Home

Rechtbank Amsterdam, 01-09-2005, AU2543, AWB 04-3685 WWB

Rechtbank Amsterdam, 01-09-2005, AU2543, AWB 04-3685 WWB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
1 september 2005
Datum publicatie
13 september 2005
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2005:AU2543
Zaaknummer
AWB 04-3685 WWB

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere omstandigheden van dit geval de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser, die verweerder met het onderhavige huisbezoek heeft gemaakt, gerechtvaardigd doen zijn en dat het doel van het huisbezoek – controle van de aan verweerder opgegeven woonsituatie – niet op minder ingrijpende wijze kan worden bereikt.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam

Sector Bestuursrecht Algemeen

Meervoudige kamer

UITSPRAAK

In het geding met reg.nr. AWB 04/3685 WWB

van:

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

vertegenwoordigd door mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks en B. Bos, werkzaam bij verweerders sociale dienst.

1. PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft op 3 augustus 2004 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 29 juni 2004 (verzonden op 2 juli 2004).

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 juli 2005.

2. MOTIVERING

Eiser heeft sedert 16 mei 1986 een bijstandsuitkering ontvangen.

Bij besluit van 8 april 2004 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat met ingang van 26 januari 2004 zijn bijstandsuitkering is beëindigd aangezien eiser een gezamenlijke huishouding zou voeren met [de vrouw].

Bij besluit van 29 juni 2004 heeft verweerder de door eiser ingediende bezwaren ongegrond verklaard op grond van de bevindingen opgedaan tijdens een huisbezoek aan het adres van eiser op 26 januari 2004. Een aantal kledingstukken van [de vrouw] werd aangetroffen, alsmede schoenen en vuile kleding. Tevens werden processen-verbaal, een overschrijfboekje van de bank, een adressenboekje en een ziekenhuis-ponskaart aangetroffen, alles op naam van [de vrouw]. Vastgesteld werd dat [de vrouw] een sleutel heeft van de woning van eiser, aldus verweerder. Voor verweerder is duidelijk dat eiser en [de vrouw] beiden verblijven op het adres van eiser. Gelet op de woonsituatie kan er nauwelijks van iets anders sprake zijn dan van wederzijdse verzorging. Gelet op de aanwezige spullen is het niet aannemelijk dat [de vrouw] slechts vier dagen per maand op het adres van eiser verbleef, aldus verweerder. Op basis van het huisbezoek op 26 januari 2004 en gelet op de tegenstrijdige verklaringen die zijn afgelegd heeft eiser niet voldaan aan de inlichtingenplicht.

Eiser heeft hiertegen kort gezegd aangevoerd dat hij [de vrouw] soms weken niet ziet en dan enkele dagen achter elkaar wel. In de woning van eiser werden wat bekeuringen, een verlopen paspoort en een anderhalf jaar oude brief aangetroffen. De constatering dat administratie is aangetroffen is gechargeerd te noemen. De aangetroffen hemdjes en prullaria behoren weldegelijk toe aan eiser. Bij eiser rijst de vraag welke inlichtingen hij had moeten verstrekken. Eisers recht op privacy wordt geschonden indien hij uit eigener beweging alle inlichtingen zou moeten verstrekken over zijn persoonlijke leven. Het huisbezoek is een inbreuk op eisers persoonlijke levenssfeer en is strijdig met de bescherming op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 10 van de Grondwet. De voorwaarden waaronder een huisbezoek kan plaatsvinden en waaraan bij het huisbezoek moeten worden voldaan, moeten vanwege de inbreuk op de privacy worden vastgelegd in een wet in formele zin, aldus eiser.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de WWB bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.

Ten aanzien van eisers grief dat verweerder zijn recht op privacy heeft geschonden, overweegt de rechtbank het volgende.

Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) reeds heeft overwogen in zijn – nog onder de werking van de Algemene Bijstandswet (Abw) tot stand gekomen – uitspraak van 22 augustus 1995 (gepubliceerd in RSV 1996/86), vormt een onaangekondigd huisbezoek een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM en artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. Indien de bijzondere omstandigheden van het geval dit noodzakelijk maken, kan deze inbreuk echter gerechtvaardigd zijn op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, terwijl ook artikel 10, eerste lid, van de Grondwet zich daartegen niet verzet. De Raad heeft deze visie bevestigd in een uitspraak van 7 maart 2005 (gepubliceerd in JB 2005/154) en voorts overwogen dat onder de werking van de Abw de vereiste wettelijke basis is gelegen in artikel 65, derde lid, van de Abw, en voorts in artikel 66, tweede lid, van de Abw in verbinding met artikel 65, eerste lid, van de Abw. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat thans, onder de werking van de WWB, de artikelen 17 en 53a van de WWB die wettelijke basis bieden.

Inherent aan de verplichting voor de belanghebbende om van al datgene dat van belang is voor de bijstand mededeling te doen, is controle en verificatie door het bestuursorgaan dat met de uitvoering en controle van de WWB is belast. Gelet voorts op de verantwoordelijkheid die bij de gemeentes is gelegd voor het te besteden bijstandsbudget, gelet op het streven om mensen zo kort mogelijk op de bijstand aangewezen te laten zijn en gelet op de vangnetfunctie die de bijstand heeft, is de rechtbank van oordeel dat een huisbezoek een aanvaardbaar controlemiddel kan zijn.

De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere omstandigheden van dit geval de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser, die verweerder met het onderhavige huisbezoek heeft gemaakt, gerechtvaardigd doen zijn en dat het doel van het huisbezoek – controle van de aan verweerder opgegeven woonsituatie – niet op minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

Verweerder hanteerde ten tijde van belang de gedragslijn dat in geval van een (anonieme) tip als hier aan de orde in beginsel nader onderzoek wordt verricht naar de woonsituatie van de belanghebbende. De rechtbank acht deze gedragslijn niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. Gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende tip had verweerder voldoende aanleiding om bij eiser een huisbezoek af te leggen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State van 5 februari 1992, gepubliceerd in JABW 1993/27. Het standpunt van verweerder dat de enkele omstandigheid dat het een bijna twee jaar oude tip betrof, gelet op de inhoud ervan, geen aanleiding was om deze terzijde te leggen, acht de rechtbank niet onjuist.

Blijkens de rapportage van verweerders afdeling handhaving van 4 februari 2004 heeft op 19 januari 2004 een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij niet is opengedaan maar wel is opgemerkt dat voor het raam van de woning een vrouw stond. Eiser is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek dat op 26 januari 2004 heeft plaatsgevonden en waarbij eiser toestemming heeft verleend zijn woonsituatie te bekijken. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden waarvan de bevindingen en door eiser afgelegde verklaringen zijn neergelegd in voormelde rapportage.

De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat toestemming voor het huisbezoek niet gevraagd had mogen worden omdat sprake is van onaanvaardbare druk. Voor zover eiser hiermee doelt op de druk die ontstaat vanwege de consequenties die een weigering van een huisbezoek met zich mee kan brengen, overweegt de rechtbank dat deze wijze van opereren door verweerder onder voorwaarden toelaatbaar is met verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen. Wel zal bij een verzoek om toestemming voor een huisbezoek aan de betrokkene duidelijk dienen te worden gemaakt of er consequenties verbonden kunnen zijn aan een eventuele weigering daarvan. Door eiser is niet aangevoerd dat hij op dit punt onvoldoende geïnformeerd zou zijn.

Voor zover eisers grief zich richt op schending van het recht op privacy vanwege het gedetailleerd onderzoeken van de woning waaronder het nader bekijken van kleding, schoenen, papieren, de inhoud van een tas en van de wasmand en het openen van kasten tijdens het huisbezoek, overweegt de rechtbank vooreerst dat niet is gesteld of gebleken dat eiser daarvoor niet eveneens toestemming heeft verleend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de interne gedragslijn is dat geen enkele actie mag worden verricht zonder toestemming. Weliswaar voert eiser aan dat hierover niets blijkt uit de rapportage maar dit betekent nog niet dat deze toestemming er niet zou zijn geweest. Voor zover eiser heeft betoogd dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig verweerders beleidsnotitie “Klant in Beeld”, overweegt de rechtbank dat dit beleid ten tijde van het onderhavige huisbezoek nog niet van toepassing was.

De omstandigheid dat de wetgever het niet noodzakelijk heeft geacht bij (formele) wet regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een huisbezoek plaats kan vinden en de wijze waarop dat geschiedt, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat gepubliceerde beleidsregels dienaangaande ontbreken. Voor het oordeel dat in dit geval interne gedragslijnen van verweerder zouden zijn geschonden, ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat van een onaanvaardbare schending van de privacy in dit geval sprake is.

Eiser heeft aangevoerd dat de rapportage onzorgvuldig is, omdat een belangrijk aantal feiten niet is gerapporteerd. Gewezen is onder andere op het ontbreken van details van de woning, maten van de aangetroffen kleding, details met betrekking tot de aangetroffen administratie en de maat van de herenschoenen.

Met eiser is de rechtbank van oordeel dat van een huisbezoek behoorlijk verslag dient te worden gelegd. Voor het oordeel dat in dit geval de rapportage dermate onzorgvuldig is dat de bevindingen hiervan in twijfel getrokken moeten of dat verweerder zich hierop niet had mogen baseren, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. De enkele omstandigheid dat in een rapportage vooral belastende elementen zijn opgenomen en weinig ontlastende, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, waaronder de verklaringen van eiser, een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat [de vrouw] ten tijde hier van belang in de woning van eiser haar hoofdverblijf had en dat sprake was van wederzijdse verzorging. Zo heeft eiser verklaard dat [de vrouw] een sleutel van de woning had, post op zijn adres ontvangt en dat zij eiser helpt door met zijn geld boodschappen te doen. Dat alle aangetroffen damesspullen –waaronder meerdere damesschoenen in de maten 38 en 39 – van eiser zelf zouden zijn zoals hij stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hetgeen eiser overigens nog met betrekking tot de situatie in zijn woning heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

De woonsituatie is essentieel voor het verlenen van bijstand. Nu eiser niet aan verweerder heeft gemeld dat hij ten tijde van belang een gezamenlijke huishouding met [de vrouw] voerde, heeft hij zijn informatieplicht geschonden.

Nu eiser niet kan worden beschouwd als zelfstandig subject van bijstand en dan ook geen recht had op een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, heeft verweerder op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser beëindigd. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslist wordt als volgt.

3. BESLISSING

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Gewezen door mr. A.M. Ruige, voorzitter, mrs. F. Hoogendijk en C.C.W. Lange, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. de Vries, griffier,

en openbaar gemaakt op 1 september 2005

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

De voorzitter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Afschrift verzonden op:

DOC: C