Home

Rechtbank Amsterdam, 12-03-2008, BC8442, 376048

Rechtbank Amsterdam, 12-03-2008, BC8442, 376048

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
12 maart 2008
Datum publicatie
3 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2008:BC8442
Zaaknummer
376048

Inhoudsindicatie

zorgplicht juridisch beroepsbeoefenaar die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend juridisch beroepsbeoefenaar in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 376048 / HA ZA 07-2106

Vonnis van 12 maart 2008

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INFOSCAN B.V.,

gevestigd te Lelystad,

eiseres,

procureur mr. D. Fontein,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DE RAADGEVERS TELECONSULT B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

procureur mr. A. van Hees.

Partijen zullen hierna Infoscan en De Raadgevers worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 18 juli 2007, met bewijsstukken,

- de conclusie van antwoord,

- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 26 september 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast, die op 15 januari 2008 heeft plaatsgevonden, en het daarvan opgemaakte proces-verbaal met de daaraan gehechte schriftelijke aantekeningen.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. De Raadgevers houdt zich bezig met juridische dienstverlening. Infoscan heeft blijkens een “Abonnementsorder”, die is ondertekend op 3 november 2003, een abonnement verkregen bij De Raadgevers op basis waarvan zij tegen een jaarprijs van EUR 575 (exclusief BTW) recht heeft op gratis telefonisch juridisch advies.

2.2. A, directeur van Infoscan, heeft eind november 2004 telefonisch contact opgenomen met mr. B, die als jurist aan De Raadgevers was verbonden, en haar de casus “C” voorgelegd.

2.3. Genoemde C was op 18 oktober 1989 bij de rechtsvoorganger van Infoscan in dienst getreden voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is later voortgezet voor onbepaalde tijd. Het laatstelijk door C genoten salaris bedroeg EUR 2.499 bruto per maand. C had bij brief van 9 november 2004 het dienstverband met Infoscan opgezegd per 1 december 2004. Op 30 november 2004 had C te kennen gegeven het ontslag ongedaan te willen maken.

2.4. A heeft aan mr. B de vraag voorgelegd of zij een personeelslid dat voor onbepaalde tijd in dienst was en dat zijn arbeidsovereenkomst zelf had opgezegd, maar van zijn opzegging vervolgens spijt had gekregen, een contract voor bepaalde tijd kon aanbieden. Zij heeft daarbij meegedeeld dat C zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd omdat hij elders wilde gaan werken, dat de opzegging overeenstemde met de wil van C om bij Infoscan weg te gaan en dat aan de opzegging geen arbeidsconflict ten grondslag lag. Mr. B heeft daarop meegedeeld dat de opzegging haar rechtsgeldig voorkwam en dat er een tijdelijk contract kon worden aangeboden, zonder dat er een opzegging nodig zou zijn als Infoscan het contract niet wenste te verlengen.

2.5. A zond mr. B op 9 december 2004 een e-mail met de volgende inhoud:

“Vorige week heb ik u gesproken over de situatie van de heer C. Deze mijnheer heeft zelf ontslag genomen wat zou ingaan op 30 november. 29 november gaf hij echter aan zich vergist te hebben. Ik heb toen bij u geinformeerd of ik hem nu een tijdelijk contract kon aanbieden aangezien ik de situatie nog niet helemaal vertrouw. U heeft mij laten weten dat dit geen problemen oplevert. Kunt u mij dat nog even schrijftelijk of per email bevestigen.”

2.6. Mr. B zond A diezelfde dag in antwoord daarop een e-mail met de volgende inhoud:

“Indien een contract voor bepaalde een contract voor onbepaalde opvolgt, heeft u een ontslagvergunning nodig om het op te zeggen. Dat is alleen anders indien het contract voor onbepaalde tijd met ontslagvergunning CWI opgezegd is of ontbonden door de kantonrechter of rechtmatig opgezegd door werknemer, bijv. door ontslagbrief. In ieder geval zult u moeten aantonen dat de werknemer heeft opgezegd en dat het op het moment van ontslag nemen ook echt zijn wil was.”

2.7. Infoscan heeft met C op 1 december 2004 een aansluitende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – te weten zes maanden – gesloten met een looptijd tot 1 juni 2005, en C heeft zijn werkzaamheden bij Infoscan tegen dezelfde beloning voortgezet.

2.8. Op 11 mei 2005 heeft Infoscan C bericht dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2005 van rechtswege zou eindigen. C kon zich daarmee niet verenigen.

2.9. Bij brief van 1 augustus 2005 heeft Infoscan aan De Raadgevers gemeld haar aansprakelijk te houden voor schade, voortvloeiend uit een eventuele onjuiste advisering in deze kwestie.

2.10. De kantonrechter heeft Infoscan bij vonnis in kort geding van 17 augustus 2005 veroordeeld tot loondoorbetaling aan C na 1 mei 2005. In dat vonnis is in rechtsoverweging 6 onder meer overwogen:

“Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zal (…) de rechter, aan wie in een eventuele bodemprocedure het geschil van partijen zou worden voorgelegd, met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid tot de slotsom komen dat de arbeidsovereenkomst van partijen niet van rechtswege is geëindigd, maar dat daarvoor rechtsgeldige opzegging, dat wil zeggen met ontslagvergunning van het CWI, of ontbinding door de kantonrechter is vereist. Anders dan Infoscan kennelijk meent, ziet de bepaling van artikel 7:677, vierde lid BW nou juist op gevallen als de onderhavige. Onder rechtsgeldige opzegging in deze bepaling is niet bedoeld de (enkele) opzegging door de werknemer of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, maar heel specifiek de rechtsgeldige opzegging – dus met toestemming van het CWI – door de werkgever. De bedoeling van de wetgever is geweest dat waar ontslagbescherming aan de werknemer wordt ontnomen – en dit is meestal door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met wederzijds goedvinden te laten eindigen – deze ontslagbescherming aan het einde van de daaropvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan de werknemer wordt teruggegeven.”

2.11. Infoscan heeft De Raadgevers bij brief van 23 augustus 2005 daadwerkelijk aansprakelijk gesteld.

2.12. Infoscan heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding en evenmin een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Wel is er een ontbindingsprocedure voor de kantonrechter gevoerd, in welk kader tussen Infoscan en C een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen. Blijkens het proces-verbaal van de op 6 oktober 2005 gehouden terechtzitting zijn Infoscan en C in dat kader een ontbindingsvergoeding van EUR 55.000 bruto overeengekomen en werd voorts onder meer bepaald dat C tot het einde van de arbeidsovereenkomst zou zijn vrijgesteld van zijn werkzaamheden.

2.13. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen Infoscan en C bij beschikking van 26 oktober 2005 tegen 1 november 2005 ontbonden, onder toekenning van de overeengekomen vergoeding.

2.14. Infoscan heeft een rechtsbijstandsverzekering bij DAS rechtsbijstand. De Raadgevers heeft een beroepsaansprakelijkheidsverzekering bij Nationale Nederlanden.

3. De vordering

3.1. Infoscan vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Raadgevers te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Infoscan binnen twee dagen na betekening van dit vonnis van de door haar geleden schade van EUR 82.954,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2005, althans vanaf 18 juli 2007, en De Raadgevers te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2. Infoscan legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Mr. B van De Raadgevers heeft een beroepsfout gemaakt omdat haar advies berust op een onjuiste interpretatie van artikel 7:667 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW), althans omdat haar advies onvolledig en ongenuanceerd was omdat zij onvoldoende op de risico’s van de beoogde oplossing heeft gewezen. De Raadgevers is mitsdien aansprakelijk en gehouden de daardoor door Infoscan geleden schade te vergoeden. De schade omvat de volgende componenten: de ontbindingsvergoeding; de proceskosten voortvloeiend uit het vonnis van 17 augustus 2005; de advocaatkosten; de loon en sociale lasten tot 31 oktober 2005 en de buitengerechtelijke kosten.

4. Het verweer

4.1. De Raadgevers heeft geconcludeerd de vordering van Infoscan af te wijzen, althans haar deze te ontzeggen, hetzij haar in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. De Raadgevers bestrijdt primair dat er sprake is van een beroepsfout. Het advies van mr. B was juist. Het was bovendien niet onvolledig of ongenuanceerd, mede gelet op het feit dat Infoscan gezien de abonnementskosten geen uitgebreid, schriftelijk advies kon verwachten. Subsidiair bestrijdt De Raadgevers dat Infoscan ten gevolge van het advies van De Raadgevers schade heeft geleden. Meer subsidiair bestrijdt De Raadgevers de omvang van de schade en beroept zij zich op eigen schuld aan de zijde van De Raadgevers, bedoeld in artikel 6:101 BW.

5. De beoordeling

5.1. Centraal staat de vraag of De Raadgevers de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelende juridische beroepsbeoefenaar in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2. Allereerst zal de rechtbank onderzoeken of De Raadgevers bij haar advies artikel 7:667 lid 4 BW al dan niet juist heeft geïnterpreteerd. Dat artikel luidt aldus:

Indien een voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst, die anders dan door rechtsgeldige opzegging of door ontbinding door de rechter is geëindigd, éénmaal of meermalen is voortgezet door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, is in afwijking van lid 1 voor de beëindiging van die laatste arbeidsovereenkomst voorafgaande opzegging nodig.

5.3. Blijkens de wetsgeschiedenis is dit artikel opgenomen met de bedoeling om een uitspraak te codificeren die de Hoge Raad heeft gedaan in het zo genoemde "Ragetlie-arrest" van 4 april 1986, NJ 1987, 678. Deze uitspraak hield in, dat voor beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die aansloot op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opzegging noodzakelijk was. De wetgever heeft de toepasselijkheid van deze - de werknemer beschermende - "Ragetlie-regel" echter in die zin willen beperken, dat deze alleen van toepassing is in de gevallen waarin de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (aldus de wettekst) "anders dan door rechtsgeldige opzegging of door ontbinding door de rechter is geëindigd" (hierna ook: de beperking van de Ragetlie-regel).

5.4. Bij de beoordeling dient als uitgangspunt, dat De Raadgevers er op basis van de door A gegeven informatie vanuit mocht gaan dat sprake was van een rechtsgeldige opzegging door C. Niet gesteld of gebleken is immers dat C zich op enig moment op het standpunt heeft gesteld dat géén sprake was van een rechtsgeldige opzegging.

5.5. Het dispuut tussen partijen spitst zich toe op de reikwijdte van de beperking van de Ragetlie-regel, in het bijzonder op de vraag wat de betekenis is van de woorden "door rechtsgeldige opzegging". Indien daaronder tevens zou worden begrepen beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging van de werknemer, zoals in het onderhavige geval, dan zou de Ragetlie-regel niet van toepassing zijn en zou het advies van De Raadgevers dus op een juiste interpretatie van artikel 7:667 lid 4 BW berusten.

5.6. Voor situaties waarin opzegging van de opvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van het vierde lid van artikel 7:667 BW wel noodzakelijk is, moet worden gedacht aan het geval dat een werknemer in vaste dienst is geweest en zonder ontslagvergunning wordt ontslagen, terwijl die ontslagvergunning wel vereist was, en die werknemer vervolgens voor hetzelfde werk op tijdelijke basis bij diezelfde werkgever in dienst komt, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 1998-1999, 26257, nr. 12). Ook valt het geval dat een voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst met instemming van beide partijen wordt beëindigd daaronder. Dan wordt de werknemer beschermd, omdat denkbaar is dat een werknemer door de werkgever onder druk wordt gezet om al dan niet onder dreiging van ontslag in te stemmen met een dergelijke beëindiging en het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, terwijl hij zich onvoldoende realiseert dat hij de rechtsbescherming verbonden aan de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verliest (vergelijk Kamerstukken II, 1998-1999, 26257, nr. 7).

5.7. De stelling van Infoscan komt erop neer, dat de beperking van de Ragetlie-regel niet van toepassing is indien sprake is van opzegging door de werknemer. Nu de wettekst op dit punt met de woorden "rechtsgeldige opzegging" duidelijk is en geen onderscheid maakt tussen opzegging door de werkgever en opzegging door de werknemer, valt echter niet in te zien waarom deze woorden geen betrekking zouden hebben op de "rechtsgeldige opzegging" door de werknemer.

Bovendien ligt het tegendeel meer voor de hand. Bij een dergelijke opzegging moet immers worden aangenomen dat de werknemer zich er voldoende van bewust is dat hij met zijn opzegging afstand doet van zijn ontslagbescherming, zodat hij niet extra behoeft te worden beschermd.

Voorzover in een dergelijke situatie twijfel zou kunnen bestaan over de vraag of de werknemer zich de gevolgen van zijn opzegging voldoende heeft gerealiseerd en of hij op zijn opzegging mag terugkomen, moet in dit geval gelden dat De Raadgevers ervan uit mocht gaan, zoals hiervoor onder 5.4. is overwogen, dat sprake was van een rechtsgeldige opzegging door C.

5.8. Uit het voorgaande volgt, dat De Raadgevers haar advies heeft gegrond op een juiste interpretatie van artikel 7:667 lid 4 BW.

5.9. Met betrekking tot de vraag of het advies van De Raadgevers onvolledig en ongenuanceerd was en de Raadgevers haar advies voorzichtiger had moeten inkleden en erop had moeten wijzen dat er risico's aan de beoogde oplossing waren verbonden, geldt het volgende.

5.10. In het in rechtsoverweging 5.1. geformuleerde criterium voor beroepsaansprakelijkheid ligt tevens besloten dat de juridische beroepsbeoefenaar zijn cliënt geen onnodige en voorzienbare risico’s mag laten lopen. Het gaat er – positief geformuleerd – om of de wetsgeschiedenis en de ten tijde van het gegeven advies bestaande literatuur en rechtspraak aanleiding gaven voor het vertrouwen dat er geen moeilijkheden waren te verwachten.

5.11. Al in een vroeg stadium van het wetgevingsproces, te weten in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 257, nr. 3), is toegelicht dat onder “rechtsgeldige opzegging” wordt verstaan een opzegging, waarbij aan alle wettelijke vereisten voor de opzegging is voldaan, zonder de toevoeging dat een rechtsgeldige opzegging door de werknemer daar niet onder valt. Gesteld noch gebleken is dat er ten tijde van de advisering literatuur voorhanden was, waarin een ander standpunt werd gehuldigd. Wat de jurisprudentie betreft, bood rechtsoverweging 4.8. van Gerechtshof Arnhem 11 maart 2003, JAR 2003, 104 overduidelijk aanleiding voor vertrouwen in de juistheid van de stelling van De Raadgevers.

5.12. De Raadgevers mocht derhalve erop vertrouwen dat er voor Infoscan in zoverre geen moeilijkheden waren te verwachten. De kans dat een rechter – zoals in het onderhavige geval de kantonrechter – desondanks tot een ander oordeel zou kunnen komen, was blijkens het voorgaande niet van dien aard, dat de Raadgevers daarin een risico had moeten zien waarvoor zij Infoscan had behoren te waarschuwen.

5.13. Infoscan heeft tot slot de stelling betrokken dat het advies van De Raadgevers onvolledig en ongenuanceerd was, omdat De Raadgevers niet erop heeft gewezen dat hoge eisen worden gesteld aan een rechtsgeldige opzegging door de werknemer. Bij deze stelling heeft Infoscan echter geen belang. Zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen, is immers niet gesteld of gebleken dat C zich op enig moment op het standpunt heeft gesteld dat géén sprake was van een rechtsgeldige opzegging. Uit een eventueel nalaten op dit punt is derhalve geen schade voortgevloeid.

5.14. Het vorenstaande betekent dat de vordering van De Raadgevers moet worden afgewezen.

5.15. Infoscan zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden

veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Raadgevers worden begroot op:

- vast recht EUR 1.825,00

- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)

Totaal EUR 3.613,00

5.16. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als reeds in het voorgaande behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.

6. De beslissing

De rechtbank

6.1. wijst de vorderingen af,

6.2. veroordeelt Infoscan in de proceskosten, aan de zijde van de Raadgevers tot op heden begroot op EUR 3.613,00,

6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.?