Parket bij de Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1199, 23/02377
Parket bij de Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1199, 23/02377
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 december 2023
- Datum publicatie
- 23 januari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:1199
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:718
- Zaaknummer
- 23/02377
Inhoudsindicatie
Rechtspersonenrecht. Kerkelijk recht. Voorlopig getuigenverhoor. Is uit ambt gezette priester ontvankelijk in verzoek tot houden voorlopig getuigenverhoor voor gestelde onrechtmatige uitlatingen bisschop als de interne kerkelijke rechtsgang niet is doorlopen? Art. 2:2 lid 2 BW. Beoordeling ontvankelijkheid door civiele rechter op grond van statuut van kerkgenootschap.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/02377
Zitting 22 december 2023
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
[de bisschop] ,
tegen
[verweerder] .
1 Aanduiding partijen en korte inhoud zaak
Partijen worden hierna aangeduid als [de bisschop] en [verweerder] .
Deze zaak betreft een verzoek van [verweerder] om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Aan dit verzoek heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat [de bisschop] onrechtmatig heeft gehandeld door hem te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daaraan ruchtbaarheid te geven door middel van het doorzenden van een brief van 14 februari 2019 aan de Congregatie voor de Clerus te Rome en de intrekking van die brief niet (schriftelijk) te melden aan de Congregatie.De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en het hof heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen.In cassatie wordt in de kern geklaagd dat het hof art. 2:2 BW heeft miskend door een voorlopig getuigenverhoor ten overstaan van de civiele rechter toe te wijzen voor een interne kerkelijke kwestie.
2 Feiten en procesverloop
Feiten 1
[verweerder] , priester van beroep, heeft tot april 2019 gewerkt als pastoor van de [RK Parochie] in [plaats] (hierna: [RK Parochie] ).
Eind september 2018 heeft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) een melding gedaan over [verweerder] bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK (hierna: de melding).
Op 20 november 2018 heeft [de bisschop] met [verweerder] over de melding gesproken. Bij dat gesprek waren tevens aanwezig [betrokkene 2] , canonist en kerkrechtelijk advocaat van [verweerder] (hierna: [betrokkene 2] ), en [betrokkene 3] , kanselier van het [bisdom] . [verweerder] heeft in een brief van 12 december 2018 op dat gesprek en op de melding gereageerd.
Bij brief van 14 februari 2019 heeft [de bisschop] aan [verweerder] bericht over de afhandeling van de melding en aan [verweerder] een coachingstraject aangeboden. In de brief heeft [de bisschop] geschreven dat [betrokkene 1] bij het meldpunt heeft gemeld:
(i) dat zij een aantal foto’s heeft gezien van het bed van [verweerder] met daarboven kindertekeningen en dat die foto’s naar de ouders en de kinderen zijn verstuurd;
(ii) dat [verweerder] tijdens een jongerenkamp zich in het bijzijn van jongeren en [betrokkene 1] op het strand heeft uitgekleed en met een handdoek om zijn middel zijn zwembroek heeft aangetrokken;
(iii) dat enkele keren tijdens besloten Taizéavonden in 2012 een mannelijke bezoeker aanwezig mocht zijn van wie bij meerdere parochianen bekend was dat hij een bijzondere voorkeur had/heeft voor jonge jongens;
(iv) dat misdienaars van zeven of acht jaar oud aan het einde van de Eucharistieviering de kelk met geconsacreerde wijn moesten leegdrinken; en
(v) dat [verweerder] zijn huishoudster tijdens een feest een glas wijn heeft aangeboden, terwijl hij wist dat zij een verleden had van drugsgebruik, alcoholverslaving en prostitutie.
In deze brief van 14 februari 2019 heeft [de bisschop] , voor zover in cassatie van belang, daarnaast het volgende geschreven:
“Maar ik zou u van mijn kant wel attent willen maken op het gegeven dat binnen de vertrouwelijkheid van onze conversatie noch uw goede naam noch uw recht op een gerechtelijke beoordeling conform de voorschriften van het recht ook maar even in het geding zijn geweest: zoals betaamt, ga ik vooralsnog uit van uw onschuld, tenzij het tegengestelde bewezen zou worden, en - uitgaande van uw goede wil en uw veronderstelde inzet om van het verleden te willen leren - gaat mijn voorkeur er niet naar uit om de zaak extra te belasten met een gerechtelijke procedure, waarbij ook nog eens gedacht moet worden aan een suspensie van uw priesterlijke taken lopende het onderzoek. Dit alles neemt niet weg dat ik meen te moeten opmerken dat de onderwerpen die tijdens ons gesprek de revue passeerden, weliswaar alle door u in uw beantwoording correct zijn hernomen, maar de antwoorden mij op verschillende punten niet geheel bevredigend voorkomen, niet in het minst door een zekere ambiguïteit van uitdrukkingswijze en een zeer sterkte beklemtoning van uw eigen inschattingsvermogen. Het moge echter duidelijk zijn dat, voorafgaand aan onze eigen voorstellingen en ideeën, ons pastoraal werken slechts naar behoren kan plaatshebben binnen de objectieve zedelijke orde, waarnaar we ons te richten hebben en waarop we ook aangesproken moeten kunnen worden.
Uitgaande hiervan zou ik concreet met u willen komen tot een drievoudige benadering van de omstandigheden waarin u zich naar buiten toe bevindt, en wel met het oog op een pastorale attitude en de mogelijkheid tot persoonlijke verbetering en groei. Belangrijk is daarbij zich de vraag te stellen welk priesterbeeld u naar buiten toe wilt laten zien en of dit overeenkomt met de verwachtingen die de Kerk en haar gelovigen daarbij mogen hebben. Niet minder belangrijk is daarbij ook de vraag in hoeverre u zich dit beeld ook innerlijk eigen heeft gemaakt en ernaar streeft dit te blijven doen. (...)
(3) - Mijn derde aandachtspunt, tevens blijvende zorg, betreft de vraag naar een prudente omgang met kinderen en andere minderjarige personen. Hier geldt toch bijzonder dat onze omgangsvormen naar buiten toe de toets der kritiek glansrijk moeten kunnen doorslaan. Te groot is het leed dat in het verleden is berokkend aan kinderen en jongeren door mensen die de plichten van hun kerkelijk ambt misbruikt of veronachtzaamd hebben. Per 13 april 2018 geldt voor de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland de herziene Gedragscode Pastoraal, waarvan u ongetwijfeld kennis hebt genomen. Deze regels geven de nodige fundamentele informatie inzake een correcte omgang binnen gangbare pastorale verhoudingen. Een verantwoord pastoraat kan echter alleen maar slagen, wanneer bewust afstand genomen wordt van een te eigenmachtig inschatten van wat wel of niet door de beugel kan. Er blijven bij mij helaas te veel onbeantwoorde vragen of u zonder deskundige hulp voldoende bent toegerust om verantwoordelijke beslissingen in de omgang met kwetsbare mensen te kunnen nemen. Wij willen u daarom vragen om gedurende een periode van zes maanden begeleiding van een coach te aanvaarden, met wie u in alle vertrouwen en met diepgang de uitdagingen kunt bespreken waarvoor u staat. We hebben [betrokkene 4] hiertoe bereid gevonden, indien U zelf ervoor open staat deze begeleiding van harte te aanvaarden. Doel van het coachingstraject zal zijn u te helpen bij de inschatting van de verschillende situaties binnen de pastoraal betreffende de omgang met kwetsbare personen. Na drie maanden zal een evaluatie van de voortgang van de coaching plaatsvinden, alsmede na afloop. Graag verneem ik of u bereid bent deze coaching te aanvaarden. (...)”
In april 2019 heeft [verweerder] een door hem geschreven boek gepresenteerd, getiteld ‘Ontkleed niet naakt staan’. Dit boek bevat het levensverhaal van [verweerder] waaronder zijn beleving van het celibaat. De dag na deze boekpresentatie is [verweerder] op non-actief gesteld.
Bij bisschoppelijk decreet van 11 april 2019 is [verweerder] geschorst als priester en bij bisschoppelijk decreet van 24 juni 2019 is [verweerder] ontheven als pastoor van [RK Parochie] . [verweerder] heeft deze decreten in de daartoe aangewezen kerkrechtelijke procedure tot in hoogste instantie, te weten de Congregatie voor de Clerus te Rome (hierna: de Congregatie), zonder succes aangevochten.Bij decreet van 28 mei 2020 van de Congregatie is beslist dat [verweerder] geschorst blijft als priester en bij decreet van dezelfde datum heeft de Congregatie beslist dat [verweerder] het ambt van pastoor wordt ontnomen (hierna gezamenlijk ook wel te noemen: de Romeinse decreten). De Romeinse decreten zijn op 31 mei 2020 door paus Franciscus goedgekeurd. Latere verzoeken van [verweerder] en sympathisanten (‘getuigen’) om herziening van deze decreten en nader onderzoek, zijn afgewezen door de Congregatie.
Bij brief van 27 augustus 2019, die is gesteld in de Italiaanse taal, heeft [de bisschop] aan [de kardinaal] (hierna: [de kardinaal] ) van de Congregatie de inhoud van de brief van 14 februari 2019 waaronder zijn daarin beschreven zorgen omtrent het gedrag van [verweerder] in de omgang met kinderen, in verkorte vorm meegedeeld.
Bij brief van 24 december 2019 aan [verweerder] heeft [de bisschop] de brief van 14 februari 2019 aan [verweerder] ingetrokken met de vermelding "nu op andere wijze wordt voorzien in een traject van bezinning en begeleiding".
Procesverloop 2
[verweerder] heeft bij inleidend verzoekschrift, gedateerd 2 april 2021, de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, teneinde vijftien getuigen te horen die kunnen verklaren over de feiten en omstandigheden die zien op de melding, waarover [de bisschop] op 3 oktober 2018 met [betrokkene 1] en 20 november 2018 met [verweerder] heeft gesproken.3 Verder wilde [verweerder] door middel van het horen van getuigen duidelijkheid verkrijgen over de stelling van [de bisschop] dat hij de aan [verweerder] toegezegde intrekking van de brief van 14 februari 2019 mondeling maar niet schriftelijk heeft gecommuniceerd met de Congregatie. De brief waarin [de bisschop] refereert aan de melding van [betrokkene 1] , werkt immers door in de Romeinse decreten. Ook wilde [verweerder] weten wat [de bisschop] heeft ondernomen in het kader van onderzoek naar de aantijgingen die hij “klakkeloos heeft overgenomen” van [betrokkene 1] en heeft geventileerd in de brief van 14 februari 2019, in dit verband hoe de interactie tussen meldster [betrokkene 1] , het Meldpunt en [de bisschop] precies is geweest en of [de bisschop] met de ouders en/of betrokkenen heeft gesproken en zelf onderzoek heeft gedaan. Ten slotte wilde [verweerder] weten hoe het Meldpunt zelf de melding heeft behandeld en beoordeeld.4
[verweerder] heeft, kort gezegd, aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat [de bisschop] onrechtmatig heeft gehandeld door [verweerder] te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daaraan ruchtbaarheid te geven door middel van het doorzenden van zijn brief van 14 februari 2019 aan de Congregatie. Daarmee is sprake van smaad en laster door [de bisschop] , aldus [verweerder] .5
[de bisschop] heeft verweer gevoerd en daarbij gesteld dat (1) het verzoek niet aan de wettelijke vereisten voldoet, (2) [verweerder] geen belang bij zijn verzoek heeft, (3) [verweerder] misbruik maakt van de bevoegdheid tot het inzetten van een voorlopig getuigenverhoor, (4) het verzoek in strijd is met de goede procesorde en (5) het verzoek afstuit op andere bezwaren van zwaarwegende aard.6
De rechtbank heeft het verzoek van [verweerder] bij beschikking van 6 juli 2021 afgewezen.
[verweerder] is, onder aanvoering van tien grieven, van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam en heeft daarbij geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, na vermindering van eis, (alsnog) - uitvoerbaar bij voorraad - zal bepalen dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden teneinde de in het beroepschrift vermelde getuigen te doen horen.
[verweerder] heeft in zijn beroepschrift andermaal gesteld dat [de bisschop] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat zijn gedragingen en uitlatingen kunnen worden betiteld als smaad en laster en dat hij, alvorens een procedure aan te vangen, antwoord wil op een zevental vragen.7
[de bisschop] heeft de grieven bestreden en, verkort weergegeven, geconcludeerd dat het hof het verzoek van [verweerder] zal afwijzen.
Het hof heeft de zaak op 30 september 2022 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [betrokkene 2] en [betrokkene 5] . Aan de zijde van [de bisschop] zijn verschenen [betrokkene 6] , algemeen econoom van het [bisdom] , bijgestaan door mr. M. Bakhuis, advocaat te Haarlem. De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen.
Het hof heeft bij beschikking van 21 maart 2023 de beschikking van de rechtbank vernietigd en heeft opnieuw rechtdoende, voor zover thans van belang,- bevolen dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden met betrekking tot de in de bestreden beschikking in rov. 3.4.2 onder 1, 2, 4, 6 en 7 vermelde vragen;- bepaald dat als getuigen zullen worden gehoord: [de bisschop] , [de kardinaal] en [verweerder] en - de zaak daartoe naar de rechtbank Noord-Holland verwezen.Het hof heeft verder het meer of anders verzochte afgewezen.
3 Ontvankelijkheid cassatieberoep
Art. 188 lid 2 Rv bepaalt dat voor zover een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen, geen hogere voorziening is toegelaten. Een dergelijk rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken indien een van de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden wordt aangevoerd.10 In cassatie wordt gesteld dat het hof ten onrechte art. 2:2 lid 2 BW buiten toepassing heeft gelaten11 en dat is een van de doorbrekingsgronden.
Het voorgaande brengt mee dat [de bisschop] ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.
Vervolgens moet de in het cassatiemiddel aangevoerde doorbrekingsgrond worden beoordeeld.