Home

Parket bij de Hoge Raad, 08-09-2023, ECLI:NL:PHR:2023:776, 22/03165

Parket bij de Hoge Raad, 08-09-2023, ECLI:NL:PHR:2023:776, 22/03165

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
8 september 2023
Datum publicatie
31 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:776
Formele relaties
Zaaknummer
22/03165

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Opzegging arbeidsovereenkomst door werkgever. Geldt de volgens vaste rechtspraak geldende maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer vrijwillig zijn arbeidsovereenkomst heeft willen beëindigen, óók in het geval dat de werkgever stelt de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd, terwijl de werknemer dat niet zo heeft begrepen?

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 22/03165

Zitting 8 september 2023

CONCLUSIE

R.H. de Bock

In de zaak

[Werknemer] advocaat: I.L.N. Timp

tegen

Adede B.V. B.A.advocaat: H.J.W. Alt

1 Inleiding en samenvatting

Deze zaak gaat over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen werkgever Adede en Werknemer is geëindigd door een brief van Adede. Werknemer stelt dat hij deze brief niet heeft begrepen als een opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat hem niet kan worden tegengeworpen dat Adede de brief wel zo had bedoeld. Het hof heeft geoordeeld dat Werknemer uit de bewoordingen van de brief had moeten begrijpen dat Adede de arbeidsovereenkomst met deze brief met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. De arbeidsovereenkomst is dan ook per datum van de brief geëindigd.

In cassatie gaat het voornamelijk over de vraag of de volgens vaste rechtspraak geldende maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer vrijwillig zijn arbeidsovereenkomst heeft willen beëindigen (de ‘duidelijk- en ondubbelzinnigheids-maatstaf’), óók geldt in het geval dat de werkgever stelt de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd, terwijl de werknemer dat niet zo heeft begrepen.

Volgens het hof geldt deze maatstaf niet voor verklaringen van de werkgever en moeten dergelijke verklaringen worden beoordeeld aan de hand van de artt. 3:33 en 3:35 BW. Ook hoeft de werkgever niet achteraf te controleren of de werknemer de mededeling van de werkgever begrepen heeft zoals de werkgever die heeft bedoeld. Het middel klaagt dat deze oordelen getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bescherming van de werknemer daardoor onder druk komt, mede vanwege de korte vervaltermijnen in het arbeidsrecht. M.i. kunnen deze klachten niet slagen. De bescherming van de werknemer is een gezichtspunt dat moet worden betrokken bij de uitleg van de verklaringen aan de hand van de artt. 3:33 en 3:35 BW. Wel slaagt de klacht dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de arbeidsovereenkomst op 21 december 2018 (dat is de datum van de brief) is geëindigd. Nu in cassatie vaststaat dat de brief van Adede Werknemer op 31 december 2018 heeft bereikt, moet er vanuit worden gegaan dat de arbeidsovereenkomst per die datum is geëindigd.

2 Feiten

In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan, grotendeels ontleend aan het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2022, rov. 3.2.1

2.1

Werknemer is op 3 oktober 2016 bij Adede in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van senior archeoloog/ KAM/assistent OCE met een salaris van € 4.000,- bruto per maand op basis van een 40-urige werkweek.

2.2

In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst is bepaald:

“(...) De overeengekomen werkzaamheden zullen gewoonlijk in c.q. vanuit de vestiging van de werkgever te Tilburg worden verricht. De werknemer zal ook in België en daarbuiten tewerkgesteld worden. (...)”

2.3

In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is bepaald:2

“1. Op deze arbeidsovereenkomst is het Nederlandse recht bij uitsluiting van ieder ander rechtsstelsel van toepassing.

2. De Nederlandse rechter is bij uitsluiting van ieder ander bevoegd tot beslechting van geschillen voortvloeiend uit deze overeenkomst.”

2.4

Op 18 oktober 2018 heeft Werknemer zich ziekgemeld, waarna Adede is gestopt met het betalen van het salaris.

2.5

In een brief van 21 december 2018 (hierna: de Brief) met als kop de tekst “Ontslag wegens sluiting ADEDE Nederland”, heeft Adede aan Werknemer bericht:

“(…)

De tweede helft van het jaar zijn er nauwelijks nog werken geweest op Nederlandse bodem.

Ook voor de komende maanden zijn er geen nieuwe contracten.

Om een bloedbad te vermijden, heb ik beslist om ADEDE Nederland te sluiten.

Dit impliceert dat onze huidige arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang definitief zal worden verbroken. Om de impact hiervan op U en andere medewerkers, tewerkgesteld bij ADEDE Nederland, te vermijden, biedt ADEDE bvba een contract aan met behoud van huidig loon.

U dient wel fulltime vanuit Gent te werken.

Mocht de afstand een bezwaar zijn, dan wens ik u te danken voor de inzet en maak ik graag een aanbevelingsbrief voor U op.

Ik hoop echter dat U ingaat op mijn aanbod.

(…)”

2.6

Wegens het niet ontvangen van salaris is door Werknemer een voorlopige voorziening verzocht. Bij vonnis van 6 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter Adede onder meer veroordeeld tot betaling aan Werknemer van het maandelijkse loon van € 4.000,- bruto vanaf oktober 2018 voor zover dit nog niet aan Werknemer was voldaan. Ook is Adede veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis salarisspecificaties over de maanden oktober, november en december 2018 en over de maand januari 2019 aan Werknemer te verstrekken, op straffe van een dwangsom.3

2.7

Het vonnis is betekend op 19 februari 2019.

2.8

Adede heeft op 22 februari 2019 per e-mailbericht de salarisspecificaties toegezonden aan Werknemer.

2.9

In een rapport van de bedrijfsarts, die is ingeschakeld door Werknemer, van 2 juli 2019 staat over de arbeidsongeschiktheid van Werknemer vermeld:

“(...) Conclusie: 17/10/2019 tot heden, sprake van ziekte en/of gebrek. Niet in staat bedongen arbeid (archeoloog) te verrichten.”

2.10

Bij beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2019 is aan Werknemer verlof verleend voor het leggen van Europees bankbeslag op grond van Verordening (EU) nr. 655/2014 ten laste van Adede. Naar aanleiding daarvan zijn er drie beslagen gelegd in België, die uiteindelijk doel hebben getroffen voor een bedrag van € 29.500.-.

2.11

Adede heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 februari 2019. Dit heeft geleid tot een arrest (in kort geding) van 6 augustus 2019, waarbij het vonnis is vernietigd voor wat betreft de veroordeling van Adede tot betaling van het maandelijkse loon van € 4.000,- bruto vanaf oktober 2018. In plaats daarvan is Adede veroordeeld tot betaling van het maandelijkse loon ter hoogte van 70% van € 4.000,- bruto vanaf oktober 2018 tot het moment dat rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen. Voor het overige is het vonnis bekrachtigd.4

2.12

In een tussen partijen geldend vonnis in kort geding van 16 oktober 2019, dat zag op de door Adede ingestelde rechtsmiddelen tegen het op 23 juli 2019 verleende bevel tot conservatoir beslag, is in rechtsoverweging 3.30 overwogen5:

“Uit het voorgaande volgt dat er vanuit gegaan dient te worden dat de arbeidsovereenkomst nog doorloopt en dat Adede gehouden is vanaf oktober 2018 maandelijks aan [Werknemer] 70% te voldoen van een brutosalaris van € 4.000,-.”

2.13

Bij exploten van 31 december 2019 heeft Werknemer derdenbeslag gelegd onder Havenbedrijf Rotterdam N.V., Sassevaart V.O.F. en Koninklijke Boskalis Westminster N.V.

2.14

Adede is een kort geding gestart tegen deze executiemaatregelen. Bij vonnis van 26 februari 2020 zijn de executoriale derdenbeslagen opgeheven.6 Geoordeeld is dat weliswaar niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst in elk geval tot 21 december 2018 bestond en dat er tot die tijd een loondoorbetalingsverplichting is, maar dat er geen onbeperkt doorlopende loonvordering van Werknemer na 21 december 2018 kan worden aangenomen.

3 Procesverloop

3.1

Bij inleidende dagvaarding van 10 maart 2020 heeft Werknemer Adede gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg (hierna: de kantonrechter). Werknemer heeft, onder andere, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:7

(i) voor recht te verklaren dat de Brief geen einde heeft gemaakt aan de arbeidsovereenkomst tussen Adede en Werknemer, althans te verklaren voor recht dat er geen einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen Adede en Werknemer;

(ii) Adede te veroordelen tot betaling van € 2.800,- (bruto) per maand, zijnde 70% van het maandsalaris vanaf 18 oktober 2018 tot 18 oktober 2020, te verhogen met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente; en

(iii) te bepalen dat Adede specificaties verstrekt van de verschuldigde bedragen op straffe van een dwangsom.

3.2

Werknemer heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij op grond van de arbeidsovereenkomst recht heeft op doorbetaling van het loon na zijn ziekmelding op 18 oktober 2018 en dat de arbeidsovereenkomst niet op 21 december 2018 is geëindigd door de Brief. Er geldt nog altijd een loondoorbetalingsverplichting voor Adede, die loopt tot twee jaar na de ziekmelding. De Brief heeft Werknemer niet eerder dan 31 december 2018 bereikt. Een arbeidsovereenkomst kan niet met terugwerkende kracht worden opgezegd. De formulering van de Brief is niet duidelijk, zodat daaruit niet kan volgen dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd. Ook uit de houding van Adede na 21 december 2018 is niet gebleken dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd, zodat geen sprake is geweest van een rechtsgeldige totstandkoming van een rechtshandeling, zoals bedoeld in artikel 3:33 jo. 3:35 BW.8

3.3

Adede heeft verweer gevoerd en in reconventie verschillende tegenvorderingen ingesteld. Die vorderingen komen erop neer dat voor recht wordt verklaard dat de door Werknemer ten laste van Adede gelegde executoriale derdenbeslagen onrechtmatig zijn en dat Werknemer wordt veroordeeld de hierdoor geleden schade aan Adede te vergoeden, waaronder advocaatkosten en rente.9

3.4

Werknemer heeft in reconventie verweer gevoerd, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De griffier heeft daarbij aantekeningen gemaakt.

3.5

De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 januari 2021 in conventie Adede veroordeeld om aan Werknemer, uitvoerbaar bij voorraad, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.800,- (bruto) per maand, zijnde 70% van het maandsalaris vanaf 18 oktober 2018 tot 21 december 2018,10 te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 10 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening. Verder is Adede veroordeeld om op straffe van een dwangsom, binnen 48 uur na betekening van het vonnis aan Werknemer de salarisspecificaties te verschaffen ten aanzien van de periode 18 oktober 2018 tot en met 21 december 2018. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van Adede afgewezen.

3.6

De kantonrechter heeft aan de beslissing in conventie het volgende ten grondslag gelegd. In geschil is of de Brief een einde heeft gemaakt aan de arbeidsovereenkomst tussen Werknemer en Adede. Ter zitting heeft Werknemer onweersproken gesteld dat hij de Brief op 31 december 2018 heeft ontvangen, zodat aangenomen moet worden dat de Brief hem toen heeft bereikt (rov. 3.10). Met inachtneming van de bewoordingen van de Brief had Werknemer moeten en kunnen begrijpen dat Adede zijn arbeidsovereenkomst per direct, zijnde 21 december 2018, beëindigde. Dat de exacte bewoordingen “opgezegd” of “opzeggen” als zodanig niet zijn vermeld, maakt de strekking en de inhoud van de Brief niet minder duidelijk (rov. 3.11). In de Brief staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst “met onmiddellijke ingang” wordt beëindigd, hetgeen niet voor een andere uitleg vatbaar is. De arbeidsovereenkomst is daarmee direct, per de datum van de Brief, door Adede beëindigd. Dit is niet te beschouwen als een opzegging met terugwerkende kracht (rov. 3.11). De houding van Adede na 21 december 2018 leidt evenmin tot de conclusie dat er geen opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Weliswaar heeft Adede een salarisstrook van januari 2019 aan Werknemer verstrekt, maar door haar is onweersproken ter zitting aangevoerd dat zij dit slechts heeft gedaan vanwege haar veroordeling daartoe in het vonnis van 6 februari 2019. Daarnaast heeft Adede onweersproken aangevoerd dat zij geen eindafrekening heeft opgemaakt, omdat zij nadien met Werknemer in gerechtelijke procedures is beland, hetgeen de kantonrechter niet onaannemelijk voorkomt. Bovendien heeft Adede in de gerechtelijke procedures aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd per 21 december 2018. Hiermee was dan ook duidelijk dat Adede geen afstand deed van de opzegging (rov. 3.12). Nu door Werknemer geen vordering tot vernietiging van de opzegging is ingesteld, is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen Werknemer en Adede per 21 december 2018 is geëindigd. Daarom zullen de door Werknemer gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen (rov. 3.13). Ook de loonvordering die ziet op de periode na 21 december 2018 zal worden afgewezen (rov. 3.15).

3.7

Werknemer heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hij heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en het hof verzocht om opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de in eerste aanleg ingestelde vorderingen toe te wijzen. Werknemer heeft daarnaast subsidiair gevorderd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal worden vernietigd.11

3.8

Adede heeft verweer gevoerd in het principaal appel. Adede heeft tevens incidenteel appel ingesteld. Dat zag voornamelijk op de door kantonrechter afgewezen vorderingen in reconventie.12

3.9

Werknemer heeft verweer gevoerd in het incidenteel appel.

3.10

Bij arrest van 24 mei 2022 heeft het hof het vonnis in conventie bekrachtigd en in zoverre het hoger beroep ongegrond verklaard. Werknemer is niet-ontvankelijk verklaard in zijn subsidiaire vordering tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. In het incidenteel appel heeft het hof het in reconventie gewezen vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd. Het hof heeft alsnog voor recht verklaard dat de door Werknemer op 31 december 2019 gelegde executoriale derdenbeslagen onrechtmatig zijn en dat Werknemer gehouden is tot vergoeding van de wettelijke rente over een bedrag van € 20.255,60,-. Werknemer is veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. In het incidenteel hoger beroep zijn de proceskosten gecompenseerd.

3.11

Aan deze beslissingen heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.

- Adede had de wil tot opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze wil heeft zich geopenbaard in de Brief, die Werknemer heeft bereikt op 31 december 2018 (rov. 3.7.2).

- Deze wil is af te leiden uit de bewoordingen van de Brief. Niet is vereist dat Adede bewoordingen had moeten gebruiken als “opzegging” of “opzeggen”. Het hof is het dus eens met de overwegingen van de kantonrechter over de Brief en maakt die tot de zijne. De uitleg die Werknemer geeft aan de Brief is gekunsteld (rov. 3.7.2).

- Voor zover de houding van Adede na 21 december 2018 betekenis zou kunnen hebben bij de uitleg van de Brief, deelt het hof ook op dit punt de overwegingen van de kantonrechter dat de gedragingen van Adede nadien voort lijken te vloeien uit het feit dat er inmiddels gerechtelijke procedures waren gestart en dat daaruit in elk geval duidelijk was dat Adede geen afstand deed van de opzegging (rov. 3.7.2).

- Bij de beantwoording van de vraag of een door de werkgever afgelegde verklaring strekt tot beëindiging van de dienstbetrekking, dienen de feiten te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 3:33 en art. 3:35 BW (rov. 3.7.3).

- Een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werkgever is niet vereist en daarmee ook geen controle achteraf door Adede of Werknemer de boodschap heeft begrepen (rov. 3.7.3).

- De vervaltermijn van art. 7:686a lid 4 onder a BW was, gelet op de opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op 21 december 2018,13 ruimschoots verstreken ten tijde van de dagvaarding in hoger beroep op 8 april 2021 (rov. 3.7.8).

3.12

Werknemer heeft (tijdig14) cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Adede heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Werknemer heeft afgezien van repliek. Adede heeft gedupliceerd.

4 Juridisch kader

5 Bespreking van het cassatiemiddel

6 Conclusie