Parket bij de Hoge Raad, 23-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:849, 21/04458
Parket bij de Hoge Raad, 23-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:849, 21/04458
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2022
- Datum publicatie
- 4 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:849
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:408, Gevolgd
- Zaaknummer
- 21/04458
Inhoudsindicatie
IPR. Toepasselijk recht op arbeidsovereenkomst bij internationaal wegvervoer, art. 6 EVO en art. 8 Rome I; criterium 'gewoonlijk werkland’; nauwere band-exceptie. Vervolg op HR 23 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2165.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04458
Zitting 23 september 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[eiseres] Kft, voorheen geheten Silo-Tank Kft,
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. F.M. Dekker,
tegen
1. [verweerder 1],
2. [verweerder 2],
3. [verweerder 3],
4. [verweerder 4],
5. [verweerder 5],
6. [verweerder 6],
7. [verweerder 7],
8. [verweerder 8],
9. [verweerder 9],
10. [verweerder 10],
verweerders in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als Silo-Tank respectievelijk [verweerders]
1 Inleiding
Dit is een procedure na verwijzing. De zaak gaat (nog steeds) over het bepalen van het toepasselijke recht op de arbeidsovereenkomsten tussen [verweerders] – Hongaarse internationale vrachtwagenchauffeurs – en Silo-Tank – een Hongaarse zusteronderneming van [Het Nederlandse transportbedrijf] . Het hof ‘s-Hertogenbosch1 oordeelde eerder dat Hongaars recht op de arbeidsovereenkomsten van toepassing was. Hongarije was volgens genoemd hof namelijk het land waar [verweerders] gewoonlijk hun arbeid verrichtten als bedoeld in art. 6 lid 2 sub a EVO2 en art. 8 lid 2 Rome I3 (hierna aan te duiden als: het gewone werkland).4 Bovendien hadden de arbeidsovereenkomsten geen ‘nauwere band’ met een ander land, ook niet met Nederland (art. 6 lid 2, slotzin, EVO en art. 8 lid 4 Rome I). De Hoge Raad heeft die uitspraak bij arrest van 23 november 2018 vernietigd (hierna: het verwijzingsarrest).5
Het hof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) heeft in de procedure na verwijzing enerzijds geoordeeld dat Nederland het land is waar [verweerders] gewoonlijk hun arbeid verrichtten, en anderzijds dat de arbeidsovereenkomsten geen nauwere band hadden met een ander land, ook niet met Hongarije (hierna: het bestreden arrest).6 Dat betekent dat het Nederlandse arbeidsrecht integraal op de arbeidsovereenkomsten van toepassing was. Dit oordeel wordt thans in cassatie door Silo-Tank bestreden.
Voor de volledigheid merk ik op dat [verweerders] in deze procedure ook gesteld hebben dat de toepasselijkheid van Nederlandse arbeidsvoorwaarden tevens (indirect) voortvloeit uit de Europese Detacheringsrichtlijn.7 De toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn staat centraal in een parallelle procedure tussen [Het Nederlandse transportbedrijf] B.V. , [A] GmbH, en Silo-Tank , tegen FNV, die bij de Hoge Raad aanhangig is.8 In onderhavige procedure is het hof niet toegekomen aan de vraag of de Detacheringsrichtlijn van toepassing is, omdat het de toepasselijkheid van Nederlands recht al had aangenomen op grond van art. 6 EVO en art. 8 Rome I. Deze rechtstreekse toepasselijkheid omvat meer dan de basisarbeidsvoorwaarden die op grond van de Detacheringsrichtlijn moeten worden toegepast op gedetacheerde werknemers. De toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn maakt dan ook geen onderwerp uit van het onderhavige cassatieberoep.
2 Feiten
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.9
[verweerders] zijn werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur.
De besloten vennootschap [Het Nederlandse transportbedrijf] B.V. (hierna: [Het Nederlandse transportbedrijf]) oefent vanuit [plaats] een transportonderneming uit. [Het Nederlandse transportbedrijf] en Silo-Tank zijn zusterondernemingen. [de bestuurder en aandeelhouder] is bestuurder en aandeelhouder van [Het Nederlandse transportbedrijf] en van Silo-Tank .
Silo-Tank is een in Hongarije gevestigde transportonderneming die transporten verzorgt, niet enkel voor [Het Nederlandse transportbedrijf] .10
Zowel [Het Nederlandse transportbedrijf] als Silo-Tank maakt op het gebied van planning, orderverwerking, administratie, ICT en ‘quality’ gebruik van [B] B.V.
[Het Nederlandse transportbedrijf] is lid van de Vereniging Goederenvervoer Nederland. Deze vereniging heeft met FNV de cao Goederenvervoer gesloten, laatstelijk (voor zover in deze procedure van belang) per 1 januari 2012. Deze cao heeft een looptijd tot en met 31 december 2013 en is niet algemeen verbindend verklaard. De cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur mobiele kranen (hierna: cao Beroepsgoederenvervoer) is met ingang van 31 januari 2013 tot en met 31 december 2013 algemeen verbindend verklaard.
[verweerders] hebben schriftelijke arbeidsovereenkomsten met Silo-Tank gesloten. Deze arbeidsovereenkomsten bevatten geen rechtskeuze.11 De basisarbeidsvoorwaarden uit de cao Beroepsgoederenvervoer worden niet op [verweerders] toegepast en evenmin de financiële arbeidsvoorwaarden van het Nederlandse arbeidsrecht.
[verweerders] hebben in november 2013 aanspraak gemaakt op betaling van loon conform de hiervoor onder 2.1.5 genoemde cao’s. Kort daarna heeft Silo-Tank [verweerders] bericht dat zij tot en met 24 februari 2014 niet meer zullen worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft Silo-Tank het dienstverband met [verweerders] met onmiddellijke ingang beëindigd.
3 Procesverloop
Aanloop naar het eerste cassatieberoep 12
Ik roep in herinnering dat [verweerders] in deze procedure een veroordeling vorderen van Silo-Tank tot betaling aan [verweerders] van achterstallige salarissen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging op voet van art. 7:625 BW en de wettelijke rente over deze bedragen, alsmede tot het verstrekken van gegevens waaruit de door [verweerders] gewerkte tijd op eenvoudige wijze kan worden afgeleid, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hieraan leggen zij, onder meer, ten grondslag dat Silo-Tank gehouden is Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen en Nederlands loon aan [verweerders] te betalen op grond van art. 6 EVO, dan wel art. 8 Rome I.13 Deze vorderingen waren aanvankelijk ook ingesteld tegen de Nederlandse vennootschap [Het Nederlandse transportbedrijf] .14
De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 8 januari 2015 overwogen dat – ongeacht welk recht op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is – op grond van de Detacheringsrichtlijn de basisarbeidsvoorwaarden die in het land van detachering gelden op grond van de wet of algemeen verbindend verklaarde cao, van toepassing zijn indien deze voor de werknemer gunstiger zijn.15
Silo-Tank is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het hof ‘s-Hertogenbosch. Dat hof heeft bij het reeds genoemde arrest van 2 mei 2017 het tussenvonnis van de kantonrechter vernietigd en de zaak naar de kantonrechter terugverwezen. Naar het oordeel van het hof ‘s-Hertogenbosch is Hongaars recht van toepassing op de arbeidsovereenkomsten, zijnde het recht van het gewone werkland van [verweerders] , althans het land waarmee de arbeidsovereenkomsten het nauwst verbonden zijn. Voorts oordeelde het hof dat de Detacheringsrichtlijn niet van toepassing is. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft tussentijds cassatieberoep ingesteld.
[verweerders] zijn van het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch in cassatie gekomen. Zij hebben onder meer16 bestreden het oordeel dat Hongarije moet worden aangemerkt als het gewone werkland, althans als het land waarmee de arbeidsovereenkomsten tussen Silo-Tank en [verweerders] het nauwst verbonden zijn (onderdeel 1).
Verwijzingsarrest van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest het arrest van het hof ‘s-Hertogenbosch vernietigd en het geding naar het hof Arnhem-Leeuwarden verwezen.
De Hoge Raad geeft in het verwijzingsarrest eerst een algemene uiteenzetting van het (Unierechtelijke) kader voor de beoordeling van het toepasselijke recht op een arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter (rov. 3.4.1-3.4.2). Dan komen aan bod de arresten van het HvJEU van 15 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:151 (Koelzsch) over het criterium van het gewone werkland uit art. 6 lid 2, onder a, EVO en art. 8 lid 2 Rome I (rov. 3.4.3), en van 12 september 2013, ECLI:EU:C:2013:551 (Schlecker) over de uitzonderingsbepaling in art. 6 lid 2, slotzin, EVO en art. 8 lid 4 Rome I en het criterium van de ‘nauwere band’ (rov. 3.4.4). Op basis daarvan overweegt de Hoge Raad (onderstrepingen toegevoegd):
“3.4.5 Uit het voorgaande volgt - voor zover voor deze zaak van belang - dat als uitgangspunt geldt dat het recht van het gewoonlijke werkland op de arbeidsovereenkomst van toepassing is (art. 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel art. 8 lid 2 Verordening Rome I). De rechter dient echter ook te onderzoeken of toepassing moet worden gegeven aan de uitzonderingsbepaling van art. 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel art. 8 lid 4 Verordening Rome I.
3.4.6 Het criterium van het gewoonlijke werkland wordt aldus verstaan dat het gaat om het land “waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult” (arrest Koelzsch, punt 50; zie hiervoor in 3.4.3). Om vast te stellen in of vanuit welk land de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, dient de rechter “met name” te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden; verder moet de rechter nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert (arrest Koelzsch, punt 49). Deze door het HvJEU gegeven opsomming van gezichtspunten is niet limitatief. De rechter moet immers rekening houden met “alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken” (arrest Koelzsch, punten 48 en 50). Wel komt veel gewicht toe aan de gezichtspunten die volgens het HvJEU “met name” moeten worden onderzocht. De rechter dient in elk geval die door het HvJEU genoemde gezichtspunten in zijn beoordeling te betrekken.
3.4.7 Bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijke werkland, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Ook dient de rechter rekening te houden met omstandigheden zoals de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden, (arrest Schlecker, punten 40 en 41; zie hiervoor in 3.4.4)
3.4.8 Het rechterlijk oordeel dat, ook al is sprake van een gewoonlijk werkland, de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, behoeft motivering. Daaruit moet volgen waarom uit het geheel der omstandigheden blijkt van een kennelijk nauwere band met dat andere land die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van toepasselijkheid van het recht van het gewoonlijke werkland.”
Over de klachten van [verweerders] uit onderdeel 1 van hun cassatiemiddel oordeelt de Hoge Raad vervolgens:
“3.5.1 In het licht van hetgeen hiervoor in 3.4.1-3.4.8 is overwogen, klaagt onderdeel 1 terecht over het oordeel van het hof (…) dat Hongarije het gewoonlijke werkland is, en in ieder geval het land waarmee de overeenkomsten tussen Silo-Tank en [verweerders] het nauwst verbonden zijn.
3.5.2 Het hof heeft voor zijn oordeel dat Hongarije het gewoonlijke werkland is, redengevend geacht dat (i) Silo-Tank een in Hongarije gevestigde transportonderneming is, (ii) Silo-Tank niet enkel voor [Het Nederlandse transportbedrijf] vervoer verzorgt, (iii) [verweerders] arbeidsovereenkomsten hebben gesloten met Silo-Tank , (iv) [verweerders] Hongaren zijn, in Hongarije wonen en daar sociaal verzekerd en belastingplichtig zijn, (v) [verweerders] regelmatig na transporten terugkeerden naar Hongarije en van daaruit weer te werk werden gesteld, (vi) [verweerders] vanaf het moment van vertrek vanuit hun woonplaats in Hongarije naar de opstapplaats loon ontvingen, en (vii) de door Silo-Tank in opdracht van [Het Nederlandse transportbedrijf] gereden internationale ritten voor slechts een zeer beperkt deel in Nederland werden uitgevoerd. Aldus heeft het hof verzuimd in zijn beoordeling elk van de gezichtspunten te betrekken die volgens het HvJEU met name in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van het gewoonlijke werkland (zie hiervoor in 3.4.6).
3.5.3 Aan het voorgaande doet niet af dat het hof wel een deel van die door het HvJEU bedoelde gezichtspunten in aanmerking heeft genomen, waar het heeft overwogen dat de omstandigheid dat de desbetreffende internationale ritten als zodanig in de relevante periode werden uitgevoerd vanuit [plaats] en aldaar weer eindigden, en dat wellicht ook instructies werden gegeven vanuit [Het Nederlandse transportbedrijf] , onvoldoende gewicht in de schaal legt om aan te knopen bij Nederland als het gewoonlijke werkland. Immers, deze omstandigheden wijzen eerder erop, zoals het hof zelf ook heeft onderkend, dat Nederland en niet Hongarije als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt.
3.5.4 Daarnaast heeft het hof ten onrechte nagelaten te onderzoeken of (…) omstandigheden, die volgens [verweerders] erop wijzen dat Nederland en niet Hongarije als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt, gezichtspunten zijn die “de werkzaamheid van de werknemer kenmerken” in de door het HvJEU bedoelde zin (zie hiervoor in 3.4.6), en, voor zover dat het geval is, die omstandigheden als relevante gezichtspunten kenbaar in zijn oordeelsvorming te betrekken.
3.5.5 Ten slotte heeft het hof zijn oordeel dat Hongarije (in ieder geval) het land is waarmee de overeenkomsten tussen Silo-Tank en [verweerders] kennelijk nauwer zijn verbonden in de zin van de uitzonderingsbepaling van art. 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel art. 8 lid 4 Verordening Rome I, gegrond op dezelfde omstandigheden als die waarop het zijn oordeel heeft gestoeld dat Hongarije het gewoonlijke werkland van [verweerders] is. Weliswaar heeft het hof daarbij enkele omstandigheden vermeld waaraan volgens het HvJEU belangrijke betekenis toekomt bij de toepassing van de uitzonderingsbepaling - te weten het land waar [verweerders] sociaal verzekerd zijn en waar zij belasting betalen (zie hiervoor in 3.4.7) - maar ook in dat verband heeft het hof nagelaten de (…) door [verweerders] gestelde omstandigheden op hun betekenis te onderzoeken en kenbaar in zijn beoordeling te betrekken. Zo heeft het hof niet kenbaar acht geslagen op de omstandigheden (…) die verband houden met de vaststelling van het salaris en de arbeidsvoorwaarden van [verweerders] (zoals bedoeld in het arrest Schlecker onder punt 41 slot).
3.5.6 Het vorenstaande betekent dat zowel het oordeel van het hof dat Hongarije het gewoonlijke werkland is als bedoeld in art. 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel art. 8 lid 2 Verordening Rome I, als het oordeel van het hof over de uitzonderingsbepaling van art. 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel art. 8 lid 4 Verordening Rome I, hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij onvoldoende is gemotiveerd. Na verwijzing zal opnieuw moeten worden onderzocht of Hongarije dan wel Nederland het gewoonlijke werkland is en of er aanleiding bestaat voor toepassing van de uitzonderingsbepaling. De hierop gerichte klachten van onderdeel 1 treffen doel.”
Procedure na verwijzing
Na het verwijzingsarrest hebben [verweerders] Silo-Tank opgeroepen om voor het hof Arnhem-Leeuwarden verder te procederen. Zij hebben op 7 mei 2019 een memorie na verwijzing (met producties) genomen. Daarna heeft Silo-Tank een memorie van antwoord na verwijzing (met producties) genomen. Op 28 juli 2020 hebben partijen schriftelijk gepleit.
Het hof heeft bij het bestreden arrest (overigens een tussenarrest) het tussenvonnis van de kantonrechter van 8 januari 2015 bekrachtigd, onder aanpassing van gronden, en de zaak teruggewezen voor verdere berechting, met veroordeling van Silo-Tank in de kosten. Daartoe heeft het hof, samengevat en voor zover in cassatie nog van belang, het volgende overwogen.
Eerst zet het hof het procesrechtelijke beoordelingskader na verwijzing uiteen (rov. 3.11-3.12).
Dan gaat het hof over tot de beoordeling van het gewone werkland (rov. 3.13-3.21). Daartoe destilleert het hof de voor die beoordeling relevante gezichtspunten uit rov. 3.4.6 van het verwijzingsarrest (rov. 3.13). Het hof loopt vervolgens die gezichtspunten af (waarbij het laatste gezichtspunt wordt overgeslagen).
Het eerste gezichtspunt is de vraag van waaruit de transportopdrachten door [verweerders] werden verricht. Volgens het hof is dit Nederland. In verreweg de meeste gevallen begon en eindigde hun serie vervoersopdrachten namelijk in Nederland (rov. 3.14-3.16).
Het volgende gezichtspunt is volgens het hof van waaruit de opdrachten werden verstrekt en het werk werd georganiseerd. De instructies werden volgens het hof vanuit Nederland gegeven. Ook werd een aantal algemene zaken zoals administratie, planningsoftware en de tolheffing voor de Duitse snelwegen, vanuit Nederland geregeld. Bovendien woonde en werkte de verantwoordelijke HR-manager die leiding gaf aan de chauffeurs, in Nederland (rov. 3.17).
Dan komt het gezichtspunt aan bod waar de arbeidsinstrumenten zich bevonden. De arbeidsinstrumenten zijn de vrachtwagens waarmee [verweerders] transportopdrachten verrichtten. Die werden vanaf de wisselplaats in Nederland aan hen ter beschikking gesteld. (rov. 3.18).
Ten aanzien van het gezichtspunt waar het vervoer hoofdzakelijk werd verricht, constateert het hof dat de transportdrachten hoofdzakelijk in Noordwest Europa werden verricht. 18,6% van de gereden kilometers werd in Nederland gereden. Transportdrachten werden niet hoofdzakelijk in één ander land in Europa uitgevoerd. Het aantal gereden kilometers in Hongarije was verwaarloosbaar klein (rov. 3.19).
Tot slot bespreekt het hof het gezichtspunt waar de goederen werden gelost. Dit was op diverse plaatsen in (Noordwest) Europa, meestal buiten Nederland, en nooit in Hongarije (rov. 3.20).
Het hof komt tot de slotsom dat een aantal van de gezichtspunten duidelijk naar Nederland wijst als het gewone werkland. Een aantal andere gezichtspunten is minder uitgesproken. Evenwel zijn er geen relevante gezichtspunten die wijzen op een specifiek ander land als het gewone werkland.
Het hof wijst vervolgens nog op drie andere aspecten die wijzen op Nederland als het gewone werkland, namelijk (i) dat de ‘banklicentie’ voor de bankrekening van waaraf de loonbetalingen werden gedaan, op naam stond van [Het Nederlandse transportbedrijf] , (ii) dat ziekmeldingen en verlofaanvragen van de Hongaarse chauffeurs bij [Het Nederlandse transportbedrijf] plaatsvond, en (iii) dat de brandstofpas die de chauffeurs gebruikten om te tanken op naam stond van [Het Nederlandse transportbedrijf] (rov. 3.21).
Het hof beoordeelt vervolgens of er factoren zijn die maken dat de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden zijn met een ander land, en benoemt enkele voor deze beoordeling relevante factoren (rov. 3.22).
Het hof bespreekt de genoemde factoren, maar acht deze onvoldoende om de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden te achten met Hongarije dan met Nederland als het gewone werkland. Een afweging van alle omstandigheden van het geval brengt het hof tot de conclusie dat de arbeidsrelatie met [verweerders] wordt beheerst door Nederlands recht als het recht van het gewone werkland (rov. 3.23).
Het hof heeft bij arrest van 26 oktober 2021 tussentijds cassatieberoep tegen het bestreden arrest opengesteld.
Cassatie
Bij procesinleiding van 27 oktober 2021 heeft Silo-Tank (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. [verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, voor [verweerders] mede door mr. A.L. Koster. Daarna heeft re- en dupliek plaatsgevonden.