Parket bij de Hoge Raad, 30-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:862, 24/02151
Parket bij de Hoge Raad, 30-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:862, 24/02151
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2024
- Datum publicatie
- 24 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:862
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2025:758
- Zaaknummer
- 24/02151
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen samenloop art. 1:441 BW (beschermingsbewind bij opgekomen nalatenschap) en art. 4:193 BW (wettelijke vertegenwoordiging bij opgekomen nalatenschap).
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/02151
Zitting 30 augustus 2024
CONCLUSIE
in prejudiciële zaak
S.D. Lindenbergh
In de zaak
[de bewindvoerder], die optreedt als bewindvoerder in het bewind dat is ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende].
1 Inleiding en samenvatting
Deze prejudiciële zaak gaat over de vraag of de beschermingsbewindvoerder behoort tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in art. 4:193 BW. De vraag is relevant vanwege de mogelijke samenloop tussen art. 1:441 lid 5 (en lid 2) BW (taken bewindvoerder bij opgekomen nalatenschap) en art. 4:193 BW (termijn voor wettelijke vertegenwoordiger inzake beneficiaire aanvaarding of verwerping van nalatenschap). In de onderhavige procedure ligt in essentie de vraag voor hoe de samenloop ten aanzien van bevoegdheden en termijnen gereguleerd zou moeten zijn.
Een erfgenaam kan een nalatenschap aanvaarden of verwerpen (art. 4:190 lid 1 BW). Een aanvaarding kan zuiver geschieden of onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding). Art. 4:193 lid 1 BW bepaalt dat een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver kan aanvaarden en dat hij voor verwerping een machtiging van de kantonrechter behoeft. Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen een, eventueel op grond van art. 4:193 lid 1 BW in verbinding met art. 4:192 lid 2 BW door de kantonrechter te verlengen, termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt. Heeft de wettelijke vertegenwoordiger deze termijn laten verlopen, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard (art. 4:193 lid 2 BW).
Titel 1.19 BW bevat bepalingen met betrekking tot de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Art. 1:441 lid 5 BW bepaalt dat de bewindvoerder, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd is om een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Voor de verwerping van een nalatenschap kent Titel 1.19 BW geen afzonderlijke regeling. In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat de verwerping van een nalatenschap een beschikkingshandeling is die valt onder het bereik van art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW. De bewindvoerder behoeft voor deze handeling toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Als wordt aangenomen dat de verwerping van een nalatenschap een beschikkingshandeling is, kan ook de rechthebbende verwerpen, zij het met medewerking van de bewindvoerder of met vervangende machtiging van de kantonrechter (art. 1:438 lid 2 BW).
Op grond van de wet heeft de bewindvoerder die is benoemd op grond van art. 1:431 BW met betrekking tot nalatenschappen die onder het bewindsvermogen vallen derhalve ruimere keuzemogelijkheden dan de wettelijke vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW, waarbij de rechthebbende soms een beslissende stem heeft (te weten in de situatie dat de bewindvoerder de nalatenschap zuiver wenst te aanvaarden en de rechthebbende niet). Een ander verschil tussen art. 1:441 BW en art. 4:193 lid 1 BW is dat eerstgenoemde bepaling geen termijnen bevat en art. 4:193 lid 1 BW wel. Het gevolg van het laten verstrijken van die termijn door de wettelijke vertegenwoordiger is dat de nalatenschap geldt als door de erfgenaam beneficiair aanvaard.
Ik betoog dat in de samenloop van art. 1:441, leden 2 en 5, BW met art. 4:193 BW het beste kan worden voorzien door de bewindvoerder de hem in art. 1:441 BW gegeven bevoegdheden te laten uitoefenen binnen de door art. 4:193 BW gestelde termijn van drie maanden, welke termijn eventueel door de kantonrechter kan worden verlengd. Binnen deze termijn kan de bewindvoerder de aan de rechthebbende toekomende nalatenschap (i) beneficiair aanvaarden (art. 1:441 lid 5 BW), (ii) met toestemming van de rechthebbende zuiver aanvaarden (art. 1:441 lid 5 BW), of (iii) met toestemming van de rechthebbende verwerpen (art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW). Indien de bewindvoerder niet binnen de door art. 4:193 BW gestelde termijn een keuze maakt, geldt de nalatenschap na het verstrijken daarvan als door de rechthebbende beneficiair aanvaard.
Voor het geval de rechthebbende en de bewindvoerder van mening verschillen over de vraag of de nalatenschap moet worden verworpen, geldt in mijn visie het volgende. Als de bewindvoerder of de rechthebbende binnen de door art. 4:193 lid 1 BW gestelde, eventueel door de kantonrechter te verlengen termijn van drie maanden bij de kantonrechter een verzoek indient op de voet van art. 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW respectievelijk art. 1:438 lid 2 BW om hem te machtigen de nalatenschap te verwerpen, wordt de lopende termijn voor het afleggen van een verklaring van rechtswege geschorst vanaf de dag van ontvangst van het verzoekschrift. Mocht de kantonrechter het verzoek tot afgifte van een vervangende machtiging tot verwerping toewijzen, dan wordt de beschikking van de kantonrechter aangemerkt als een (vervangende) verklaring tot verwerping van de nalatenschap. Op deze manier wordt namelijk voorkomen dat het in art. 4:193 lid 2 BW genoemde gevolg, beneficiaire aanvaarding, intreedt indien de bewindvoerder nalaat om na de beslissing van de kantonrechter tijdig binnen de resterende termijn een verklaring van verwerping af te leggen. Als de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder of de rechthebbende afwijst, dient de beschikking te worden aangemerkt als een (vervangende) verklaring tot beneficiaire aanvaarding.
2 Feiten
In zijn tussenbeschikking van 11 april 2024 heeft het hof onder 2.1 en 2.2 de volgende feiten vastgesteld.1
Bij beschikking van 26 maart 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zutphen op de voet van art. 1:431 BW over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] (hierna: de rechthebbende) een bewind ingesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
Op 1 januari 2023 is de zus van de rechthebbende (hierna: erflaatster) overleden. Zij heeft geen echtgenoot, geregistreerd partner, kinderen of ouders achtergelaten. Erflaatster heeft in haar laatste testament haar [broer] tot enige erfgenaam benoemd. Hij heeft de nalatenschap op 9 januari 2023 verworpen. Dat betekent dat de wet de ouders van erflaatster en haar broers en zussen, onder wie de rechthebbende, als erfgenamen tot de nalatenschap van erflaatster roept (art. 4:10 lid 1, aanhef en onder b, BW). De ouders van erflaatster zijn vóór erflaatster overleden. Of naast de rechthebbende nog andere broers of zussen of hun afstammelingen als erfgenaam optreden is niet duidelijk.
3 Procesverloop
Bij verzoekschrift van 19 juni 2023 heeft de bewindvoerder zich gewend tot de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank). Zij heeft de rechtbank verzocht om haar machtiging te verlenen om de nalatenschap van erflaatster te mogen verwerpen.
Bij beschikking van 28 juni 2023 heeft de rechtbank de bewindvoerder in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard.2 De rechtbank heeft daartoe, verkort weergeven, overwogen dat de termijn van drie maanden als bedoeld in art. 4:193 lid 2 BW is verstreken. Daardoor geldt de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard en kan zij deze niet meer verwerpen.3
In hoger beroep
De bewindvoerder is, onder aanvoering van twee grieven, van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het hof). Zij heeft het hof verzocht om hetzij haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen dan wel te oordelen dat voor verwerping van de nalatenschap in dit geval geen machtiging van de kantonrechter nodig is (omdat dit als het ware tot de gewone autonomie van de rechthebbende behoort), zodat de rechthebbende door een verklaring bij de griffie kan verwerpen.
Op 31 augustus 2023 heeft het hof de zaak mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen de bewindvoerder en de rechthebbende. Zij zijn bijgestaan door een advocaat. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Bij tussenbeschikking van 11 april 2024 heeft het hof op de voet van art. 392 lid 2 Rv de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van het hof om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en over de inhoud van de te stellen vragen.4 Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
De bewindvoerder heeft op 2 mei 2024 een akte genomen.
Bij tussenbeschikking van 4 juni 2024 heeft het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, op de voet van art. 392 lid 1 Rv de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
“Vraag A
Behoort de bewindvoerder die is benoemd op grond van artikel 1:431 BW tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4:193 BW?
en, indien het antwoord op vraag A bevestigend luidt:
Vraag B
Dient ook de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of van zuivere aanvaarding binnen de door artikel 4:193 lid 1 BW voorgeschreven termijn van drie maanden (eventueel te verlengen door de kantonrechter) af te leggen?
Vraag C
Geldt indien de bewindvoerder de verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding niet binnen drie maanden aflegt, de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard?
Vraag D
Geldt ook in geval van verwerping door de rechthebbende in een meerderjarigenbewind dat die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt?”5
In cassatie
De prejudiciële vragen zijn op 5 juni 2024 binnengekomen bij de Hoge Raad.
Op de voet van art. 393 lid 1 Rv in verbinding met art. 3.3.6.1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de Hoge Raad de Procureur-Generaal in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Op 24 juni 2024 heb ik de Hoge Raad in overweging gegeven de gestelde prejudiciële vragen in behandeling te nemen.
De Hoge Raad heeft de bewindvoerder ingevolge art. 393 lid 1 Rv tot en met 23 augustus 2024 in de gelegenheid gesteld schriftelijke opmerkingen te maken. Op 16 augustus 2024 zijn namens de bewindvoerder schriftelijke opmerkingen ingediend. Als bijlage daarbij heeft de cassatieadvocaat een brief overgelegd van 15 augustus 2024 van de verenigingen Horus (branchevereniging voor professionele mentoren, bewindvoerders, curatoren en inkomensbeheerders) en NBBI (branchevereniging voor professionele bewindvoerders). In deze brief geven zij hun visie over de rol van de beschermingsbewindvoerder bij de afwikkeling van nalatenschappen.