Rechtbank Amsterdam, 03-09-2010, BO3284, AWB 09/2830 BESLU
Rechtbank Amsterdam, 03-09-2010, BO3284, AWB 09/2830 BESLU
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 september 2010
- Datum publicatie
- 8 november 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2010:BO3284
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BR1425, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 09/2830 BESLU
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek tot het instellen van een softdrugsverbod niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. Geen strijd met beginselen van proportionaliteit of subsidiariteit.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2830 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2],
[naam 3] en [naam 4],
[naam 5] en [naam 6],
[naam 7],
[naam 8],
[naam 9] en [naam 10],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. J. Berkhof en [naam 11].
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2008 (het primaire besluit) heeft de stadsdeelvoorzitter van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam het verzoek van eisers om een softdrugsverbod af te kondigen, afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2010.
Namens eisers zijn [naam 1], [naam 2] en [naam 7] verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eisers zijn bewoners van de [adres] te Amsterdam. Zij hebben bij brief van 27 augustus 2008 verweerder verzocht een softdrugsverbod af te kondigen voor de kinderspeelplaats gelegen in deze straat (hierna: de kinderspeelplaats). In de directe omgeving van de kinderspeelplaats bevinden zich vier coffeeshops.
1.2. Op 16 december 2008 heeft er op initiatief van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het stadsdeel) een bewonersavond plaatsgevonden, in verband met overlast op de kinderspeelplaats. In het opgestelde verslag van deze avond staat onder meer vermeld dat er een bord met leefregels geplaatst zal worden, dat er periodieke gerichte politieacties zullen worden gehouden, dat er contact opgenomen wordt met jongerenwerkorganisatie Streetcornerwork, dat is aangedrongen op betere reiniging van de kinderspeelplaats en dat bij overlast ook contact kan worden opgenomen met de coffeeshopeigenaren. Verder worden bewoners verzocht om klachten te (blijven) melden.
2. wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) is het verboden op door de burgemeester aangewezen wegen of weggedeelten softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.
3. standpunten van partijen
3.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake is van overlast van blowende jongeren, maar dat het afgeven van een softdrugsverbod vooralsnog een te zwaarwegend middel is om deze overlast tegen te gaan. Verweerder heeft geen beleid geformuleerd ten aanzien van de toepassing van artikel 2.17, vijfde lid van de APV. Er is slechts eenmaal toepassing gegeven aan dit artikel, na ernstige overlast op het Mercatorplein te Amsterdam, zodat verweerder bij gebrek aan beleid put uit de ervaring die daar is opgedaan. De overlast is volgens verweerder nog beheersbaar en niet zo erg als op het Mercatorplein, waar eerst een groot pakket aan middelen is ingezet en uitgeput voordat is overgegaan tot een verbod. Een verbod moet volgens verweerder worden beschouwd als een uiterst middel, zodat, ook gelet op het beginsel van subsidiariteit, eerst het effect van alternatieve maatregelen moet worden afgewacht. In dit verband wijst verweerder op afspraken die zijn gemaakt tijdens de bewonersavond van 16 december 2008. Verweerder weegt bij zijn afwijzing mee dat er volgens hem ook nadelen aan het verbod kleven, zoals het verplaatsingseffect en het neveneffect dat goedwillende klanten van coffeeshop [naam coffeeshop] niet meer buiten mogen roken. Niet alle overlast wordt bovendien weggenomen door het instellen van een softdrugsverbod, terwijl tegen overlast in het algemeen ook zonder een softdrugsverbod kan worden opgetreden. De APV biedt bovendien niet de mogelijkheid om het gebruik van softdrugs op zichzelf tegen te gaan. Bezwaren over het door de overheid of de gemeente Amsterdam gevoerde coffeeshopbeleid kunnen in het kader van het onderhavige verzoek niet aan de orde komen.
3.2. Eisers willen een verbod om de gezondheid en het welzijn van de kinderen in de buurt te beschermen. Niet alleen het gebruik van drugs tussen de kinderen op de kinderspeelplaats is schadelijk, maar ook zijn de drugsresten die worden achtergelaten en het vele gespuug en geplas slecht voor de hygiëne. Verder trekt het plein nu drugsdealers aan. Zij achten de weigering van verweerder een softdrugsverbod in te stellen in het licht van het in 2008 ingestelde rookverbod en de bescherming van de volksgezondheid onbegrijpelijk. Naar hun mening is een verbod een uitstekend middel om de overlast tegen te gaan. Een verbod heeft een sterk preventieve werking omdat de jongeren gevoelig zijn voor een geldelijke sanctie. Daarbij heeft de politie ook aangegeven enkel te kunnen optreden als ter plaatse een softdrugsverbod geldt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een softdrugsverbod een uiterst middel is. Daarbij dient te worden meegewogen dat verweerder door gedoogbeschikkingen voor vier coffeeshops af te geven, faciliteert dat er in strijd met de Opiumwet wordt gehandeld, met als gevolg dat de gezondheid van kinderen op het kinderspeelplein in het geding is. Op grond van artikel 3, tweede lid en artikel 4 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) is verweerder verplicht de gezondheid en het welzijn van de kinderen in de buurt te beschermen. Eisers achten de door verweerder voorgestelde maatregelen, die geen afspraken inhouden, minder effectief. Een bord met leefregels heeft onvoldoende effect, omdat deze regels niet juridisch afdwingbaar zijn.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat het primaire besluit is genomen door de stadsdeelvoorzitter, terwijl dit een bevoegdheid van verweerder betreft. Nu verweerder heeft beslist op het bezwaar van eisers, wordt met die beslissing het aan het primaire besluit klevende bevoegdheidsgebrek geacht te zijn hersteld (in gelijke zin: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 21 december 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer LJN BC1432).
4.2. Het al dan niet instellen van een softdrugsverbod in (een deel van) de stad, is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder komt bij het uitvaardigen van een verbod als het onderhavige dan ook een ruime beoordelingsmarge toe. Het bestreden besluit moet door de rechter dan ook met terughoudendheid worden getoetst. De rechtbank dient daarom te beoordelen of verweerder in redelijkheid het verzoek om een softdrugsverbod op de kinderspeelplaats heeft kunnen afwijzen.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Verweerder heeft in dit verband voldoende gemotiveerd waarom in deze situatie van een softdrugsverbod (vooralsnog) wordt afgezien. De rechtbank acht daartoe van belang dat verweerder de overlast op zichzelf erkent en dat hij de daaruit voortvloeiende problemen wenst aan te pakken, maar dat hij een verbod (nog) een te zwaarwegend middel acht en eerst het effect van alternatieve maatregelen wil afwachten. Het gaat hierbij om de maatregelen zoals genoemd in het verslag van de bewonersavond van 16 december 2008, waarbij – los van de vraag of dit afspraken betreft – (vooral) van de zijde van verweerder en het stadsdeel handelen is toegezegd. Verweerder heeft bij de door hem gemaakte afweging erop gewezen dat er ook nadelen aan het verbod kleven en dat de overlast mogelijk ook anders dan door een verbod effectief kan worden tegengegaan.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt van verweerder niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. Het is verenigbaar met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank acht verder relevant dat verweerder in zijn besluitvorming de belangen van de omwonenden heeft meegewogen. Dit blijkt daaruit dat de wens is uitgesproken om een structurele oplossing te zoeken en voorts uit de toegezegde inspanningen. Ter zitting is bovendien gebleken dat (veel van) de toegezegde maatregelen inmiddels getroffen zijn en dat de overlast in ieder geval op dit moment lijkt te zijn afgenomen. De stelling van eisers dat het door verweerder gevoerde gedoogbeleid inzake softdrugs en coffeeshops niet rechtmatig is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat verweerder niet tot de door hem gemaakte afweging heeft kunnen komen. Daarbij weegt mee dat ook de coffeeshophouders bij overlast worden aangesproken en dat zij worden betrokken in de door verweerder ingezette maatregelen. Bovendien is het bestaan van de coffeeshops in de directe omgeving van de [adres] op zich een gegeven, waartegen niet in de onderhavige procedure kan worden opgekomen.
4.5. Ten aanzien van de stelling van eisers dat de weigering van het verbod in strijd is met het IVRK wordt als volgt overwogen. Artikel 3 van het IVRK bevat, gelet op haar formulering, geen norm die vatbaar is voor rechtstreekse toepassing door de rechter, aangezien zij niet voldoende concreet is voor zodanige toepassing en derhalve nadere uitwerking behoeft in nationale wet- en regelgeving (in gelijke zin: Afdeling 12 april 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer LJN BA9653). Artikel 4 van het IVRK leent zich, gezien de bewoordingen en aard en strekking, naar oordeel van de rechtbank evenmin voor rechtstreekse toepassing. Uit deze bepalingen valt overigens ook geen verplichting af te leiden voor verweerder tot het instellen van een softdrugsverbod.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. C.H. Rombouts en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van
mr. S. Leijen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2010.
de griffier de voorzitter
is verhinderd te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB