft [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Zij heeft daartoe als volgt overwogen. In art. 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: de Kostenwet) is bepaald dat tegen het in rekening brengen van kosten voor het betekenen van een dwangbevel bezwaar en beroep bij de Ontvanger openstaat. Op grond van artikel 75 lid 4 van de Leidraad Invordering moet het verzoek worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de vaststelling van de betekeningskosten. Dit brengt mee dat de afwijzingsbeslissing moet worden beschouwd als een beslissing op dat bezwaar en daarmee een voor beroep vatbare beslissing. Dit betekent dat hiertegen een bestuursrechtelijke rechtsgang bij de belastingrechter openstond, aldus de rechtbank.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [eiseressen] met één grief op.

3.2. In deze zaak zijn de volgende artikelen uit het belastingrecht van belang.

Art. 7 lid 1 Kostenwet:

Tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging (...) kan degene van wie die kosten worden gevorderd (...) een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift indienen bij de ontvanger. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in de eerste volzin bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Art. 75 lid 4 Leidraad Invordering:

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. (...)

Art. 75 lid 7 Leidraad Invordering:

In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.

Van zo 'n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval - onredelijk en onbillijk is.

3.3. [eiseressen] werpen in hun grief het volgende, kort samengevat, op. Het was duidelijk dat zij er niet op uit waren een procedure ex art. 7 lid 1 Kostenwet en 75 lid 4 Leidraad Invordering te starten, zoals de Ontvanger de rechtbank heeft gesuggereerd. De termijn daarvoor, zes weken na 28 mei 2013, was namelijk al ruimschoots verstreken. Zij wensten op grond van de bijzondere omstandigheden zoals in 75 lid 7 Leidraad Invordering geformuleerd een vermindering van de, op zich in formele zin verschuldigde betekeningskosten, te verkrijgen.

De Ontvanger heeft bij memorie van antwoord zijn standpunt gewijzigd. Hij is thans van mening dat [eiseressen] wel ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat tegen de ambtshalve beslissing van de Ontvanger op hun verminderingsverzoek geen bezwaar en beroep openstaat.

3.4. De Ontvanger heeft in de afwijzingsbeslissing het verzoek aangemerkt als een administratief beroep. Hij heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het niet tijdig had ontvangen. Onder het kopje Beroep heeft hij aangegeven dat [eiseressen] tegen deze beslissing in beroep kunnen gaan bij de rechtbank. De Ontvanger heeft het verzoek dus aangemerkt als een administratief beroep bij de Ontvanger als bedoeld in art. 7 lid 1, eerste volzin, Kostenwet.

De Ontvanger heeft voorts beoordeeld of - mede gelet op art. 75 lid 7 Leidraad Invordering - ambtshalve aan het verzoek tegemoet gekomen kon worden. Hij heeft dat verzoek afgewezen. Onder het kopje Beroep heeft hij aangegeven dat [eiseressen] hiertegen niet in beroep kan.

3.5. Nu de beslissing van de Ontvanger tot afwijzing van het verzoek is gebaseerd op zijn ambtshalve beoordeling van het verzoek van [eiseressen] staat daartegen geen beroep bij de belastingrechter open. Dit betekent dat [eiseressen] ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De grief slaagt dan ook.”[vet gemaakt en gecursiveerd in origineel, A-G]

2.6

Vervolgens heeft het hof de zaak aan zich gehouden en, recht doende in hoger beroep, de vordering van [eiseressen] afgewezen, het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd, [eiseressen] veroordeeld in de proceskosten en zijn arrest wat de laatste veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft het hof overwogen:

“3.6. Thans dient de zaak inhoudelijk te worden beoordeeld. De zaak wordt niet terugverwezen naar de rechtbank. [eiseressen] voeren, kort samengevat, in dit verband het volgende aan. De Ontvanger had bij een correcte toepassing van art. 75 lid 7 Leidraad Invordering de exorbitant hoge kosten van in totaal € 91.144 voor de betekening van acht dwangbevelen op 28 mei 2013 aan de acht vennootschappen op hetzelfde adres gedurende zeven minuten kunnen matigen tot de daadwerkelijke kosten van € 800, dan wel de kosten van één betekend dwangbevel ad € 11.393. Voorts brengt het beginsel van behoorlijk bestuur mee dat de Ontvanger zich in een individueel geval niet onverkort behoort te houden aan zijn beleid, maar op grond van de omstandigheden van dit geval kan overgaan tot vermindering van de betekeningskosten. Bovendien is geen sprake van acht afzonderlijke belastingschulden, maar van een en dezelfde belastingschuld van de fiscale eenheid [Group] . De deurwaarder had kunnen volstaan met één dwangbevel waarop alle vennootschappen waren vermeld. De [Group] voldeed aan alle voorwaarden van art. 75 lid 7 Leidraad Invordering: ten tijde van de betekening was betaling feitelijk onmogelijk, hetgeen blijkt uit de melding betalingsonmacht van september 2012, die door de Belastingdienst na onderzoek als geldig is aangemerkt, als gevolg van de crisis. De Ontvanger kan in redelijkheid niet tot de beslissing komen dat de buitensporige betekeningskosten van € 91.144 niet voor vermindering in aanmerking komen. Nu de Ontvanger aan art. 75 lid 7 van de Leidraad Invordering een invulling geeft, die niet daaruit blijkt en ook niet kenbaar is voor [eiseressen] , is hij ten onrechte tot een afwijzing gekomen en handelt hij onrechtmatig jegens hen, aldus [eiseressen]

3.7. Anders dan [eiseressen] kennelijk menen, is het niet aan de burgerlijke rechter om te beoordelen wat de bestuursrechter (de belastingrechter) zou hebben beslist, indien [eiseressen] binnen de daarvoor geldende termijnen op de voet van art. 7 lid 1, eerste volzin, Kostenwet rechtsmiddelen hadden aangewend tegen de in rekening gebrachte kosten en vervolgens beroep bij de belastingrechter hadden ingesteld. [eiseressen] hadden in dat geval de vraag ten volle kunnen laten toetsen of de Ontvanger overeenkomstig de wet en art. 75 lid 7 Leidraad Invordering of in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten had moeten besluiten. De burgerlijke rechter kan de Ontvanger daarentegen enkel verplichten tot ambtshalve vermindering van de in rekening gebrachte kosten, indien de beslissing de kosten niet te verminderen, mede in het licht van art. 75 lid 7 Leidraad Invordering, onmiskenbaar onjuist was (HR 8 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1042). [eiseressen] hebben geen (voldoende) feiten en omstandigheden gesteld die dermate klemmend zijn dat zij het oordeel kunnen dragen dat de Ontvanger ambtshalve tot vermindering van de betekeningskosten had moeten overgaan. Hierbij is van belang dat tussen partijen (als onvoldoende betwist) vaststaat dat de onderliggende omzetbelastingschuld van € 1.010.215 over augustus en september 2012 grotendeels, namelijk voor een bedrag van € 832.000, ziet op verschuldigde omzetbelasting in verband met de verkoop van een aantal kranen, waarbij de ontvangen omzetbelasting door [eiseressen] bewust is gebruikt voor de voldoening van andere schulden.

3.8. De slotsom is dat [eiseressen] ontvankelijk zijn in hun vordering, het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd wat betreft de niet-ontvankelijkverklaring en hun vordering alsnog zal worden afgewezen. [eiseressen] zullen als grotendeels in het ongelijk gesteld worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.”

In cassatie

2.7

Bij procesinleiding van 12 augustus 2020 hebben eiseressen in cassatie (tijdig) cassatieberoep ingesteld van het arrest. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun respectieve standpunt toegelicht, waarna eiseressen in cassatie nog hebben gerepliceerd.

3 De bespreking van het cassatiemiddel

4 Conclusie