Rechtbank Amsterdam, 26-07-2005, AU0025, 13/129227-04
Rechtbank Amsterdam, 26-07-2005, AU0025, 13/129227-04
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 juli 2005
- Datum publicatie
- 26 juli 2005
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0025
- Zaaknummer
- 13/129227-04
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 45, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 55, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 57, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 83, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 83a, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 121, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 285, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 289, Wet wapens en munitie [Tekst geldig vanaf 01-07-2022], Wet wapens en munitie [Tekst geldig vanaf 01-07-2022] art. 26, Wet wapens en munitie [Tekst geldig vanaf 01-07-2022] art. 55
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt Mohammed B. tot een levenslange gevangenisstraf voor onder andere de moord op Theo van Gogh.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/129227-04
Datum uitspraak: 26 juli 2005
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
laatst bekende [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Demersluis” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 en 12 juli 2005.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als respectievelijk bijlage I en bijlage II aan dit verkorte vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
…
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1. telastegelegde,
op 02 november 2004 in de Linnaeusstraat te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, merk HS, zeven kogels in de rug en rechterflank en linkerarm en nek van [slachtoffer] geschoten en met een mes de halsorganen van [slachtoffer] doorgesneden en met twee messen in de bovenbuik van [slachtoffer] gestoken, waardoor [slachtoffer] zodanige verwondingen aan de darmen en nier en lever en milt en longen en strottenhoofd en slokdarm en bloedvaten heeft opgelopen, dat hij daaraan, door bloedverlies en weefselschade, is overleden, welk misdrijf is gepleegd met een terroristisch oogmerk, te weten het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen en de fundamentele politieke en/of constitutionele structuur van Nederland ernstig te ontwrichten,
ten aanzien van het onder 2A. primair telastegelegde,
op 02 november 2004 op de Mauritskade te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedacht rade [inspecteur] van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en G05, brigadier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool een aantal kogels in de richting van die [inspecteur] en G05 heeft geschoten,
ten aanzien van het onder 2B. telastegelegde,
op 02 november 2004 op de Mauritskade te Amsterdam G06, hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en [agent] van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend met een pistool in hun richting te wijzen, nadat hij, verdachte, met voorbedachten rade [slachtoffer] had doodgeschoten en andere politieambtenaren had beschoten,
ten aanzien van het onder 2C. primair telastegelegde,
op 02 november 2004 op de Mauritskade te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool een aantal kogels in de richting van die [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] heeft geschoten,
ten aanzien van het onder 2D. primair telastegelegde,
op 02 november 2004 op de Mauritskade te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade G04, hoofdinspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en G07, inspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland en [hoofdagent 3] van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en [brigadier 1] van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool een aantal kogels in de richting van die G04 en G07 en [hoofdagent 3] en [brigadier 1] heeft geschoten,
ten aanzien van het onder 2E. telastegelegde,
op 02 november 2004 op de Mauritskade te Amsterdam [brigadier 2] van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend met een pistool in zijn richting te wijzen, nadat hij, verdachte, kort daarvoor met voorbedachten rade [slachtoffer] had doodgeschoten en andere politieambtenaren had beschoten,
ten aanzien van het onder 3. telastegelegde,
op 02 november 2004 te Amsterdam voorhanden heeft gehad een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk HS, 9mm, en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, 9mm, met het oogmerk om een terroristisch misdrijf, te weten de moord op [slachtoffer], als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
ten aanzien van het onder 4. primair telastegelegde,
op 02 november 2004 te Amsterdam in de Linnaeusstraat te Amsterdam ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer2] en [slachtoffer3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, merk HS, een aantal kogels in de richting van die [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft geschoten, waarbij de hak van een schoen van [slachtoffer2] door een kogel is geraakt en [slachtoffer3] door zijn been is geschoten,
ten aanzien van het onder 5. primair telastegelegde,
op 02 november 2004 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld opzettelijk heeft verhinderd dat [lid van de Staten-Generaal], in de periode van 02 november 2004 tot en met 17 januari 2005, vergaderingen van de Staten-Generaal bijwoonde en daarin vrij en onbelemmerd haar plicht vervulde, door een dreigbrief, gericht aan [lid van de Staten-Generaal]] met een mes op het lichaam van [slachtoffer] te steken, nadat hij, verdachte, met een pistool zeven kogels in de rug en rechterflank en linkerarm en nek van [slachtoffer] had geschoten en met een ander, gekromd, mes de halsorganen van [slachtoffer] had doorgesneden en met dat andere, gekromde, mes in de bovenbuik van [slachtoffer] had gestoken, welke brief onder meer de navolgende passages bevatte:
- ‘Dit is een open brief aan de ongelovige fundamentalist, [lid van de Staten-Generaal]’ en
- ‘Deze brief is Insha Allah een poging om uw kwaad voor eens en altijd het zwijgen te doen opleggen’ en
- ‘[lid van de Staten-Generaal]: wenst de dood als u werkelijk van uw gelijk overtuigd bent’ en
- ‘[lid van de Staten-Generaal] je zal jezelf stuk slaan op de Islam!’ en
- ‘Ik weet zeker dat jij, O [lid van de Staten-Generaal], ten onder gaat’,
welk misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk, te weten het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen en de fundamentele politieke en/of constitutionele structuur van Nederland ernstig te ontwrichten,
ten aanzien van het onder 6. primair telastegelegde:
op 02 november 2004 te Amsterdam [lid van de Staten-Generaal] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, te weten moord cq. doodslag op haar met een terroristisch oogmerk, door een dreigbrief gericht aan [lid van de Staten-Generaal] met een mes op het lichaam van [slachtoffer] te steken, nadat hij, verdachte, met een pistool zeven kogels in de rug en rechterflank en linkerarm en nek van [slachtoffer] had geschoten en met een ander, gekromd, mes de halsorganen van [slachtoffer] had doorgesneden en met dat andere, gekromde, mes in de bovenbuik van [slachtoffer] had gestoken, welke brief onder meer de navolgende dreigende passages bevatte:
- ‘Dit is een open brief aan de ongelovige fundamentalist, [lid van de Staten-Generaal]’ en
- ‘Deze brief is Insha Allah een poging om uw kwaad voor eens en altijd het zwijgen te doen opleggen’ en
- ‘[lid van de Staten-Generaal]: wenst de dood als u werkelijk van uw gelijk overtuigd bent’ en
- ‘[lid van de Staten-Generaal] je zal jezelf stuk slaan op de Islam!’ en
- ‘Ik weet zeker dat jij, O [lid van de Staten-Generaal], ten onder gaat’.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Nadere bewijsoverwegingen.
5.1. Medeplegen.
Ten aanzien van de moord op [slachtoffer], de bedreiging van [lid van de Staten-Generaal] en het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie is telastegelegd dat verdachte deze feiten zou hebben begaan tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen.
De rechtbank overweegt omtrent het mededaderschap het volgende.
Uit het dossier, met name uit de verklaringen van een aantal andere als verdachte gehoorde personen, komt het beeld naar voren van een netwerk van radicale jonge moslims, waartoe ook verdachte behoort en waarin hij wellicht een leidende of onderwijzende rol speelt. Leden van dit netwerk, ook wel bekend als de zogenaamde ‘Hofstadgroep’, houden huiskamerbijeenkomsten, ook bij verdachte thuis, waarin een zekere [lid Hofstadgroep] de gewelddadige Jihad predikt. Ook worden er films bekeken waarop mensen worden onthoofd of ledematen van mensen worden geamputeerd. Er zijn vingerafdrukken en bloedsporen van sommige leden van dat netwerk in de woning van verdachte gevonden. Bij velen van hen zijn door verdachte geschreven, dan wel uit het Engels vertaalde en van een voorwoord voorziene, radicaal-fundamentalistische documenten aangetroffen. Verdachte is sedert mei 2004, toen zijn bijstandsuitkering stopte, zonder traceerbare inkomsten. Mogelijk is hij financieel door leden van dit netwerk onderhouden. Op 02 november 2004 had verdachte de beschikking over een vuurwapen met bijbehorende munitie. Mogelijk is hem dat, of de middelen om dat aan te schaffen, door medestanders geleverd. Voorts hebben getuigen verdachte in de periode voorafgaand aan 02 november 2004 en op de dag zelf samen met anderen gezien op en nabij de Linnaeusstraat te Amsterdam.
Al met al wel aanwijzingen, maar niet het wettig en overtuigend bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking van een of meer van hen met verdachte tot het begaan van deze misdrijven, zoals voor het medeplegen in de zin van het Wetboek van Strafrecht wordt vereist.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen.
Volledigheidshalve zij in dit verband nog opgemerkt dat verdachte het deelnemen aan een criminele organisatie met terroristisch oogmerk in deze procedure niet is telastegelegd. Dat delict staat wel op een aan verdachte uitgereikte kennisgeving van verdere vervolging. Op dat punt zal dus wellicht nog nader onderzoek volgen.
5.2. Terroristisch oogmerk.
Ten aanzien van alle feiten is telastegelegd dat verdachte deze zou hebben begaan met een terroristisch oogmerk.
De rechtbank overweegt omtrent het terroristisch oogmerk het volgende.
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel is gelet op artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht vereist dat verdachte de misdrijven heeft begaan met het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard [slachtoffer] te hebben vermoord uit geloofsovertuiging. Dit sluit terroristisch oogmerk echter niet uit. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van terroristisch oogmerk zijn de volgende omstandigheden van belang. De moord is gepleegd in een drukke straat, tijdens spitsuur, op een bekende Nederlander, en op een gruwelijke wijze. Daar komt bij dat op het lichaam een brief is achtergelaten met dreigende inhoud, niet alleen aan Tweede-Kamerlid [lid van de Staten-Generaal] maar ook aan geheel Nederland. Bovendien heeft verdachte, naar een getuige verklaart, aan een omstander op diens uitroep: “Dit kan toch niet, dit kan je toch niet maken” gereageerd met de mededeling: “Dat kan ik wel en dan weten jullie ook wat je te wachten staat.”
Al deze feiten tezamen genomen rechtvaardigen de conclusie dat verdachte welbewust heeft beoogd de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen. De rechtbank acht aldus het terroristisch oogmerk in feit 1, feit 5. primair en feit 6. primair wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het schieten op de politieagenten en de daarmee verbonden bedreigingen ligt dit anders. Weliswaar gebeurde dit ook in een drukke straat en tijdens spitsuur, maar de overige omstandigheden die hiervoor zijn opgesomd, ontbreken. Vast staat dat verdachte de agenten heeft beschoten om hen te doden en tevens te bewerkstelligen dat zij op hem zouden terugschieten zodat hij als martelaar zou sterven. Hieruit blijkt echter onvoldoende het kennelijke doel de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen.
Dit geldt ook ten aanzien van de poging tot moord op de twee omstanders in de Linnaeusstraat, [slachtoffer3] en [slachtoffer2]. Verdachte heeft zich - door met een pistool te schieten in een drukke straat - willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een omstander dodelijk getroffen kan worden. Verdachte heeft die kans ook aanvaard en op de koop toe genomen. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat verdachte [slachtoffer3] en [slachtoffer2] met terroristisch oogmerk probeerde te vermoorden.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 2A. primair, 2B, 2C. primair, 2D. primair, 2E. en 4. primair telastegelegde terroristisch oogmerk.
5.3. Samenloop.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir aangegeven dat zijns inziens de moord op
[slachtoffer] en de pogingen tot moord op de twee omstanders zich verhouden als een voortgezette handeling, nu er aan de beide feiten hetzelfde wilsbesluit ten grondslag ligt:
[slachtoffer] vermoorden. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Er is hier sprake van meerdere wilsbesluiten. De rechtbank zal deze feiten derhalve als meerdaadse samenloop kwalificeren.
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat alle onder 2. telastegelegde feiten zich verhouden als een voortgezette handeling. Ook dit standpunt deelt de rechtbank niet, nu aan elke poging tot moord, dan wel bedreiging van een politieagent, een nieuw wilsbesluit ten grondslag ligt.
Tot slot is de officier van justitie van mening dat ook de feiten 5. en 6. zich verhouden als een voortgezette handeling. Ook hier volgt de rechtbank de officier van justitie niet. Gelet op de omstandigheid dat de beide feiten niet los van elkaar gedacht kunnen worden, terwijl door de gelijktijdigheid waaronder zij zijn begaan het ene feit als het ware opgaat in het andere feit en bovendien het kenmerkende van beide feiten de bedreigende inhoud van de brief is, verhouden de feiten 5. en 6. zich als eendaadse samenloop.
6. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en de maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft filmmaker en columnist [slachtoffer] op gruwelijke wijze vermoord. Hij heeft hem in de Linnaeusstraat in Amsterdam op de fiets ingehaald en hem met een pistool beschoten. [slachtoffer] is gewond van zijn fiets gesprongen en naar de overkant van de straat gerend. Verdachte is hem al schietend achterna gegaan. Hierbij zijn ook twee omstanders door een kogel geraakt. [slachtoffer] is uiteindelijk getroffen door 7 kogels. Terwijl het slachtoffer gewond op straat lag heeft verdachte met een groot mes zijn keel doorgesneden en dit mes vervolgens in zijn borst gedrukt tot aan de wervelkolom. Hierna heeft verdachte met een fileermes een dreigbrief aan Tweede-Kamerlid [lid van de Staten-Generaal] op het lichaam van [slachtoffer] gestoken.
Verdachte heeft vervolgens de patroonhouder weer met patronen gevuld en zijn pistool herladen, en is via het Oosterpark naar de Mauritskade gelopen, waar hij een vuurgevecht met de politie is aangegaan. Verdachte heeft op de Mauritskade 8 politieagenten geprobeerd te vermoorden door op hen te schieten met zijn pistool en 3 politieagenten bedreigd met de dood door met zijn pistool in hun richting te wijzen.
De politie slaagde er uiteindelijk in verdachte in zijn been te schieten om hem aan te houden.
De moord op [slachtoffer] heeft een golf van afschuw en verontwaardiging over Nederland doen gaan. [slachtoffer] is op genadeloze wijze afgeslacht. Dit gebeurde in een drukke straat in Amsterdam-Oost tijdens de ochtendspits. Het is een wonder dat slechts twee omstanders zijn getroffen door rondvliegende kogels.
Moord is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt daarom bedreigd met levenslange gevangenisstraf. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en er blijk van gegeven geen enkel respect voor het menselijk leven te hebben. Verdachte veroorzaakt met deze moord onzegbaar veel leed bij de nabestaanden van [slachtoffer], waaronder diens 14-jarige zoon.
Een omstandigheid waarover nagenoeg alle getuigen zich hebben verbaasd, is de rust en kalmte waarmee verdachte de moord heeft begaan. Sommige getuigen verklaren dat verdachte na de moord nog rustig bleef staan, alsof om te kijken of hij zijn werk goed had gedaan. Anderen verklaren dat verdachte zo rustig naar het Oosterpark liep, dat het leek alsof hij zijn hond aan het uitlaten was.
Verdachte heeft ter terechtzitting in zijn laatste woord als zijn motief kenbaar gemaakt, dat hij handelde uit zijn geloofsovertuiging. De rechtbank houdt het er op dat verdachte, een overtuigingsdader, een radicale interpretatie van de Islam aanhangt en dat [slachtoffer] in de ogen van verdachte een zogenaamde ‘Vijand van de Islam’ was die moest sterven.
Verdachte heeft de moord en de bewezen verklaarde feiten jegens mevrouw [lid van de Staten-Generaal] bovendien begaan met het oogmerk de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen en/of de politieke en constitutionele structuren van Nederland te ontwrichten of te vernietigen.
De wetgever heeft met de Wet terroristische misdrijven van 10 augustus 2004 tot uitdrukking gebracht dat misdrijven die zijn begaan met een terroristisch oogmerk tot de ernstigste misdrijven behoren.
De terroristische aanslag op [slachtoffer] heeft in de samenleving grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Bovendien heeft deze aanslag een destabiliserende werking gehad. Zo vond er in de dagen na de moord een aantal aanslagen plaats op moskeeën en islamitische scholen.
Ook over het vuurgevecht met de politie heeft verdachte in zijn laatste woord gesproken. Hij schoot om te doden en om gedood te worden, aldus verdachte. Verdachte toont ook met deze beschieting geen enkel respect te hebben voor het menselijk leven. Hij heeft de politieagenten willen gebruiken als zijn beulen, zodat hij, in zijn visie, als martelaar zou sterven. Hoewel geen van de politiemannen en -vrouwen gewond is geraakt en verdachte na een schot in zijn been kon worden aangehouden, blijkt uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partij hoezeer een en ander hen heeft aangegrepen. Naar de ervaring leert zullen zij nog lang de emotionele gevolgen kunnen ondervinden.
Verdachte heeft voorts Tweede-Kamerlid [lid van de Staten-Generaal] opzettelijk verhinderd haar werk als lid van de Staten-Generaal uit te oefenen, door haar te bedreigen met een terroristisch misdrijf. Zij kreeg door deze bedreiging maximale beveiliging en moest onderduiken, waardoor zij de vergaderingen van de Tweede Kamer enige maanden niet kon bijwonen. Dit misdrijf wordt door de wetgever als zeer ernstig beschouwd, omdat het functioneren van de volksvertegenwoordiging in het geding is. De strafbaarstelling van dit feit heeft mede ten doel het voorkomen van een omverwerping van het parlement. De maximumstraf op dit misdrijf is dan ook een levenslange gevangenisstraf. Het aldus bedreigen van mevrouw [lid van de Staten-Generaal] heeft bovendien voor haar persoonlijke consequenties gehad. In haar aangifte geeft mevrouw [lid van de Staten-Generaal] aan dat zij door de bedreigingen en het daarop volgende leven in de hoogste graad van beveiliging ook psychisch en lichamelijk het nodige te verwerken heeft gehad.
In algemene zin gaat de rechtbank bij de vraag welke straf of maatregel moet worden opgelegd uit van de veronderstelling dat verdachte toerekeningsvatbaar is. Dit sluit echter niet uit dat er feiten kunnen zijn die deze veronderstelling logenstraffen. De rechtbank achtte termen aanwezig hiernaar onderzoek te laten doen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het rapport van 20 juni 2005 van [psycholoog] en [psychiater], beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Bovendien heeft de [psycholoog] ter terechtzitting een toelichting op het rapport gegeven. De conclusie van het rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij gebrek aan medewerking van verdachte geen volledig gedragskundig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Er zijn, aldus de deskundigen, geen aanwijzingen dat hij zijn medewerking op pathologische gronden heeft geweigerd. Voor zover het onderzoek wel informatie heeft opgeleverd, was die te summier om een stoornis te kunnen vaststellen. Een religieuze radicalisering - met alle extreem gewelddadige ideeën en de verheerlijking van geweld die daarbij horen - kan zorgwekkend genoemd worden, aldus het rapport. Deze vaststelling rechtvaardigt echter niet zonder meer de conclusie dat er sprake is van een pathologische afwijking. Het is de deskundigen derhalve niet mogelijk geweest te adviseren over de vraag of er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten. De deskundigen kunnen daarom geen gronden vaststellen voor enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is met de deskundigen van mening dat het door verdachte toegepaste buitensporige geweld, zelfs in combinatie met zijn wens daarbij als martelaar te sneuvelen, op zich onvoldoende grond is voor het aannemen van een psychische stoornis die aan de basis van zijn handelen zou kunnen liggen, hoezeer men dat welhaast zou hopen. En hoezeer de radicale opvattingen, de obsessie met geweld en het totalitaire denken van verdachte uitnodigen tot speculaties over het bestaan van oorzaken, waardoor verdachte de greep op zichzelf zou zijn kwijtgeraakt.
Nu de gedragswetenschappers geen stoornis hebben kunnen vaststellen en die ook anderszins niet is komen vast te staan, blijft de rechtbank bij het uitgangspunt dat verdachte de feiten volledig kunnen en dus ook worden toegerekend.
Ten aanzien van de motieven van verdachte, die ook een rol kunnen spelen bij de strafmaat, houdt de rechtbank rekening met het rapport van 20 mei 2005 van [deskundige] op het gebied van het Recht van de Islam en het Midden-Oosten en de daarop door hem ter terechtzitting gegeven toelichting. De deskundige schetst in zijn rapport de ontwikkeling in het denken van verdachte zoals dat op grond van de door verdachte geschreven en vertaalde documenten gereconstrueerd kon worden. De deskundige concludeert dat verdachte uiteindelijk in het stadium terecht is gekomen waarin hij er vast van overtuigd is dat gewelddadige actie geboden is, waarna verdachte de daad bij het woord heeft gevoegd door [slachtoffer] te vermoorden. De teksten uit deze laatste periode wijzen maar in één richting: het verlangen om gehoor te geven aan het gebod om de Islam met geweld te verdedigen en wraak te nemen voor beledigingen de Islam aangedaan. De deskundige verwijst naar het document ‘Verplichting van het doden van degene die de profeet (sallallahu alaihie wa sallam) uitscheld’, welk document verdachte op 02 juli 2004 heeft vertaald uit het boek ‘As Sarim alMasloel 3la Satmie Arrasoel’ van de 14de eeuwse auteur Ibn Taymiyyah. Verdachte vestigt de aandacht op het feit dat naar zijn mening in Nederland de strijd tegen de Islam via de media gevoerd wordt. Nu is er voor hem een ideologische rechtvaardiging om personen die die strijd voeren en de Islam en de profeet Mohammed beledigen, te vermoorden. De moord op [slachtoffer] kon op grond van dit document als een religieuze plicht beschouwd worden, aldus de deskundige. Ter terechtzitting concludeert de deskundige dat verdachte zichzelf zag als een instrument van Allah.
De rechtbank hecht eraan in dit verband te vermelden dat de [deskundige] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat verdachte een zeer extreme, maar ook uitzonderlijke interpretatie van de Koran aanhangt.
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van een Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van, zij het aanzienlijk minder ernstige, geweldsdelicten.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en een ontzetting van het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
De rechtbank stelt voorop dat ook bij de meest ernstige misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger van die misdrijven, vanuit overwegingen van humaniteit, in beginsel het perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de samenleving terug zal kunnen keren.
Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, waarbij dit uitzicht niet bestaat, dient gereserveerd te blijven voor die uitzonderlijke gevallen, waarbij het gaat om zeer ernstige misdrijven en waarin het maatschappelijk belang, gelet op het gevaar dat verdachte opnieuw een feit van vergelijkbare ernst zal begaan, vordert dat de samenleving voorgoed van verdachte gevrijwaard blijft.
Bij de vraag of er in deze zaak sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval en met name hoe groot het gevaar is dat verdachte opnieuw zo ernstige misdrijven zal begaan, houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoon van verdachte en het inzicht dat hij ter terechtzitting in zijn persoon heeft gegeven. Op de vraag van de oudste rechter of verdachte zich wellicht verder zal ontwikkelen en een eventueel minder radicale vorm van de Islam zal kunnen aanhangen, heeft verdachte geantwoord dat hij elke dag tot zijn Heer bidt om hem te behoeden dat hij anders zal gaan denken dan dat hij nu denkt. Ook in zijn laatste woord, zijn laatste kans om de rechtbank te overtuigen van een mogelijke inkeer of een mogelijk besef van de ernst van zijn daden en hun in onze democratie onaanvaardbare gevolgen, heeft verdachte de rechtbank te kennen gegeven dat hij geenszins van plan is zijn manier van denken in heroverweging te nemen. Integendeel, hij heeft zelfs gezworen dat als hij weer vrij komt, hij precies hetzelfde zal doen.
Dit alles in overweging nemende, komt de rechtbank tot het oordeel dat vanuit oogpunt van speciale preventie geen reëel uitzicht bestaat op resocialisatie van verdachte en terugkeer in de samenleving zonder dat dit een onaanvaardbaar gevaar met zich mee brengt. De samenleving moet dan ook maximaal beschermd worden tegen verdachte. In deze zaak is daarom slechts één straf passend en geboden, een levenslange gevangenisstraf.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn vordering tot ontzetting van verdachte van het actief en passief kiesrecht. Ontzetting uit het kiesrecht is een bijkomende straf die tot doel heeft een veroordeelde uit te sluiten van het democratisch proces. De gedachte van de officier van justitie achter zijn vordering is dat verdachte ook op deze wijze uit de maatschappij wordt geplaatst. Verdachte heeft in zijn document ‘Grondwet van een fundamentalist, deel 5’ uiteengezet hoezeer naar zijn mening een democratie in strijd is met de wetten van Allah. Verdachte verwerpt het democratisch stelsel in al zijn facetten. Gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen over de standvastigheid van verdachte in zijn ideologie en de hem op te leggen levenslange gevangenisstraf, acht de rechtbank de mogelijkheid niet reëel dat verdachte ooit gebruik zal maken van zijn actief of passief kiesrecht.
Onttrekking aan het verkeer.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst, waarvan een kopie als bijlage III aan dit verkort vonnis is gehecht, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot en/of met behulp van deze voorwerpen de bewezen geachte zijn begaan en/of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen.
Column Producties B.V.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij Column Producties B.V. van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.267,13 (achtduizendtweehonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Column Producties B.V. voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Met betrekking tot de vorderingen van de politieambtenaren tot vergoeding van de immateriële schade stelt de rechtbank voorop, dat er in deze sprake is geweest van een uitzonderlijke situatie die een hoge vergoeding rechtvaardigt. Verdachte heeft met het doel om zelf gedood te worden en de politie te doden de verschillende aankomende politiewagens onder vuur genomen. Met name die omstandigheid heeft een negatieve invloed gehad op de verwerking van de gebeurtenissen. Ook de media-aandacht heeft de verwerking negatief beïnvloed. Door alle aandacht worden de politieambtenaren steeds weer met de gebeurtenissen geconfronteerd.
[benadeelde partij1].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij1] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2A. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
G05.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij G05 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2A. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van G05 voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
G06.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij G06 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2B. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van G06 voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[benadeelde partij2].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij2] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2B. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[hoofdagent 1].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [hoofdagent 1] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2C. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [hoofdagent 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[hoofdagent 2].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[hoofdagent 2] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2C. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [hoofdagent 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
G04.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij G04 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2D. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van G04 voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
G07.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij G07 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2D. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van G07 voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[benadeelde partij5].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij5] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2D. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[benadeelde partij6]]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij6] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2D. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[benadeelde partij7].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij7] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2E. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer2].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.085,- (duizendvijfentachtig euro), bestaande uit € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade en € 85,- ter vergoeding van de beschadigde schoen. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij9].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de [benadeelde partij9] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4. primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.675,- (tweeduizendzeshonderdvijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij9] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 55, 57, 83, 83a, 121, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1, 2A. primair, 2B, 2C. primair, 2D. primair, 2E, 3, 4. primair, 5. primair en 6. primair is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Moord, terwijl het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk.
Ten aanzien van de feiten 2A. primair, 2C. primair, 2D. primair en 4. primair:
Poging tot moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2B. en 2E:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit begaan is met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 5. primair en 6. primair:
Eendaadse samenloop van
Door geweld en bedreiging met geweld een lid van de vergadering van een kamer der Staten-Generaal opzettelijk verhinderen die vergadering bij te wonen en daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, terwijl het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk.
en
Bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen op de beslaglijst, waarvan een kopie als bijlage III aan dit verkorte vonnis is gehecht.
De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen.
Column Producties B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Column Producties B.V., gevestigd op het [adres] toe tot een bedrag van € 8.267,13 (achtduizend-tweehonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent).
Veroordeelt verdachte aan Column Producties B.V. voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Column Producties B.V., te betalen de som van € 8.267,13 (achtduizendtweehonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 (vierenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij1].
Wijst de vordering van de [benadeelde partij1], [adres] toe tot een bedrag van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij1], te betalen de som van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
G05.
Wijst de vordering van de benadeelde partij G05, [adres] toe tot een bedrag van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan G05 voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
G05, te betalen de som van € 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
G06.
Wijst de vordering van de benadeelde partij G06, [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan G06 voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
G06, te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij2], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[hoofdagent 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [hoofdagent 1], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [hoofdagent 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[hoofdagent 1], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[hoofdagent 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [hoofdagent 2], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [hoofdagent 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[hoofdagent 2], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
G04.
Wijst de vordering van de benadeelde partij G04, [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan G04 voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
G04, te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
G07.
Wijst de vordering van de benadeelde partij G07, [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan G07 voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
G07, te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij5].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij5], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij6], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij6], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij7].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij7], [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij7], te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 1.085,- (duizendvijfentachtig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer2], te betalen de som van € 1.085,- (duizendvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
[benadeelde partij9].
Wijst de vordering van de [benadeelde partij9], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 2.675,- (tweeduizendzeshonderdvijfenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij9] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij9], te betalen de som van € 2.675,- (tweeduizendzeshonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. U.W. baron Bentinck, voorzitter,
mrs. M.J. Diemer en J.M. van Hall, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2005.