Rechtbank Amsterdam, 21-03-2001, AB0702, 13/088174-00
Rechtbank Amsterdam, 21-03-2001, AB0702, 13/088174-00
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2001
- Datum publicatie
- 22 december 2003
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2001:AB0702
- Zaaknummer
- 13/088174-00
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummer: 13/088174-00
Datum uitspraak: 21 maart 2001
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, in de strafzaak tegen:
[naam] TRANSPORTONDERNEMING B.V.,
gevestigd te Amsterdam aan de [adres],
De economische politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2001.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
[bestuurder 1] op 23 oktober 1999 en 24 oktober 1999 in Groot-Brittannië
en/of België, in elk geval in een of meer landen (niet zijnde Nederland)
binnen de Europese Unie, als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft
gehandeld overeenkomstig artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 09.34 uur op 23 oktober 1999: (plm.) 2 uur en 57
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan in de Arbeidstijdenwet en in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer betekenis is gegeven, worden geacht in deze
telastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
Verordening (EEG) 3820/85 art. 8,lid 1
Arbeidstijdenbesluit vervoer artt. 2.5:1,lid 4 en 8:1
Arbeidstijdenwet artt. 5:12,lid 1 en 11:3,lid 2
Wet op de economische delicten artt. 1 onder 4°, 2 en 6
2.
[bestuurder 2] op 25 september 1999 en 26 september 1999 in Nederland en/of
Duitsland, in elk geval in een of meer landen (niet zijnde Nederland) binnen
de Europese Unie, als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld
overeenkomstig artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 01.44 uur op 25 september 1999: (plm.) 3 uur en 25
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan in de Arbeidstijdenwet en in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer betekenis is gegeven, worden geacht in deze
telastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
Verordening (EEG) 3820/85 art. 8,lid 1
Arbeidstijdenbesluit vervoer artt. 2.5:1,lid 4 en 8:1
Arbeidstijdenwet artt. 5:12,lid 1 en 11:3,lid 2
Wet op de economische delicten artt. 1 onder 4°, 2 en 6
3.
[bestuurder 3] op 24 september 1999 en 25 september 1999 in Duitsland en/of België
en/of Nederland, in elk geval in een of meer landen (niet zijnde Nederland)
binnen de Europese Unie, als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft
gehandeld overeenkomstig artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 23.27 uur op 24 september 1999: (plm.) 3 uur en 15
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan in de Arbeidstijdenwet en in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer betekenis is gegeven, worden geacht in deze
telastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
Verordening (EEG) 3820/85 art. 8,lid 1
Arbeidstijdenbesluit vervoer artt. 2.5:1,lid 4 en 8:1
Arbeidstijdenwet artt. 5:12,lid 1 en 11:3,lid 2
Wet op de economische delicten artt. 1 onder 4°, 2 en 6
4.
[bestuurder 4] op 29 oktober 1999 en 30 oktober 1999 in België en/of Nederland, in
elk geval in een of meer landen (niet zijnde Nederland) binnen de Europese
Unie, als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld overeenkomstig
artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 05.16 uur op 29 oktober 1999: (plm.) 4 uur en 27
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan in de Arbeidstijdenwet en in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer betekenis is gegeven, worden geacht in deze
telastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
Verordening (EEG) 3820/85 art. 8,lid 1
Arbeidstijdenbesluit vervoer artt. 2.5:1,lid 4 en 8:1
Arbeidstijdenwet artt. 5:12,lid 1 en 11:3,lid 2
Wet op de economische delicten artt. 1 onder 4°, 2 en
5.
[bestuurder 5] op 30 september 1999 in Italië en/of Duitsland, in elk geval in
een of meer landen (niet zijnde Nederland) binnen de Europese Unie, als
bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel
7,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder toen (tussen plm. 09.26 uur en 20.51 uur)
ongeveer 09 uur en 29 minuten, in elk geval langer dan 4 1/2 uur gereden
zonder (een) onderbreking(en), als bedoeld in genoemd artikel 7;
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
7,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan in de Arbeidstijdenwet en in het
Arbeidstijdenbesluit vervoer betekenis is gegeven, worden geacht in deze
telastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
Verordening (EEG) 3820/85 art. 7,lid 1
Arbeidstijdenbesluit vervoer artt. 2.5:1,lid 4 en 8:1
Arbeidstijdenwet artt. 5:12,lid 1 en 11:3,lid 2
Wet op de economische delicten artt. 1 onder 4°, 2 en 6
2. Voorvragen.
--------------
3. Bewezenverklaring.
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
[bestuurder 1] op 23 oktober 1999 en 24 oktober 1999 in Groot-Brittannië
en België als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld overeenkomstig
artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 09.34 uur op 23 oktober 1999: (plm.) 2 uur en 57
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
2.
[bestuurder 2] op 25 september 1999 en 26 september 1999 in Nederland en Duitsland
als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld
overeenkomstig artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 01.44 uur op 25 september 1999: (plm.) 3 uur en 25
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
3.
[bestuurder 3] op 24 september 1999 en 25 september 1999 in Duitsland en België
en Nederland als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld
overeenkomstig artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 23.27 uur op 24 september 1999: (plm.) 3 uur en 15
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
4.
[bestuurder 4] op 29 oktober 1999 en 30 oktober 1999 in België en Nederland als bestuurder,
van een vrachtauto, niet heeft gehandeld overeenkomstig
artikel 8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85,
immers heeft genoemde bestuurder geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in
genoemd lid 1 genoten, doch bedroeg de langste, achtereenvolgende rusttijd:
in de 24 uren vanaf plm. 05.16 uur op 29 oktober 1999: (plm.) 4 uur en 27
minuten,
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
8,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
5.
[bestuurder 5] op 30 september 1999 in Italië en Duitsland als bestuurder, van een vrachtauto, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 7,lid 1 van de Verordening (EEG)
nr. 3820/85, immers heeft genoemde bestuurder toen (tussen plm. 09.26 uur en 20.51 uur)
ongeveer 09 uur en 29 minuten, in elk geval langer dan 4 1/2 uur gereden
zonder (een) onderbreking(en), als bedoeld in genoemd artikel 7;
terwijl verdachte als werkgever van genoemde bestuurder de arbeid niet zodanig
had georganiseerd dat deze bestuurder niet in strijd handelde met artikel
7,lid 1 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
4. Het bewijs.
De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
5.1. Verweer raadsman.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon aangevoerd - kort samengevat - dat zij niet strafbaar zou zijn, omdat de ten tijde van deze feiten geldende strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever door een op 10 januari 2001 in werking getreden wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna te noemen: het besluit) is vervallen en de telastegelegde normen sinds die wijziging uitsluitend gericht zijn tot de (vrachtauto)bestuurder/werknemer.
5.2. De politierechter overweegt hierover het volgende.
5.3. De oude situatie.
De aansprakelijkheid van de werkgever voor overtreding van de telastegelegde artikelen 8, eerste lid en 7, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, hierna te noemen: de verordening was, vóórdat het K.B. van 27 november 2000, Stb. 2001,5 op 10 januari 2001 in werking trad, geregeld in artikel 2.5:1, vierde lid, respectievelijk artikel 2.5:6 van het besluit.
Deze bepalingen luidden, zakelijk weergegeven:
De werkgever organiseert de arbeid zodanig , dat de werknemer een rusttijd heeft overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van de verordening (aldus artikel 2.5:1), respectievelijk zodanig, dat de werknemer niet in strijd handelt met artikel 7, eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, van de verordening (aldus artikel 2.5:6).
5.4. De nieuwe situatie.
Sinds 10 januari 2001 luiden voormelde bepalingen van het besluit, zakelijk weergegeven, als volgt:
De bestuurder handelt overeenkomstig de artikel 8 en 9 (aldus artikel 2.5:1, vierde lid (nieuw)), respectievelijk 7 , eerste en tweede lid, van de verordening (aldus artikel 2.5:6, tweede lid (nieuw)).
Voorts is per 10 januari 2001 een wijziging van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever ingevoerd voor overtredingen van het besluit, die door de bestuurder/werknemer zijn begaan. Sindsdien luiden het nieuwe tweede en derde lid van artikel 8:1 van het besluit als volgt:
2. Behoudens de artikelen 2.4:4 en 2.4:5, tweede en derde lid, wordt, indien de bestuurder werknemer is, ingeval van het niet naleven van een tot de bestuurder gerichte bepaling de werkgever aangemerkt als degene die die bepaling niet heeft nageleefd.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de werkgever aantoont dat door hem de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht is gehouden om de naleving van de bepaling te verzekeren.
De Nota van Toelichting op het K.B. van 27 november 2000 geeft aan, dat deze wijziging is bedoeld om de zogenaamde fictieve aansprakelijkheid van de werkgever, zoals deze bij de inmiddels ingetrokken Rijtijdenwet 1936 was bepaald, wederom in te voeren teneinde de handhaafbaarheid van het besluit te verbeteren.
5. Conclusies.
Gelet op artikel 1, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is de politierechter echter van oordeel dat de aansprakelijkheidsregeling van de werkgever zoals vervat in het K.B. van 27 november 2000 niet verbindend is.
Immers zij is niet vastgesteld bij wet in formele zin, noch krachtens zo’n wet. Wat dit laatste betreft bevat de Arbeidstijdenwet namelijk geen basis voor het bij algemene maatregel van bestuur regelen van een strafrechtelijke aansprakelijkheid, die afwijkt van de in de artikelen 45, 47, 48 en 51 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen vormen daarvan.
Er is geen overgangsrecht dat de aansprakelijkheid van de werkgever regelt voor overtredingen van het besluit, die vóór 10 januari 2001 zijn gepleegd.
Wel bepaalt artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat bij verandering van wetgeving de voor de verdachte gunstigste bepaling wordt toegepast. Bij vergelijking van de
‘oude’ met de nieuwe aansprakelijkheid van de werkgever is de nieuwe voor hem het gunstigst. Door voormelde onverbindendheid komt zij namelijk neer op géén aansprakelijkheid.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de werkgever sinds 10 januari 2001 niet langer aansprakelijk kan worden gesteld voor overtredingen van zijn werknemers zoals bewezen verklaard. Het verweer treft dus doel, zij het om een andere reden dan was aangevoerd.
Dit betekent dat verdachte van rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
6. Kwalificatie van het bewezene.
Ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4:
Als werkgever de arbeid niet zodanig regelen dat de werknemer een rusttijd heeft overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, viermaal begaan door een rechtspersoon.
Ten aanzien van feit 5:
Als werkgever de arbeid niet zodanig regelen dat de werknemer niet in strijd handelt met artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, begaan door een rechtspersoon.
7. Beslissingen.
Verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten en ontslaat haar van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.N.A. Josephus Jitta, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Felix, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2001.