Parket bij de Hoge Raad, 17-09-2024, ECLI:NL:PHR:2024:638, 24/01369
Parket bij de Hoge Raad, 17-09-2024, ECLI:NL:PHR:2024:638, 24/01369
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 september 2024
- Datum publicatie
- 17 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:638
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2025:320
- Zaaknummer
- 24/01369
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen (art. 392 Rv). Arbeidsrecht. Bepaling in cao Middelbaar Beroepsonderwijs over samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met ‘werkbare dagen’ waarop niet hoeft te worden gewerkt, maar waarvan in de cao is vermeld dat het geen vakantiedagen zijn. Ongeoorloofd onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers? Toepassing arrest HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1748 (Rijnlands Lyceum). EU-richtlijnen over zwangerschap (92/85/EEG) en gelijke behandeling (2006/54/EG). Art. 7:646 lid 1 BW; art. 5 lid 1, onder e, Algemene wet gelijke behandeling.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/01369
Zitting 17 september 2024
CONCLUSIE
R.H. de Bock
In de zaak
[Werkneemster] (hierna: Werkneemster)
advocaten in de prejudiciële procedure: mr. S.F. Sagel en mr. I.L.N. Timp
tegen
Stichting Albeda (hierna: Albeda)
advocaat in de prejudiciële procedure: mr. F.M. Dekker
1 Inleiding en samenvatting
De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam heeft prejudiciële vragen gesteld over de cao voor het Middelbaar Beroepsonderwijs (cao-MBO) 2022-2023. De prejudiciële vragen hebben tot strekking of de regeling in art. 8.1 lid 10 van de cao-MBO met betrekking tot de samenloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof met ‘werkbare dagen’ waarop niet hoeft te worden gewerkt, maar waarvan in de cao is vermeld dat het geen vakantiedagen zijn, een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen oplevert. Die ‘werkbare dagen’ waarop niet gewerkt hoeft te worden, zijn in de cao aangemerkt als ‘overige dagen’. Er zijn ongeveer dertig van die ‘overige dagen’.
M.i. is inderdaad sprake van een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen in de cao-MBO. De regeling in de cao-MBO voorziet niet in compensatie voor de vrouwelijke werknemer van wie het zwangerschaps- en bevallingsverlof (geheel of gedeeltelijk) samenloopt met ‘overige dagen’, waarop toch al niet gewerkt hoeft te worden. Daarbij maakt het niet uit of de ‘overige dagen’ al dan niet moeten worden gekwalificeerd als een vrijetijdsaanspraak.
Als het gaat om een vrijetijdsaanspraak, dan leidt toepassing van art. 8.1 lid 10 van de cao-MBO ertoe dat een vrouwelijke werknemer vrijetijdsaanspraken verliest voor zover het door haar genoten zwangerschaps- en bevallingsverlof op ‘overige dagen’ valt. Mannelijke werknemers hebben hier niet mee te maken.
Maar ook als géén sprake zou zijn van een vrijetijdsaanspraak maar om een afspraak over inroostering (werknemers worden jaarlijks maximaal 200 dagen en maximaal de uren van de normjaartaak ingezet, waarbij de werkzaamheden evenwichtig over het jaar worden verspreid), is sprake van een verboden onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Zo’n afspraak over inroostering valt dan onder het begrip ‘andere aan de arbeidsovereenkomst verbonden rechten’, in de zin van art. 11 punt 2 onder a van de Zwangerschapsrichtlijn en onder het begrip ‘arbeidsvoorwaarden’ in de zin van art. 5 lid 1 sub e van de Gelijkebehandelingsrichtlijn.
2 Feiten
In deze zaak kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vastgesteld in het tussenvonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 12 januari 2024.1
Werkneemster is sinds 27 augustus 2018 in dienst van Albeda in de functie docent LB. Laatstelijk is zij fulltime (werktijdfactor 1,0) werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Op de arbeidsovereenkomst van Werkneemster is (de laatste versie van) de collectieve arbeidsovereenkomst voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: cao-MBO) van toepassing. De cao-MBO, met een looptijd van 1 mei 2022 tot 1 juni 2023 (hierna: de cao-MBO) bevat onder meer de volgende bepalingen:2
“Artikel 1.1
Begripsbepalingen
(...)
k. Feestdagen: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, Tweede Paasdag, Koningsdag, de jaarlijkse Nationale Bevrijdingsdag (5 mei), Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag.
(...)
Artikel 3.1
Arbeidsduur en inzetbaarheid
1. De normjaartaak bedraagt 1659 uur.
2. De werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 9 of hoger, heeft bij een normbetrekking een werkweek van 40 uur.
3. De werknemer, bedoeld in het tweede lid, kan op 200 dagen per jaar worden ingezet voor het verrichten van werkzaamheden. In overleg tussen werkgever en werknemer kan hiervan worden afgeweken. Onder werkzaamheden in de eerste volzin worden niet bedoeld werkzaamheden die de werknemer verricht in het kader van de 59 uren voor scholing en professionalisering als bedoeld in artikel 4.1 lid 7.
(...)
Artikel 3.3
Inzetbaarheidskader
1. Voor de werknemer die deel uitmaakt van een onderwijsteam (direct betrokken bij het primair proces en benoemd in een functie met carrièrepatroon 7 of hoger) geldt een inzetbaarheidskader. Dit inzetbaarheidskader houdt bij een normbetrekking in dat de normjaartaak van 1659 uur als volgt is gecompartimenteerd:
a. 1200 uur voor die werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van het onderwijs en de direct daaruit voortkomende werkzaamheden; en
b. 459 uur voor die werkzaamheden die verband houden met de organisatie en ontwikkeling van het onderwijs, waaronder professionalisering, overleg, afstemming en coördinatie.
(...)
Artikel 8.1
Vakantie
1. De werknemer heeft recht op 30 dagen vakantie per kalenderjaar, op grond van artikel 7:634 BW bestaande uit 20 wettelijke vakantiedagen en 10 bovenwettelijke vakantiedagen.
2. Feestdagen kunnen niet als vakantiedag worden aangemerkt.
(...)
10. De werknemer, die betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 9 of hoger, neemt in geval van samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof, haar vakantiedagen op in periodes waarin voor haar geen directe onderwijstaken zijn ingeroosterd. Slechts indien blijkt dat de werknemer niet in staat kan worden gesteld om haar wettelijke vakantiedagen voor afloop van de vervaltermijn binnen de genoemde periodes op te nemen, kan de werknemer deze vakantiedagen – na overleg met de werkgever – buiten deze periodes opnemen. (...)”
Bij de cao-MBO is onder meer de volgende toelichting opgenomen (mijn onderstreping):
“Hoofdstuk 8 in relatie tot artikel 3.1
In artikel 3.1 lid 1 is opgenomen dat de normjaartaak 1659 uur bedraagt. Daarnaast is in de cao vastgelegd dat de werknemer die betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 9 of hoger, op 200 dagen per jaar kan worden ingezet voor het verrichten van werkzaamheden met een werkweek van 40 uur (artikel 3.1 lid 2 en 3). Voor de werknemers op wie lid 2 niet van toepassing is, is niet vastgelegd hoeveel uur de werkweek bedraagt. Wel zegt artikel 3.1 lid 4 dat de werkweek voor deze groep ten hoogste 40 uur kan bedragen. Daarnaast geeft de cao in artikel 8.1 lid 1 een werknemer recht op 30 dagen vakantieverlof per kalenderjaar. Daarvan zijn 20 dagen wettelijke en 10 dagen bovenwettelijke vakantiedagen. De cao schijft bovendien voor dat feestdagen niet als vakantiedag kunnen worden aangemerkt.
Dit leidt tot het volgende. Een jaar kent gemiddeld 260 werkbare dagen (52 weken maal 5 dagen). Van deze 260 dagen worden de feestdagen afgehaald, zo blijven de dagen over waarop de werknemer kan werken (1659 uur) en waarop de vakantiedagen worden opgenomen. De werknemer die is betrokken bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 9 of hoger, kan op 200 dagen per jaar worden ingezet (tenzij anders overeengekomen) voor het verrichten van werkzaamheden, exclusief de werkzaamheden die de werknemer verricht in het kader van de 59 uren voor scholing en professionalisering als bedoeld in artikel 4.1 lid 7. Een jaar kent meer dagen dan het aantal dagen dat een werknemer vult met het verrichten van werkzaamheden, vakantiedagen en feestdagen. Deze overige dagen zijn dagen waarop de werknemer niet kan worden ingezet voor het verrichten van werkzaamheden, omdat hij zijn jaartaak al heeft gemaakt. Dit betreffen géén vakantiedagen in de zin van het BW en artikel 8.1. Om het verschil tussen deze dagen te duiden is het van belang te weten op welke dagen in het jaar de vakantiedagen van de werknemer zijn vastgesteld. Deze kunnen bijvoorbeeld voor een deel in de zomerperiode vallen en een ander deel in de kerstperiode, of nog weer in een andere periode.
Het is mogelijk dat een vakantiedag of een dag waarop de werknemer niet kan worden ingezet samenloopt met een dag waarop een werknemer aanspraak maakt op een andere verlofvorm (bijv. vanwege ziekte, zwangerschap of buitengewoon verlof i.v.m. geboorte, adoptie en zorg). De cao en de WAZO geven regels over hoe om te gaan met samenloop tussen een vakantiedag en een andere verlofvorm. Tenzij de cao of WAZO anders bepaalt, geldt hierbij dat de samenlopende vakantiedag(en) – met inachtneming van de kaders die de cao hiervoor schept – in een andere periode alsnog kunnen worden opgenomen. In geval van samenloop tussen een dag waarop de werknemer niet kan worden ingezet en een andere verlofvorm is een opname in een andere periode niet aan de orde.”
In het schooljaar 2021-2022 vielen de volgende schoolvakanties:
Vakanties 2021-2022 |
Data |
Herfstvakantie |
18 oktober 2021 t/m 22 oktober 2021 |
Kerstvakantie |
27 december 2021 t/m 7 januari 2022 |
Voorjaarsvakantie |
28 februari 2022 t/m 4 maart 2022 |
Paasvakantie |
15 april 2022 en 18 april 2022 |
Koningsdag |
27 april 2022 |
Meivakantie |
25 april 2022 t/m 6 mei 2022 |
Hemelvaartsdag |
26 mei 2022 |
Pinksteren |
6 juni 2022 |
Zomervakantie |
11 juli 2022 t/m 26 augustus 2022 |
De vakantie voor werknemers wordt jaarlijks door Albeda in overleg met de ondernemingsraad (hierna: OR) vastgesteld. Voor het schooljaar 2021-2022 zijn met instemming van de OR de volgende dertig vakantiedagen aangewezen:
Schoolvakantie |
Data |
Aantal vooraf aangemerkte dagen vakantieverlof |
Herfstvakantie |
18 oktober 2021 t/m 22 oktober 2021 |
5 |
Kerstvakantie |
27 t/m 30 december 2021 en 3 januari 2022 |
5 |
Voorjaarsvakantie |
28 februari 2022 t/m 4 maart 2022 |
5 |
Meivakantie |
Geen aangewezen vakantiedagen |
0 |
Zomervakantie |
25 juli 2022 t/m 12 augustus 2022 |
15 |
Totaal |
30 |
Werkneemster heeft haar zwangerschaps- en bevallingsverlof over twee tijdvakken verdeeld (artikel 3:1 lid 6 Wet arbeid en zorg, hierna: Wazo). De eerste verlofperiode liep van 15 mei 2022 tot en met 25 juli 2022 en de tweede verlofperiode liep van 24 augustus 2022 tot en met 5 oktober 2022.
Het zwangerschap- en bevallingsverlof van Werkneemster overlapte met één aangewezen vakantiedag, namelijk 25 juli 2022. Deze vakantiedag is door Albeda gecompenseerd.
Werkneemster heeft zich in verschillende brieven aan Albeda op het standpunt gesteld dat zij voor wat betreft de samenloop van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof met dertien3 ‘overige dagen’ die op grond van de cao-MBO niet als vakantiedagen zijn aangemerkt, maar wel als vrije dagen gelden, recht heeft op compensatie. Tussen (de gemachtigden van) partijen is hierover in de periode maart 2022 tot en met november 2022 gecorrespondeerd, zonder dat die correspondentie tot een oplossing van het gerezen geschil heeft geleid.
3 Procesverloop
Partijen hebben gezamenlijk de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) verzocht om een beslissing te geven ten aanzien van de tussen hen gerezen geschilpunten. Zij hebben de kantonrechter in een gezamenlijke brief van 17 juli 2023 de volgende vraagstelling voorgelegd:
- Is de regeling van artikel 8.1 lid 10 van de cao-MBO in strijd met artikel 7:646 lid 1 BW en/of met artikel 5 lid 1 sub e Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), en daarmee nietig?
- Is het voor de beantwoording van bovenstaande vraagstelling relevant of het gaat om verlof dat ingevolge de cao-MBO als vakantie wordt aangeduid? Als het antwoord op deze vraag ontkennend is, moet dan worden geoordeeld dat ongeacht of in de cao gesproken wordt van vakantie, steeds daar waar sprake is van een vorm van aan de werknemers verstrekt betaald verlof (hoe ook genaamd) uit art. 7:646 lid 1 BW en/of art. 5 lid 1 sub e Awgb voortvloeit dat ook dergelijk verlof voor de in art. 8.1 lid 10 van de cao genoemde compensatie in aanmerking dient te worden gebracht?
Partijen hebben te kennen gegeven dat hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter is uitgesloten en dat cassatieberoep niet is uitgesloten.
Werkneemster heeft bij verzoekschrift verzocht Albeda te veroordelen tot toekenning van de verlofaanspraken in de periode van de drie dagen die vielen op 26 mei 2022 (Hemelvaart), 27 mei 2022 (brugdag) en 6 juni 2022 (Pinksteren), alsmede de dagen die vielen in de periode 11 t/m 24 juli 2022 (eerste twee weken van de zomervakantie)4 die zij door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten. Tevens verzoekt Werkneemster veroordeling van Albeda in de proceskosten.
Albeda heeft een verweerschrift ingediend en verzocht de verzoeken af te wijzen.
Werkneemster heeft aan haar vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Een werkneemster die zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, moet aanspraak kunnen maken op compensatie van daarmee samenvallende wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen alsook ‘overige dagen’. Uit artikel 8.1 lid 10 cao-MBO volgt dat Werkneemster bij samenloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof haar als zodanig benoemde vakantiedagen slechts kan opnemen in periodes waarin voor haar geen directe onderwijstaken (contact met studenten) zijn ingeroosterd. In de praktijk wordt dit artikel zo uitgelegd dat vakantiedagen tijdens verlofperioden moeten worden opgenomen die niet als zodanig worden betiteld (de ‘overige dagen’). In de praktijk zijn daarvoor alleen de schoolvakanties beschikbaar, omdat er alleen dan geen sprake is van directe onderwijstaken. Het gaat dan altijd om perioden waarin Werkneemster sowieso verlof zou hebben gehad. Bovendien kunnen alleen de wettelijke vakantiedagen buiten deze periodes waarin geen directe onderwijstaken zijn ingeroosterd worden opgenomen als Werkneemster deze dagen niet voor afloop van de vervaltermijn heeft kunnen opnemen. Werkneemsters die hun vakantieverlof niet hebben kunnen opnemen vanwege samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof worden hierdoor ongunstiger behandeld met betrekking tot hun arbeidsvoorwaarden dan collega’s.
Voor wat betreft de samenloop tussen het zwangerschaps- en bevallingsverlof met de ‘overige dagen’ is het probleem nog groter. Tijdens de ‘overige dagen’ is wel sprake van verlof, maar op grond van artikel 8.1 cao-MBO komt dit verlof helemaal niet voor compensatie in aanmerking. Volgens Werkneemster wordt zij hierdoor benadeeld ten opzichte van mannelijke collega’s. Dat is in strijd met de algemene wet gelijke behandeling, zoals ook volgt uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Rijnlands Lyceum van 6 november 2020 waarin het ging om de cao-VO.5
Werkneemster heeft verder aangevoerd dat in de situatie dat de werkgever in het mbo instellingen in stand houdt waar zowel de cao voor het voortgezet onderwijs (cao-VO) als de cao-MBO van toepassing is, het gevolg is dat werkneemsters met zwangerschaps- en bevallingsverlof die in dienst zijn van dezelfde werkgever verschillend behandeld worden naar gelang de cao die op hen van toepassing is. Het gegeven dat een enge uitleg van het begrip vakantie tot deze ongerijmdheden leidt, pleit ervoor om het begrip vakantie extensief te interpreteren.
De stellingen van Albeda houden, kort samengevat, het volgende in. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020 volgt volgens Albeda dat compensatie moet plaatsvinden in geval van samenloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof met vakantiedagen. De ‘overige dagen’ waarvoor Werkneemster compensatie verlangt, zijn echter geen vakantiedagen en komen daarom niet voor compensatie in aanmerking. De ‘overige dagen’ zijn in de cao-MBO ook niet toegekend, laat staan toegekend met het doel om de werknemer in verband met zijn werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Een schoolvakantie is niet noodzakelijkerwijs ook vakantie in arbeidsrechtelijke zin. Dat een werknemer op de dertig ‘overige dagen’ niet hoeft te werken, betekent niet dat die dagen dus verlofdagen zijn. De doordeweekse dagen waarop een parttimer niet werkt en weekenddagen zijn ook geen verlofdagen, hoewel een werknemer in de functie van Werkneemster dan geen werkzaamheden hoeft te verrichten. De toelichting bij de cao-MBO onderschrijft dat de dertig ‘overige dagen’ arbeidsrechtelijk gezien geen status hebben en zich in zoverre dus niet onderscheiden van bijvoorbeeld een weekenddag of een parttimedag. Het gaat simpelweg om dagen waarop een werknemer niet hoeft te werken. Van verlof of een arbeidsvoorwaarde is geen sprake. Er kan een parellel worden getrokken met het werken op basis van een jaarurennorm. Een werknemer werkt de afgesproken uren en de rest is dan ook geen verlof.
Een cruciaal verschil tussen de cao-MBO en de cao-VO is volgens Albeda dat in de cao-VO alle schoolvakanties expliciet als vakantie in de zin van art. 7:634 BW zijn aangemerkt. Dat is een arbeidsvoorwaardelijke afspraak waar de sociale partners over gaan. Dat toepassing van verschillende cao’s tot verschillende uitkomsten leidt, is inherent aan het Nederlandse systeem van decentrale arbeidsvoorwaardenvorming.
Op 12 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd. Partijen hebben zich nadien uitgelaten over de formulering van door de kantonrechter te stellen prejudiciële vragen.
Bij tussenuitspraak van 12 januari 2024, waarin ook de prejudiciële vragen zijn opgenomen, heeft de kantonrechter het volgende overwogen.6
Uit art. 3.1 lid 3 en art. 3.3 lid 1 van de cao-MBO volgt dat Werkneemster op 200 dagen per jaar gedurende 1200 klokuren ten behoeve van directe onderwijstaken en 459 uren ten behoeve van andere taken kan worden ingezet. Verder volgt uit art. 8.1 lid 1 cao-MBO dat Werkneemster recht heeft op dertig vakantiedagen per kalenderjaar (bestaande uit twintig wettelijke en tien bovenwettelijke vakantiedagen). Deze dertig vakantiedagen worden tijdens de schoolvakanties genoten en worden jaarlijks door Albeda in overleg met de OR vastgesteld. Een jaar kent gemiddeld 260 werkbare dagen (52 weken x 5 dagen). Met de inzet van 200 dagen per jaar en dertig vakantiedagen resteren er nog dertig dagen. Deze dertig (doordeweekse) dagen kunnen worden geduid als ‘overige dagen'. Deze dertig ‘overige dagen’ vallen grotendeels samen met de schoolvakanties, met de feestdagen als bedoeld in art. 1.1 cao-MBO en dagen waarvan Albeda bepaalt dat niet hoeft te worden gewerkt (zoals de vrijdag na Hemelvaartsdag, die ook wel als ‘brugdag’ wordt aangeduid). Tijdens de dertig ‘overige dagen’ heeft Werkneemster geen verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. De dertig ‘overige dagen’ worden in de cao-MBO niet expliciet geduid (rov. 4.2).
Verder overweegt de kantonrechter dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 6 november 2020 heeft geoordeeld dat de bepalingen in de cao-VO op grond waarvan vakantieverlof buiten de zomervakantie niet wordt gecompenseerd in geval van samenloop met het zwangerschaps- en bevallingsverlof een direct onderscheid maken tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers, in strijd zijn met art. 7:646 lid 1 BW en met art. 5 lid 1, aanhef en onder e Awgb, en daarom nietig zijn. Samenloop tussen zwangerschaps- en bevallingsverlof en vakantie (art. 7:634 BW) moet volledig worden gecompenseerd. Anders dan in de cao-MBO, zijn in de cao-VO alle schoolvakanties aangemerkt als vakantie in de zin van art. 7:634 BW. De Hoge Raad heeft niet de vraag beantwoord of dit ook geldt voor samenloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof met ‘overige dagen’ (rov. 4.11).
De kantonrechter is op voorhand van oordeel dat de ‘overige dagen’ in ieder geval niet als vakantie als bedoeld in art. 7:634 BW kunnen worden aangemerkt, omdat, anders dan bij de dertig wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen, niet is gebleken dat de dertig ‘overige dagen’ aan Werkneemster zijn toegekend met als doel om haar in verband met haar werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Daarbij weegt mee dat in de toelichting bij de cao-MBO uitdrukkelijk is vermeld dat ‘overige dagen’ geen vakantiedagen zijn. Voor wat betreft de feestdagen bepaalt art. 8.1 lid 2 cao-MBO dat deze dagen niet als vakantiedag kunnen worden aangemerkt. Nu de ‘overige dagen’ niet als vakantie ex art. 7:634 BW hebben te gelden, resteert de vraag hoe deze dan wel moeten worden gekwalificeerd alsmede of het niet compenseren van deze dagen in geval van samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof leidt tot verboden onderscheid op grond van geslacht (rov. 4.14).
Vervolgens heeft de kantonrechter op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad:7
1. Is artikel 8.1 lid 10 van de CAO MBO (waaruit volgt dat zwangerschaps- en bevallingsverlof niet wordt gecompenseerd in geval van samenloop met ‘overige dagen', dat wil zeggen met dagen van de schoolvakanties en andere vrije dagen (zoals feest- en brugdagen) die in de cao niet als vakantie in de zin van artikel 7:634 BW zijn aangeduid) in strijd met artikel 7:646 lid 1 BW en/of artikel 5 lid 1 sub e AWGB (welke bepalingen het maken van onderscheid op grond van - onder meer - geslacht bij de arbeidsvoorwaarden verbieden), en daarmee nietig?
2. Maakt het voor de beantwoording van vraag 1 nog verschil of de CAO MBO zo wordt uitgelegd dat:
a. de bedoelde overige dagen moeten worden gelijkgesteld met vakantie in de zin van artikel 7:634 BW;
b. de bedoelde overige dagen weliswaar geen vakantie in de zin van artikel 7:634 BW zijn (en daarmee ook niet kunnen worden gelijkgesteld), maar wel als een andersoortige vrijetijdsaanspraak moeten worden aangemerkt; of
c. de bedoelde overige dagen niet als een vrijetijdsaanspraak zijn aan te merken?
3. Aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of een dag waarop een werknemer niet hoeft te werken als een vrijetijdsaanspraak (niet zijnde vakantie in de zin van artikel 7:634 BW) als bedoeld in vraag 2 onder b moet worden aangemerkt?
4. Is de in vraag 2 onder c genoemde variant rechtens mogelijk en toegestaan? Is het, met andere woorden, denkbaar dat de 30 dagen, zoals hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 4.3, waarop een werknemer op grond van (collectieve) afspraken inzetbaar is, maar niet hoeft te werken en die in een cao niet nader zijn omschreven, niet als een vrijetijdsaanspraak moeten worden aangemerkt, met als gevolg dat zij arbeidsrechtelijk geen betekenis hebben? En zo ja, welke consequenties heeft de conclusie dat die dagen “geen arbeidsrechtelijke betekenis hebben”?
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen in behandeling genomen en partijen een termijn van zes weken verleend om schriftelijke opmerkingen in te dienen. Op verzoek van Werkneemster is hen zes weken uitstel verleend. Op 18 juli 2024 zijn namens Albeda schriftelijke opmerkingen ingediend en op 19 juli 2024 namens Werkneemster.
Partijen hebben een termijn van twee weken gekregen om op elkaars schriftelijke opmerkingen te reageren. Op verzoek van Albeda is hen vier weken uitstel verleend. Op 2 september 2024 hebben beide partijen op elkaars schriftelijke opmerkingen gereageerd.