Home

Rechtbank Almelo, 05-04-2001, AB0887, 96-99

Rechtbank Almelo, 05-04-2001, AB0887, 96-99

Gegevens

Instantie
Rechtbank Almelo
Datum uitspraak
5 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:RBALM:2001:AB0887
Zaaknummer
96-99

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO

Parketnummer: 96-99.

STRAFVONNIS

Uitspraak: 5 april 2001.

De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:

[H.K.],

geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats],

thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Almelo,

Gezien de stukken;

Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;

Gehoord de vordering van de officier van justitie (12 jaar gevangenistraf OV m.a. en TBS met dwangverpleging en toewijzing van de civiele vorderingen);

Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;

De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.

De rechtbank overweegt dat de dagvaarding met betrekking tot feit 8 nietig dient te worden verklaard ten aanzien van het gedeelte dat betrekking heeft op de onderdelen “een of meer andere kinderen” en “bij een of meer andere kinderen” (die onderdelen staan vermeld achter de derde en zevende gedachtenstreep), aangezien die onderdelen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn geconcretiseerd.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte

sub 2 primair en subsidiair, sub 5 primair, sub 6 primair en subsidiair is telastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Met name ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het wettig bewijs van die telastegelegde feiten.

De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 7 primair en sub 8 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op tijdstippen in de periode van 1 april 1996 tot 18 mei 1999, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander door feitelijkheden [Slachtoffer 1] (geboren [geboortejaar], dossier A) telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 1], hebbende hij, verdachte

zijn penis in de mond van die [Slachtoffer 1] gebracht en telkens bestaande die

· andere feitelijkheden hierin dat verdachte en zijn mededader

verdachte en zijn mededader ten aanzien van die [Slachtoffer 1] gebruik

· hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat hij, verdachte en zijn mededader op die [Slachtoffer 1] hadden en aldus telkens voor die [Slachtoffer 1] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;

·

· 3.

·

· hij in de periode van 1 november 1997 tot 1 september 1998 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld een jongetje genaamd [Slachtoffer 3] (geboren in [geboortejaar], dossier C) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 3], hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededaders

hun/zijn/haar genitaliën in de mond van die [Slachtoffer 3] gebracht en

zijn/hun penis in de anus van [Slachtoffer 3] gebracht

· en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededaders

· - die [Slachtoffer 3] heeft/hebben uitgekleed en

· - die [Slachtoffer 3] op een stoel heeft/hebben vastgebonden en

· - het hoofd van die [Slachtoffer 3] naar voren en achteren heeft/hebben bewogen, en

· - een pistool, tegen het hoofd van [Slachtoffer 3] heeft/hebben gehouden, althans daarmee ten overstaan van [Slachtoffer 3] heeft/hebben gemanipuleerd en

· - die [Slachtoffer 3] hardhandig heeft/hebben vastgepakt en

dat hij, verdachte en zijn mededaders ten aanzien van die [Slachtoffer 3] gebruik hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat hij, verdachte en zijn mededaders op die [Slachtoffer 3] hadden en aldus voor die [Slachtoffer 3] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;

·

· 4.

·

· hij in de periode van 1 april 1996 tot 1 januari 1999, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden een meisje, genaamd [Slachtoffer 4] (geboren in. [geboortejaar], dossier E) telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 4], hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader

· - zijn genitaliën in de mond van die [Slachtoffer 4] gebracht en/of

· - zijn penis in de anus van [Slachtoffer 4] gebracht

· en telkens bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld en die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader

· - genoemde [Slachtoffer 4] heeft/hebben geslagen en/of

· - die [Slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en/of

· - [Slachtoffer 4] heeft/hebben geblinddoekt en/of

· - [Slachtoffer 4] heeft/hebben uitgekleed en/of

· - een pistool tegen het hoofd van [Slachtoffer 4] heeft/hebben gehouden en/of

· - een mes op/voor de keel van [Slachtoffer 4] heeft/hebben gezet/gehouden, en met dat pistool en mes ten overstaan van die [Slachtoffer 4] hebben gemanipuleerd en/of

· - tegen die [Slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat [Slachtoffer 4] zou

· worden neergeschoten of doodgemaakt indien zij niet aan zijn penis zou zuigen en/of

· - dat hij, verdachte en zijn mededader ten aanzien van die [Slachtoffer 4] gebruik hebben gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat hij, verdachte en zijn mededader op die [Slachtoffer 4] hadden en aldus telkens voor die [Slachtoffer 4] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;

·

· 5.

·

· hij op een tijdstip in de periode van 1 november 1997 tot 1 januari 1999 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden een meisje, genaamd [Slachtoffer 5] (geboren in [geboortejaar], dossier F) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, hebbende hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders

· - het geslacht van die [Slachtoffer 5] vastgepakt en/of betast en/of

· - de borsten of de borststreek en de rug van [Slachtoffer 5] betast en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld en die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders

· - die [Slachtoffer 5] heeft/hebben vastgebonden en

· - [Slachtoffer 5] heeft/hebben geblinddoekt en

· - een pistool tegen het hoofd van [Slachtoffer 5] heeft/hebben gehouden en

· - die [Slachtoffer 5] hardhandig heeft/hebben vastgepakt en

· - dat hij, verdachte ten aanzien van die [Slachtoffer 5] gebruik heeft gemaakt van het geestelijk en lichamelijk overwicht dat hij, verdachte op die [Slachtoffer 5] had en aldus voor die [Slachtoffer 5] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;

·

· 7.

·

· hij in de periode van 3 november 1997 tot 23 juli 1998 te Enschede, tezamen en in vereniging met een anderen, met [Slachtoffer 7] (geboren [geboortejaar], dossier H), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer 7], hebbende hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders

· - vingers, en/of stokjes en/of spuiten in de anus van die [Slachtoffer 7] gebracht en

· - met een mes in de penis van die [Slachtoffer 7] gesneden;

·

· 8.

·

· hij op een tijdstip in de periode van 1 april 1996 tot 18 mei 1999 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander met

[Slachtoffer 8] (geboren [geboortejaar], dossier D)

die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende zijn mededader naakt op die [Slachtoffer 8] gelegen;

Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij haar beoordeling of en in hoeverre de desbetreffende feiten wettig èn overtuigend zijn bewezen, (steeds) uitdrukkelijk doen meewegen hetgeen door de deskundige(n) Emmelkamp of Crombach is overwogen over de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van hetgeen door het slachtoffer is verklaard. Uit de hiervoor gehanteerde bewijsconstructie blijkt dat de rechtbank voor het als bewijsmiddel gehanteerde deel van de verklaring van het slachtoffer steeds steun heeft gevonden in andere wettige bewijsmiddelen. Het samenstel daarvan levert in onderlinge samenhang bekeken per bewezenverklaard feit voldoende wettig en overtuigend bewijs op. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af hetgeen door de genoemde deskundige is vastgesteld, mede gelet op de omstandigheid dat die deskundige conform het aan hem gedane verzoek, zijn betrouwbaarheidsoordeel heeft gegeven op basis van alleen die verklaringen en niet op basis van de overige inhoud van het omvangrijke dossier.

Het bewezene levert op:

voor wat betreft sub 1 primair en sub 4 primair telkens het misdrijf:

"Medeplegen van verkrachting",

strafbaar gesteld bij art. 242 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht, telkens meermalen gepleegd;

voor wat betreft sub 3 primair het misdrijf:

"Medeplegen van verkrachting",

strafbaar gesteld bij art. 242 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;

voor wat betreft sub 5 subsidiair het misdrijf:

“Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid”,

strafbaar gesteld bij art. 246 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;

voor wat betreft sub 7 primair het misdrijf:

"Medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam",

strafbaar gesteld bij art. 244 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;

voor wat betreft sub 8 het misdrijf:

"Medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen",

strafbaar gesteld bij art. 247 juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht;

De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.

De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en maatregelen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:

Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan ernstige zedenmisdrijven, waaronder verkrachtingen, gepleegd jegens uitsluitend zeer jonge kinderen, waaronder zijn eigen dochter.

Die feiten hebben de lichamelijke integriteit van die kinderen in zeer ernstige mate aangetast.

Het is algemeen bekend dat dergelijke gedragingen op bijna niet meer te herstellen wijze ernstige schade toebrengen aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de slachtoffertjes.

Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat kinderen in volwassenen mogen stellen ernstig beschaamd.

Vast is komen te staan dat verdachte bij het plegen van deze feiten een initiatief nemende rol heeft vervuld. Dit in samenhang met de omstandigheid dat de strafzaak tegen verdachte en diens mededaders grote beroering in Enschede en daarbuiten heeft teweeggebracht, leidt tot het oordeel dat na te noemen langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is, zulks ondanks het “schone” strafblad van verdachte.

Over verdachte is een rapport uitgebracht door T.A. Wouters, psychiater en H.E.W. Koornstra, psycholoog, beiden van het Pieter Baan Centrum te Utrecht.

De rechtbank bepaalt dat de inhoud daarvan, voor zover hierna niet is weergegeven, als hier ingelast dient te worden beschouwd.

Het advies van beide deskundigen luidt:

“Bij het totstandkomen van de conclusie en het advies werd de premisse van een bewezenverklaring, gelet op de ontkennende hou-ding van betrokkene, beklemtoond. Ten onrechte zou van de rapportage een belastende suggestie kunnen uitgaan, daar waar de vastge-stelde psychopathologie wordt geïnterpreteerd in relatie tot de feiten waar betrokkene van wordt verdacht.

Betrokkene is een hardhorende, intellectueel zwakke man die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en pa-ranoïde trekken. Een massieve kinderlijke egocentriciteit en ge-krenktheid hebben van jongs af aan zijn gevoelsleven en denken bepaald en stuurden ook zijn handelen op impulsieve en ageren wijze aan. Het belemmerde de ontwikkeling van meer empathische vermogens en daarmee ook het vermogen om zichzelf in de context van verschillende generaties vanuit een - gepast - verschillend perspectief te ervaren en te gedragen. Deze tendens is tijdens de voortschrijdende scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling - inherent aan het hiermee gepaard gaande gebrek aan zelfreflectie en het daaruit voortvloeiend gemis aan ziekte- c.q. probleem- of normbesef - nauwelijks beïnvloedbaar gebleken. Betrokkene heeft een basaal wantrouwende attitude en voelt zich a priori benadeeld of afgewezen. Hij ervaart daardoor snel onlustgevoelens, waar hij vooral zijn directe omgeving (waar hij onvoorwaardelijke steun van verwacht c.q. eist) onmiddellijk voor verantwoordelijk stelt. Het is dan ook daar dat hij de snel opkroppende frustraties op vernederend dwingende wijze afreageert. Bovendien is hij - zo is gebleken -ertoe geneigd om zijn agressie (onmacht) verseksualiseerd te ontladen, hetgeen expliciet naar voren kwam in de relatie met zijn echtgenote. Bovenstaande problematiek kwam versterkt naar voren tijdens een episode van alcoholafhankelijkheid, toen ontremming door de invloed van alcohol werd gefaciliteerd. Specifieke aanwijzingen voor het bestaan van seksuele problematiek in de zin van pedoseksualiteit werden niet aangetroffen. Overigens presenteert betrokkene zich in een bredere kring als een vriendelijke, joviale en hulpvaardige persoon, hetgeen begrepen moet worden als de keerzijde van de bovengeschetste problematiek, namelijk vanuit de zucht naar bewonderende aandacht om het eigen broze zelfgevoel op peil te kunnen houden. Betrokkene is aldus een onzekere en afhankelijke man die zijn belevingswereld - door het chronisch ervaren van onmacht (vernedering en afwijzing) -zelfdramatiserend etaleert als de personificatie van slacht-offerschap. Hij heeft zijn omgeving nodig ter zelfbevestiging. Hij heeft nauwelijks oog voor anderen en ontbeert mogelijkheden om zijn omgeving zodanig te structureren dat hij zelfstandiger kan opereren. Door een behandeling in De Tender (1997) is de kernproblematiek van betrokkene niet wezenlijk veranderd. Wel is er de mogelijkheid door ontstaan dat hij via de reclassering externe structuur en ondersteuning kon krijgen, die tevoren door problemen in zowel zijn eigen als in zijn schoonfamilie waren weggevallen. Boven-dien werd het alcoholprobleem doorbroken en werd betrokkene ingesteld op medicatie, waardoor enerzijds de angst- en frustatietoleran-tie kon toenemen als anderzijds de neiging tot agressieve impul-siviteit (en wellicht als neveneffect ook de seksuele “arousabi-lity") kon worden onderdrukt. Tenslotte vond er toen ook een "contactherstel” plaats met zijn zwager [Naam Zwager], aan wiens aanwe-zigheid betrokkene vanuit zijn perspectief steun en structuur ont-leende. Het tenlastegelegde wordt geacht te hebben plaatsgevonden in de context van complexe onmacht bij pedagogisch ernstig tekort-schietende echtelieden (betrokkene en zijn echtgenote) in een gezins-verband met sterk gedragsgestoorde kinderen. Op grond van het voorafgaande acht het onderzoekend team voor alle ten laste ge-legde feiten - indien bewezen - een verband met betrokkenes persoon-lijkheidsproblematiek aannemelijk. In de beoordeling van de toe-rekeningsvatbaarheid werd een onderscheid aangebracht tussen de feiten daterend van voor zijn behandeling - verminderd toereke-ningsvatbaar met betrekking tot het sub 1 en sub 3 tenlastege-legde - en van na die tijd - enigszins verminderd toerekenings-vatbaar met betrekking tot het sub 2 tenlastegelegde - aangezien er naar ons oordeel toen grotere controlemogelijkheden ten aan-zien van de keuze voor 'gezondere' gedragsalternatieven bij hem verondersteld moeten worden.

De kans op herhaling van soortgelijke feiten als aan betrokkene ten-lastegelegd is, gezien de huidige externe controle- en behan-delsetting waarin de kinderen zich bevinden, binnen de oorspron-kelijke gezinssituatie niet meer waarschijnlijk. Wel wordt betrokkene in staat geacht - gelet op de door wraakzucht (krenkbaarheid) ingekleurde persoonlijkheidspathologie, zijn ontkennende hou-ding, het ontbreken van probleembesef en de hiermee samenhan-gende neiging tot externalisatie - door een extreme toename van onmachtsgevoelens in geval van een bewezenverklaring, in het kader van zijn behoefte tot zelfdramatisering te komen tot een herhaling van

soortgelijke feiten als tenlastegelegd. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot externe controle door een toegenomen isolement van betrokkene verder zullen afnemen. Tevens wordt er een gevaar ingeschat voor zijn echtgenote die hij, ingeval van bewezenverklaring, hier mede voor verantwoordelijk zal houden, alsook voor anderen die belas-tende verklaringen over hem hebben afgelegd. Vanwege het reci-divegevaar en gelet op de aard en ernst van de beschreven patho-logie adviseren wij Uw college tot oplegging aan betrokkene van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege”.

Ter terechtzitting van 14 november 2000 is voornoemde deskundige Wouters gehoord. Zakelijk weergegeven, heeft die getuige-deskundige verklaard:

“Mij wordt gevraagd naar de gezamenlijke conclusie en de kans op recidive.

Tijdens het onderzoek hebben wij voldoende zicht gekregen op de problematiek van de heer [Verdachte]. Zijn agressieregulatie is gestoord. Pedoseksualiteit hebben wij niet gevonden. Betrokkene ontkent en er zijn geen eerdere veroordelingen geweest. Daarom zijn wij extra voorzichtig en wij gaan uit van het meest gezonde gedrag van in casu de heer [Verdachte].

Betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en paranoïde trekken. Door zijn gewelds- of machtkant zien wij, mede gelet op de zelfdramatisering, recidive gevaar.

Het ontkennen en bagatelliseren past bij zijn persoonlijkheid. Hij voelt de noodzaak om zich schoon te praten, want hetgeen hem wordt verweten, dus de telastegelegde feiten, zullen bij bewezenverklaring negatief voor hem uitpakken.

Dan valt namelijk de steun van zijn omgeving weg en daar kan hij zeker niet tegen.

Die onvoorwaardelijke steun heeft hij absoluut nodig.

Dat is dus ook een reden voor hem om te ontkennen. Als hij erkent verliest hij zijn noodzakelijk steun.

Als hij echter toch wordt veroordeeld dan zal hij willen bewijzen dat hij het ook echt kan. Dat valt onder zijn zelfdramatisering.

Wij zagen een boze man en het gevaar is zeker reëel.

De keerzijde van zijn problematiek is dat hij in oppervlakkige zin zich goed kan verkopen. Dat moeten dan wel korte contacten zijn, want bij langer durende contacten verdwijnt die houding en begint hij zijn zin door te drijven. Lukt hem dat echter niet dan gaat hij zijn frustraties afreageren. Gebleken is dat hij dan geneigd is zijn agressie seksueel te ontladen. Dat kan een aanvang nemen door het maken van seksueel getinte opmerkingen.

De heer [Verdachte] praat in een klein kader beduidend makkelijker dan ik een groot kader. Hij praat tegen mij ook makkelijker dan dat hij tegen de politie praat.

In een groot kader zal hij bepaalde zaken zeker niet zeggen, omdat hij wel weet dat bepaalde dingen niet mogen.

Ik twijfel er niet aan dat [Slachtoffer 1] terecht bang is voor de brief die zij van betrokkene kreeg. Er is bij hem sprake van narcistische krenking en gezichtsverlies. Mede door zijn zelfdramatisering, ofwel zijn lijden, kan de boosheid “doorbreken” en naar buiten komen.

Bij de stukken die wij hadden ontvangen, zaten alle getuigenverklaringen.

Wij zien de telastegelegde feiten meer in de geweldssfeer dan in de sekssfeer.

Ik weet dat de huidige telastelegging anders is dan de telastelegging die wij hadden ontvangen. Dat zou mijns inziens echter geen wijzigingen bij ons hebben opgeleverd.

De hoeveelheid verdenkingen is voor ons niet relevant. Wij hebben die feiten ook niet nodig om de persoonlijkheid vast te stellen.

U vraagt mij of betrokkene tegenover mij bekend heeft dat hij zijn dochter [Slachtoffer 1] eenmaal verkracht zou hebben. Dat is, zo blijkt volgens mij ook wel uit de rapportage, niet het geval. Het is een weergave van hetgeen hij tegenover de politie verklaard zou hebben en ik heb hem met die verklaring geconfronteerd.

Ik merk daarbij op dat, indien hij bijvoorbeeld tegenover mij of tegenover mijn collega, bekend zou hebben, wij daar uiterst voorzichtig mee omgaan.

Ik blijf geheel bij de inhoud van ons rapport en dus ook bij de door ons uitgebrachte conclusie en het advies”.

De rechtbank neemt de inhoud van dat rapport, alsmede de verklaring van de getuige-deskundige ter terechtzitting over en maakt het uitgebrachte advies tot de hare.

De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat naast na te melden gevangenisstraf voor lange duur een terbeschikkingstelling met verpleging aangewezen is.

De rechtbank overweegt verder, dat:

[Slachtoffer 3], terzake feit 3, [Slachtoffer 4], terzake feit 4, [Slachtoffer 5] terzake feit 5, [Slachtoffer 7] terzake feit 7 en [Slachtoffer 8] terzake feit 8

zich via het voorgeschreven 'voegingsformulier' ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partij hebben gevoegd (ter terechtzitting vertegenwoordigd door de gemachtigde mr. Van Bon-Moors) in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering telkens opgave hebben gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van respectievelijk:

[Slachtoffer 3]: fl. 7080,=; bestaande uit de volgende posten: reiskosten: fl. 80,=, smartengeld (als voorschot): fl. 5000,= en kosten rechtsbijstand fl. 2000,=;

[Slachtoffer 4]: fl. 9079,=; bestaande uit de volgende posten: reiskosten (zittingen)

fl. 80,=; reiskosten naar advocaat fl. 108,=; slaapkamer opnieuw ingericht: fl. 822,=; fiets voor [Slachtoffer 4]: fl. 799,=; weekje Center Parcs: fl. 2270,=; smartengeld (als voorschot) fl. 5000,=;

[Slachtoffer 5]: fl. 9555,= ,bestaande uit de volgende posten: reiskosten (zittingen) fl.180,=; reiskosten naar advocaat fl. 120,=; verandering slaapkamer

fl. 500,=; cursus zelfverdediging: fl. 660,=; paardrijden: fl. 1380,=; ter ontspanning naar wintersport: fl. 575,=; smartengeld (als voorschot) fl. 5000,=; eigen bijdrage

fl. 390,=; diverse uitstapjes: fl. 750,=;

[Slachtoffer 7]: bestaande uit de volgende posten: reiskosten (zittingen): fl. 80,=, smartengeld (als voorschot): fl. 5000,= en kosten rechtsbijstand eigen bijdrage

fl. 1080,=;

[Slachtoffer 8]: bestaande uit de volgende posten: reiskosten(zittingen): fl. 80,=, smartengeld (als voorschot): fl. 5000,= en kosten rechtsbijstand eigen bijdrage

fl. 990,=.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 5] ten dele gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan die benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door het desbetreffende bewezenverklaarde feit, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.

Deze schades bedragen, naar het oordeel van de rechtbank, in deze zaak minder dan de gevorderde bedragen, namelijk:

v.w.b. [Slachtoffer 4]: fl. 5188,= terzake reiskosten (fl. 188,=) en smartengeld (als voorschot fl. 5000,=), zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met

niet-ontvankelijkheid van het overige deel van die vordering, omdat dit meerdere niet van eenvoudige aard is.

v.w.b. [Slachtoffer 5]: fl. 5690,= terzake reiskosten (fl. 300,=) en smartengeld (als voorschot fl. 5000,=) en eigen bijdrage (fl. 390,=) zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met niet-ontvankelijkheid van het overige deel van die vordering, omdat dit meerdere niet van eenvoudige aard is.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 3], [Slachtoffer 7] en [Slachtoffer 8] geheel gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan die benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door het desbetreffende bewezenverklaarde feit, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken.

Deze schades bedragen, naar het oordeel van de rechtbank, inderdaad de gevorderde bedragen van:

v.w.b. [Slachtoffer 3]: fl. 7080,=, (waarvan fl. 5000,= als voorschot) zodat die vordering toewijsbaar is.

v.w.b. [Slachtoffer 7]: fl. 6160,=, (waarvan fl. 5000,= als voorschot) zodat die vordering toewijsbaar is.

v.w.b. [Slachtoffer 8]: fl. 6070,=, (waarvan fl. 5000,= als voorschot) zodat die vordering toewijsbaar is.

De rechtbank zal hierbij tevens telkens de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte telkens jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

De na te noemen straf en maatregelen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b en 57 Wetboek van Strafrecht.

R E C H T D O E N D E:

Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 8, te weten de onderdelen die zijn vermeld achter de derde en de zevende gedachtenstreep en betrekking hebben op het onderdeel “de andere kinderen”;

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair en subsidiair, sub 5 primair, sub 6 primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 7 primair en sub 8 telastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;

Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;

Verklaart verdachte deswege strafbaar;

Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

Gelast dat de veroordeelde terbeschikkingstelling wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;

Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 3, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 3], [Adres] te Enschede, van een bedrag groot: fl. 7080,= (zegge: zevenduizend en tachtig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.

Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 2360,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 3], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 40 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.

Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 4, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 4], [Adres] te Enschede, van een bedrag groot: fl. 5188,= (zegge: vijfduizend éénhonderd en achtentachtig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.

Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 4 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 2594,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 4], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 42 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.

Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

Bepaalt dat de vordering van de voormelde benadeelde partij: [Slachtoffer 4], voor een deel van fl. 3891,= niet-ontvankelijk is, en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 5, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 5], [Adres] te Enschede van een bedrag groot: fl. 5690,= (zegge: vijfduizend zeshonderd en negentig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.

Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 5 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 2845,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 5], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 45 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.

Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

Bepaalt dat de vordering van de voormelde benadeelde partij: [Slachtoffer 5], voor een deel van fl. 3865,= niet-ontvankelijk is, en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit sub 7, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 7], [Adres] te Enschede van een bedrag groot: fl. 6160,= (zegge: zesduizend éénhonderd en zestig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.

Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 7 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl.2053,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 7], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 38 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.

Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen (met dat betaalde gedeelte) komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

Veroordeelt verdachte, terzake het bewezen feit 8, tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 8], [Adres] te Enschede, van een bedrag groot:

fl. 6070,= (zegge: zesduizend en zeventig gulden).

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.

Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake het bewezen feit sub 8 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot fl. 6070,= zulks ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer 8], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 60 dagen zal worden toegepast.

Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partijen [Slachtoffer 6] en [Slachtoffer 9], in het geheel niet-ontvankelijk zijn, en dat de benadeelde partijen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 7 primair en sub 8 meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Koopmans en Roelvink, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 april 2001.