Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:876, 21/04218
Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:876, 21/04218
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 september 2022
- Datum publicatie
- 2 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:876
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:784, Contrair
- Zaaknummer
- 21/04218
Inhoudsindicatie
Eigendom van een strook grond; verkrijgende (art. 3:99 BW) of bevrijdende verjaring (art. 3:105 BW)?; devolutieve werking; maatstaf voor inbezitneming.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04218
Zitting 30 september 2022
CONCLUSIE
E.B. Rank-Berenschot
In de zaak
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]
eisers tot cassatie
adv.: mr. R.D. Boesveld
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerder 2]
verweerders in cassatie
niet verschenen
1 Inleiding
In deze zaak twisten partijen (hierna: [eisers] .1 respectievelijk [verweerders]) over de vraag wie eigenaar is van een op het kadastrale perceel van [verweerders] gelegen strook grond. [eisers] . stellen zich op het standpunt eigenaar te zijn op grond van verkrijgende verjaring (art. 3:99 BW) dan wel bevrijdende verjaring (art. 3:105 jo. 3:306 BW). Het hof heeft geoordeeld dat het noordelijk gedeelte van de strook door bevrijdende verjaring op de voet van art. 3:105 BW eigendom is geworden van [eisers] . Voor het zuidelijk gedeelte is dat niet het geval, omdat niet vast is komen te staan dat dit gedeelte gedurende een periode van tenminste twintig jaren in bezit is geweest van (de rechtsvoorganger van) [eisers] . Het door [eisers] . ingestelde cassatieberoep richt zich tegen het oordeel betreffende het zuidelijk gedeelte van de strook. Geklaagd wordt dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend, een verkeerde maatstaf voor het vaststellen van bezit heeft gehanteerd, en zijn oordeel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. De klachten zijn naar mijn mening tevergeefs voorgesteld.
2 Feiten
In cassatie zijn de volgende feiten van belang:2
(i) [verweerders] zijn (sinds 29 november 20173) eigenaar van [a-straat 1] te [plaats] , dat wil zeggen de percelen gemeente [plaats] , [sectie] nummers [001] , [002] en [003] .
(ii) [eisers] . wonen op [a-straat 2] te [plaats] . Zij zijn (sinds 17 februari 19974) eigenaar van de percelen gemeente [plaats] , [sectie] , nummers [004] en [005] .
(iii) De percelen met de nummers [001] en [003] van [verweerders] grenzen aan de percelen [004] respectievelijk [005] van [eisers] . Dit blijkt uit de hieronder weergegeven kadastrale kaart5 en de onder (iv) opgenomen kaart.
(iv) Tussen de percelen van [eisers] . ( [004] en [005] ) en de percelen van [verweerders] ( [001] en [003] ) ligt een strook grond, die op onderstaande kaart (prod. 5 bij CvA) donkerblauw en met de pijl met bijschrift ‘verjaring’ is weergegeven (hierna: de strook grond). Tussen partijen is in geschil aan wie de eigendom van deze strook grond toebehoort.
(v) Aan de zuidzijde van het perceel van [eisers] ., daar waar perceel [005] grenst aan perceel [003] , staan op het perceel van [eisers] . over een afstand van zo’n 15 à 20 meter ongeveer 15 tot 20 coniferen. Achter deze coniferen staat een schutting waarin [eisers] . een poort hebben gemaakt die uitkomt op het perceel [003] .
3 Procesverloop
Bij inleidende dagvaarding van 13 maart 2018 en na eisvermindering hebben [verweerders] in conventie, onder meer en voor zover in cassatie nog van belang, gevorderd:6
I. [eisers] . te veroordelen om de strook grond te ontruimen en ter beschikking te stellen aan [verweerders] op straffe van verbeurte van een dwangsom, en om medewerking te verlenen aan het optrekken van een scheidingsmuur tussen hun perceel en dat van [verweerders] onder gelijke verdeling van de kosten.7
[eisers] . hebben gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie hebben zij, voor zover in cassatie van belang, gevorderd:
I.
- primair: een verklaring voor recht dat de strook grond als gevolg van verkrijgende verjaring te goeder trouw eigendom is geworden van [eisers] .;
- subsidiair: een verklaring voor recht dat de strook grond als gevolg van verkrijgende verjaring te kwader trouw eigendom is geworden van [eisers] .;
- meer subsidiair: een verklaring voor recht dat de strook grond als gevolg van bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] .;
II.
- [verweerders] te veroordelen medewerking te verlenen aan inschrijving van de door verjaring, zoals onder I (primair en (meer) subsidiair) gevorderd, verkregen eigendom in de openbare registers.
[verweerders] hebben in reconventie verweer gevoerd.
Er heeft een comparitie plaatsgevonden op 30 januari 2019, waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarbij zijdens [eisers] . zittingsaantekeningen zijn overgelegd.
Bij vonnis van 3 april 20198 heeft de rechtbank Noord-Holland in conventie (ontruimings)vordering I van [verweerders] afgewezen. In reconventie heeft zij, de vorderingen I (meer subsidiair) en II toewijzend, voor recht verklaard dat de strook grond als gevolg van bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] . en [verweerders] veroordeeld tot medewerking aan inschrijving van de door verjaring verkregen eigendom in de openbare registers.
Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.9 De strook grond is onderdeel geweest van een grondruil in verband met de destijds gerealiseerde bollenschuur op het perceel [001] . Op foto’s die [eisers] . hebben overgelegd (afgedrukt op 23 juni 1997) is te zien dat op het perceel van [eisers] . aan de voorzijde een roodbruin hek aanwezig is dat aansluit op de bollenschuur en daarmee de strook grond aan de noordzijde afsluit. De stelling van [eisers] . dat zij kort nadat zij op 14 februari 1997 op de [a-straat] zijn komen wonen een roodbruin hek aan de voorzijde hebben geplaatst en een schutting aan de achterzijde, is door [verweerders] niet betwist. Door het plaatsen van het hek aan de voorzijde en de schutting aan de achterzijde hebben [eisers] . de rechtsvoorgangers van [verweerders] de toegang tot de strook grond ontzegd en aldus de strook in bezit genomen. Van het bestaan van een bruikleenovereenkomst is niet gebleken. Gelet op hetgeen op de kadastrale kaart te zien is, was de inbezitname te kwader trouw. Uitgaande van de datum van de foto’s is de daarvoor geldende verjaringstermijn van twintig jaren verstreken op uiterlijk 24 juni 2017. Dat betekent dat, toen de inleidende dagvaarding op 13 maart 2018 werd uitgebracht, [eisers] . de strook grond al door verjaring in eigendom hadden verkregen.
[verweerders] zijn van dit vonnis in principaal hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam met conclusie dat, na gedeeltelijke vernietiging, vordering I in conventie alsnog zal worden toegewezen en de vorderingen in reconventie alsnog zullen worden afgewezen.10
Met de in cassatie relevante principale grieven 1-3 wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de strook grond als gevolg van bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] .
[eisers] . hebben verweer gevoerd en op hun beurt incidenteel appel ingesteld. De incidentele grieven hebben geen betrekking op de verjaringskwestie, evenmin als het petitum.11 Het incidenteel appel blijft verder buiten beschouwing.
Op 2 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben elk pleitnotities overgelegd en producties in het geding gebracht.
Bij arrest van 13 juli 202112 heeft het hof onderscheid gemaakt tussen een noordelijk en een zuidelijk deel van de strook.
Wat betreft het noordelijk gedeelte van de strook (vanaf de noordzijde van de bollenschuur noordwaarts tot de openbare weg) heeft het hof, de beslissing van de rechtbank in zoverre bekrachtigend, in conventie ontruimingsvordering I afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat de voorzijde van de strook als gevolg van bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] ., met veroordeling van [verweerders] tot het verlenen van medewerking aan inschrijving van de eigendom in de openbare registers (zie rov. 3.10, 3.18 en dictum). Dit oordeel is in cassatie niet meer aan de orde.
Wat betreft het zuidelijk gedeelte van de strook (vanaf de noordzijde van de bollenschuur zuidwaarts langs die schuur tot de achterzijde) heeft het hof, na vernietiging, in conventie [eisers] . veroordeeld tot het ontruimen en ter beschikking stellen van dit deel aan [verweerders] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede tot het verlenen van medewerking aan het optrekken van een scheidsmuur op de erfgrens, met afwijzing in zoverre van de reconventionele vorderingen I (meer subsidiair) en II (zie rov. 3.18 en dictum i.v.m. rov. 3.3).
Daartoe heeft het hof het volgende vooropgesteld:
“3.8. Met grief I in het principaal appel komen [verweerders] op tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 en 4.4 van het bestreden vonnis dat, samengevat, [eisers] . de strook grond in bezit hebben genomen en dat er sindsdien twintig jaren zijn verstreken zonder dat de verjaring is gestuit. [verweerders] betwisten dat [eisers] . de grond in bezit hebben genomen. (...) De stelling van [eisers] . dat de strook kort nadat zij aan de [a-straat 2] te [plaats] kwamen wonen ook aan de achterzijde werd afgesloten door het plaatsen van een schutting blijkt nergens uit. [verweerders] betwisten bovendien dat beplanting de strook zodanig afsloot dat van inbezitneming sprake was. (...)
3.9 Het hof stelt bij de beoordeling van grief 1 in het principaal appel voorop dat [eisers] . niet zijn opgekomen tegen de afwijzing door de rechtbank van hun primaire vordering in reconventie onder I dat zij te goeder trouw waren en door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Uitgangspunt voor het hof is dus of [eisers] . ten aanzien van de strook grond een beroep op bevrijdende verjaring kunnen doen. Daarvoor is vereist dat [eisers] . gedurende twintig jaren het bezit van de strook grond hebben gehad (art. 3:105 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat de verjaring in elk geval is gestuit door de inleidende dagvaarding van 13 maart 2018, zodat het gestelde bezit van de strook grond tenminste twintig jaren daarvoor moet zijn aangevangen.
Het hof volgt [verweerders] in hun stelling dat van inbezitneming van de strook grond alleen sprake kan zijn als deze door [eisers] . (en/of hun rechtsvoorgangers) zodanig afgesloten is van het perceel van [verweerders] dat (de rechtsvoorgangers van) [verweerders] daardoor geen toegang hadden tot de strook grond. Het hof stelt bij die beoordeling voorop dat voldoende gebleken is dat tussen het noordelijk deel (vanaf de noordzijde van de bollenschuur noordwaarts tot de openbare weg) en het zuidelijk deel van de strook (vanaf de noordzijde van de bollenschuur zuidwaarts tot de achterzijde) geen doorgang bestaat, zodat inbezitneming voor beide delen van de strook separaat beoordeeld dient te worden.”
Nadat het hof vervolgens de grief tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het noordelijk deel van de strook heeft verworpen (rov. 3.9, derde alinea), beoordeelt het hof de eigendomssituatie van het zuidelijk deel van de strook (rov. 3.9, vierde en vijfde alinea):
“Dat de strook grond ook langs de bollenschuur en aan de achterzijde (het zuidelijk deel van de strook) voor [verweerders] afgesloten is geweest gedurende (tenminste) twintig jaren voorafgaand aan 13 maart 2018, is in dit geding, gelet op de over en weer naar voren gebrachte stellingen van partijen, echter niet vast komen te staan. [verweerders] hebben de stelling van [eisers] . dat zij meteen nadat zij aan de [a-straat 2]13 te [plaats] kwamen wonen aan de achterzijde een schutting hebben geplaatst, in hoger beroep betwist. Eveneens hebben [verweerders] betwist dat aan de achterzijde van het perceel beplanting aanwezig was die de strook grond afsloot. Op de door [eisers] . op 23 juni 1997 afgedrukte foto’s is niet zichtbaar of zich toen aan de achterzijde een schutting bevond. Wel is op de hiervoor bedoelde foto’s beplanting waar te nemen aan de achterzijde van de strook grond. Dat die beplanting zodanig ondoordringbaar was dat daardoor de strook grond niet toegankelijk was voor (de rechtsvoorganger van) [verweerders] , kan uit die foto’s evenwel niet afgeleid worden, net zo min als uit de overige in het geding gebrachte foto’s. Dat de strook grond gedurende twintig jaren voorafgaand aan 13 maart 2018 aan de achterzijde was afgesloten, volgt niet uit de door [eisers] . als productie 29 overgelegde overzichtsfoto, zoals [eisers] . ter zitting naar voren hebben gebracht. Nog daargelaten of op de desbetreffende foto te zien is dat de strook grond aan de achterzijde daadwerkelijk afgesloten is, hebben [eisers] . ter zitting aan het hof medegedeeld dat deze foto dateert van 1999 of (kort) daarna; in de [memorie van antwoord in principaal appel onder 18]14 staat dat deze dateert uit 2001/2002.
Dat [eisers] . gedurende twintig jaren voorafgaand aan 13 maart 2018 het bezit hebben gehad van de strook grond langs de bollenschuur en aan de achterzijde is kortom niet gebleken en [eisers] . hebben hun stellingen ter zake van de situatie aan de achterzijde verder niet nader toegelicht, noch (ter zake dienend) bewijs aangeboden. Grief 1 in het principaal appel slaagt in zoverre. Hetgeen [verweerders] overigens aan hun eerste grief ten grondslag hebben gelegd, behoeft bij die stand van zaken geen bespreking meer. (…)”
[eisers] . hebben bij procesinleiding van 12 oktober 2021 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. [verweerders] zijn in cassatie niet verschenen; tegen hen is verstek verleend. [eisers] . hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht.