Rechtbank Amsterdam, 28-03-2012, BW1180, 499304 - HA ZA 11-2474
Rechtbank Amsterdam, 28-03-2012, BW1180, 499304 - HA ZA 11-2474
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 maart 2012
- Datum publicatie
- 6 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2012:BW1180
- Zaaknummer
- 499304 - HA ZA 11-2474
Inhoudsindicatie
Rechtsverwerking in verband met (door andere partijen) elders gevoerde procedures. Gezag van gewijsde na verval van instantie. Verjaring; stuiting door brieven gericht aan de maatschap werkt ook jegens de vennoten. Doorhaling ter rolle laat op zichzelf de stuitende werking van de dagvaarding onverlet.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 499304 / HA ZA 11-2474
Vonnis van 28 maart 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HELI HOLDING B.V.,
gevestigd te Koudekerk aan den Rijn,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOACC B.V.,
gevestigd te Middelie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ACCOUNTANCY B.V.,
gevestigd te Wognum,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BURO VOOR GESCHILOPLOSSING B.V.,
gevestigd te Weesp,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] ACCOUNTANCY B.V.,
gevestigd te Schoorl,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] FINANCE B.V.,
gevestigd te Barneveld,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STILLER WONEN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat van gedaagden 1 t/m 6 mr. J.S. Kortmann te Amsterdam, advocaat van gedaagde sub 6 voorheen mr. P. van Dijk,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D] BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Eiseres in de hoofdzaak wordt hierna Heli genoemd. Gedaagden onder 1 tot en met 6 in de hoofdzaak worden hierna Joacc c.s. of de vennoten genoemd. Gedaagde onder 7 wordt hierna [D] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 augustus 2011, met producties,
- de incidentele conclusie houdende rechtsverwerking en verjaring van 7 december 2011, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten voor zover van belang in het incident
2.1. Joacc c.s. zijn vennoten geweest van de openbare maatschap [D] Accountants & Consultants (hierna: de maatschap [D]). [D], opgericht op 2 juni 2006, is de rechtsopvolgster van de maatschap [D].
2.2. De maatschap [D] heeft van 1989 tot 1996 accountantswerkzaamheden verricht voor vennootschappen behorend tot de Naturo-organisatie, waaronder Naturo Special Products B.V., Naturo Filialen B.V. en Naturo Kurkexperts B.V. De namen van deze vennootschappen zijn later gewijzigd in Cortica Special Products B.V., Cortica Filialen B.V. en Cortica Experts Ede B.V. (hierna gezamenlijk: de Cortica-vennootschappen). Naturo Holding B.V. (hierna: Naturo Holding) maakte eveneens deel uit van de Naturo-organisatie.
2.3. In 1991 heeft [E] (hierna: [E]) via zijn persoonlijke vennootschap [E] Beheer B.V. (hierna: [E] Beheer), welke vennootschap later Sodalis B.V. (hierna: Sodalis) is genoemd, een uiteindelijk 100% belang verkregen in de Naturo-organisatie. [E] hield direct en via de Stichting Administratiekantoor [E]beheer (hierna: het Administratiekantoor) alle aandelen in [E] Beheer/Sodalis. [E] was destijds bestuurder van de Naturo-organisatie samen met zijn echtgenote [F] (hierna: [F]).
2.4. In 1996 heeft Heli krediet verstrekt aan de Naturo-organisatie.
2.5. Op 27 augustus 1996 zijn de faillissementen uitgesproken van de Cortica-vennootschappen.
2.6. Bij brief van 12 oktober 1999 heeft de toenmalige raadsman van Heli aan (onder andere) de maatschap [D], voor zover hier van belang, het volgende bericht:
(…)
Deze brief wordt geschreven mede met het doel een stuiting van de verjaring, zoals bedoeld in artikel 3:310 BW.
(…) In haar brief van 17 juni 1999 heeft cliënte u verzocht (onder meer) aan haar mede te delen welke natuurlijke personen c.q. rechtspersonen deel uitmaakten van de toenmalige maatschap.
(…)
Inmiddels zijn we weer een maand verder en tot op heden heeft cliënte (…) in het geheel niets vernomen.
(…)
Het is mij bekend dat de geadresseerden sub 2.1 en sub 2.2. deel uitmaakten van de maatschap. Het is niet noodzakelijk, maar het wordt wel op prijs gesteld, indien u zoals gebruikelijk laat weten wie verder nog deel uitmaakten van de maatschap van destijds. (…)
2.7. De maatschap [D] heeft [E] Beheer, Naturo Holding en [E] in 1996 gedagvaard voor de rechtbank Den Haag tot betaling van - kort gezegd - achterstallige facturen. [E] Beheer en Naturo Holding hebben in de daarop gevolgde procedure (met rolnummer 96-4372) een vordering in reconventie ingesteld, welke vordering - kort gezegd - was gegrond op de stelling dat de maatschap [D] wanprestatie jegens hen had gepleegd, dan wel onrechtmatig jegens hen had gehandeld. Ten aanzien van de reconventionele vorderingen is op 10 december 2003 verval van instantie uitgesproken, welk verval op 1 september 2005 door het gerechtshof te Den Haag is bekrachtigd. In deze procedure zijn door de rechtbank Den Haag verder tussenvonnissen gewezen op 11 augustus 1999 en 14 februari 2007 en is eindvonnis gewezen op 1 augustus 2007.
2.8. De maatschap [D] heeft Naturo Kurkexperts B.V. in 1996 gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem tot betaling van - kort gezegd - achterstallige facturen, waarna door Naturo Kurkexperts B.V. op 4 juli 1996 een eis in reconventie is ingesteld. Deze procedure (met rolnummer 96/556) is op 1 oktober 2003 doorgehaald, zonder dat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen.
2.9. In 2008 hebben Heli, Sodalis, [E] en [F] de bestuurders van de vennoten (zijnde natuurlijke personen) en [D] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam tot betaling van - kort gezegd - aan Heli gecedeerde vorderingen en van een eigen vordering van Heli ter zake de door haar aan de Naturo-organisatie verstrekte financiering. De procedure tegen [D] is op verzoek van partijen doorgehaald. Bij eindvonnis van 10 februari 2010 (met rolnummer 08-2421) heeft de rechtbank deze vorderingen afgewezen omdat de gedaagde personen in de relevante periode geen vennoten van de maatschap [D] waren en onvoldoende was gesteld om onrechtmatig handelen van deze personen aan te nemen.
3. Het geschil in de hoofdzaak
3.1. In de hoofdzaak vordert Heli - kort samengevat - vergoeding van schade die zij stelt zelf te hebben geleden en van schade die, naar zij stelt, door een aantal andere personen en vennootschappen, betrokken bij de Naturo-organisatie, is geleden.
Heli voert daartoe aan dat de maatschap [D] bij de uitvoering van haar werkzaamheden als accountant van de Cortica-vennootschappen in de eerste helft van de jaren ’90 ernstige fouten heeft gemaakt en dat de vennoten daarom de schade moeten vergoeden die (volgens Heli) door die fouten is geleden door Heli en door negen partijen, die hun vorderingen aan Heli hebben gecedeerd, dan wel Heli de last hebben gegeven om deze vorderingen te incasseren (deze negen partijen hierna: de Materiële Eisers).
De Materiële Eisers vallen in de volgende groepen uiteen:
(i) [E], [F], Naturo Holding, Sodalis, het Administratiekantoor en C.S. Pensioen B.V. (hierna gezamenlijk [E] c.s.), voor wie Heli als lasthebber uit hoofde van een lastgevingsovereenkomst van 3 augustus 2011 optreedt,
(ii) Cortica Experts Ede B.V. (hierna: Cortica Experts), voor wie Heli (als cessionaris) op basis van een cessieakte van 17 juli 1997 optreedt,
(iii) Coöperatieve Rabobank Utrecht U.A. (hierna: Rabobank), die in het verleden aan de Cortica-vennootschappen krediet heeft verstrekt en voor wie Heli (als cessionaris) op basis van een cessieakte van 16 januari 2001 optreedt,
(iv) Amorim Revestimentos S.A. te Fila (Portugal), een handelscrediteur van de Cortica-vennootschappen, voor wie Heli (als cessionaris) op basis van een cessieakte van 1 augustus 2006 optreedt.
4. De vordering in het incident
4.1. Joacc c.s. vordert in het incident de vorderingen van Heli in de hoofdzaak af te wijzen, met veroordeling van Heli in de kosten van het geding.
4.2. Daartoe stelt zij - samengevat - dat Heli en de Materiële Eisers hun rechten hebben verwerkt om deze vorderingen in te stellen omdat op de in de hoofdzaak aan de orde gestelde verwijten al is beslist in de twee tussenvonnissen en het eindvonnis van de rechtbank Den Haag (zie onder 2.7), tegen welke beslissingen de bij die procedure betrokken Materiële Eisers niet zijn opgekomen, dan wel dat deze vorderingen zijn verjaard.
5. De beoordeling in het incident
Het beroep van Joacc c.s. op rechtsverwerking
5.1. Heli voert in de eerste plaats tot verweer aan dat afwijzing van een vordering bij een eerder vonnis op zichzelf beschouwd nooit tot verwerking kan leiden van het recht om deze vordering opnieuw op dezelfde gronden in te stellen. Ook voor het overige kan volgens haar van rechtsverwerking geen sprake zijn, reeds omdat Heli zelf en het grootste deel van de Materiële Eisers geen partij zijn geweest bij de gevoerde procedure in Den Haag en zij niets hebben gedaan waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat in deze procedure hun rechten geldend worden gemaakt. Voor zover Joacc c.s. zich hebben willen beroepen op het gezag van gewijsde dat aan de Haagse vonnissen toekomt, geldt dat het gezag van gewijsde hier niet in de weg staat aan toewijzing van het door Heli gevorderde. Bovendien zou het aanmerken van Heli als ‘partij’ bij de Haagse procedure in de zin van artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een onaanvaardbare uitbreiding van het gezag van gewijsde betekenen jegens een partij die geen onderdeel van de procedure is geweest en zich daartegen niet in rechte heeft kunnen verweren.
5.2. Het beroep op rechtsverwerking faalt om de redenen die hieronder aan de orde komen.
5.3. De in de Haagse procedure genomen beslissingen brengen niet mee dat Heli haar rechten heeft verwerkt om de vorderingen in de hoofdzaak tegen Joacc c.s. in te stellen. Vooropgesteld wordt dat het merendeel van de Materiële Eisers geen partij is geweest bij de procedure in Den Haag. Reeds hierom valt niet in te zien dat het Heli (als cessionaris, dan wel lasthebber) niet vrij zou staan om op te komen voor de rechten van deze Materiële Eisers. Dit klemt te meer nu ook Heli bij die procedure geen partij is geweest. De stelling van Joacc c.s. dat Heli aan de zijde van de betrokken Materiële Eisers nauw betrokken is geweest bij (de voorbereiding en het voeren van) die procedure is onvoldoende voor een andere conclusie.
Naturo Holding, [E] Beheer en [E] zijn wel partij geweest bij de procedure in Den Haag. De procedure in Den Haag in reconventie (waarin slechts Naturo Holding en [E] Beheer partij waren) is geëindigd door verval van instantie. Het verval van instantie kan van belang zijn bij de beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak, nu het verval van instantie meebrengt dat het in de Haagse procedure in 1999 (ook) in reconventie gewezen tussenvonnis tussen de partijen bij die procedure in reconventie – en hun rechtsopvolgers – (in beginsel) gezag van gewijsde heeft (artikel 253 lid 2 Rv). Dit betekent dat de daarin vervatte beslissingen, net als de beslissingen vervat in het andere tussenvonnis en het eindvonnis in de Haagse procedure, voor die partijen bindende kracht hebben in de hoofdzaak, voor zover die beslissingen betrekking hebben op dezelfde rechtsbetrekkingen als die in de hoofdzaak aan de orde zijn (artikel 236 Rv). Het mogelijk slagen van een beroep op het gezag van gewijsde van de beslissingen verwoord in de Haagse vonnissen levert echter geen grond op voor het oordeel dat de Materiële Eisers die bij de Haagse procedure partij zijn geweest hun rechten hebben verwerkt om de vorderingen in de hoofdzaak in te stellen. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat Heli en/of de Materiële Eisers zich hebben gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het instellen van de vorderingen in de hoofdzaak, wordt het beroep van Joacc c.s. op rechtsverwerking verworpen.
Het beroep van Joacc c.s. op verjaring
5.4. Joacc c.s. stelt ter motivering van haar beroep op verjaring dat de vorderingen in de hoofdzaak in de kern allemaal zijn gebaseerd op hetzelfde verwijt aan het adres van (de maatschap) [D]. De maatschap [D] zou een te rooskleurig beeld hebben geschetst van de financiële situatie van de Naturo-organisatie. Heli en de (meeste) Materiële Eisers dachten – volgens hun eigen stellingen – op grond van de positieve berichten van de maatschap [D] dat de Cortica-vennootschappen er financieel uitstekend voorstonden en hebben daarom in die vennootschappen geïnvesteerd, of aan die vennootschappen financiering verstrekt of met die vennootschappen zaken gedaan.
Hieraan verbindt Joacc c.s. de conclusie dat Heli en de Materiële Eisers uiterlijk op 27 augustus 1996, de datum van het faillissement van de Cortica-vennootschappen, moeten hebben geweten dat (a) de positieve berichten van de maatschap [D] onjuist waren, (b) zij als gevolg daarvan mogelijk schade hadden geleden en/of zouden lijden en (c) de vennoten aansprakelijk waren voor die schade, zodat de verjaringstermijn op 27 augustus 1996 is begonnen. Bij gebreke van tijdige stuiting zijn hun rechtsvorderingen vijf jaar later verjaard, aldus Joacc c.s.
5.4.1. Joacc c.s. stelt in dit verband met betrekking tot de vordering van Heli zelf dat de onder 2.6 aangehaalde brief die Heli op 12 oktober 1999 aan de maatschap [D] heeft verzonden geen stuitende werking heeft jegens Joacc c.s. omdat:
- deze brief niet aan de vennoten is gericht,
- in de brief staat dat Heli het niet noodzakelijk achtte te weten wie de vennoten in de maatschap waren en
- de procedures in Arnhem en in Den Haag reeds aanhangig waren toen de brief werd verzonden, en de vennoten door Heli en de Materiële Eisers niet bij die procedures waren betrokken, zodat niet voldoende duidelijk was dat Heli zich het recht wenste voor te behouden om Joacc c.s. aan te spreken.
5.4.2. Heli brengt hiertegen in zij met haar brief van 12 oktober 1999 de verjaring van haar vordering heeft gestuit. Dit betoog van Heli slaagt.
Voorop wordt gesteld dat niet in geschil is dat de brief van 12 oktober 1999 gelet op de daarin gebezigde bewoordingen op zichzelf - behoudens voormelde argumenten van Joacc c.s. - voldoende duidelijk maakt dat Heli zich ondubbelzinnig haar rechten voorbehield. In de brief is immers expliciet vermeld dat hij stuiting van de verjaring in de zin van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) tot doel heeft. Evenmin is in geschil dat deze brief tijdig is verzonden.
Het eerste argument van Joacc c.s. is dat de brief van 12 oktober 1999 niet is gericht aan de vennoten.
Dit betoog faalt.
Op dit punt kan immers, anders dan Joacc c.s. betoogt, geen onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds een rechtsvordering op de maatschap [D] en anderzijds een rechtsvordering op de vennoten. Een andere opvatting zou onverenigbaar zijn met de regel dat, indien ten laste van een op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder een bepaalde naam aan het rechtsverkeer deelnemende maatschap (dus in wezen ten laste van de gezamenlijke vennoten) een vordering in rechte wordt ingesteld, de schuldeiser kan volstaan met de vermelding van de naam van deze maatschap in de dagvaarding in plaats van de namen van de afzonderlijke vennoten (Hoge Raad 5 november 1976, NJ 1977, 586). Nu het de schuldeiser vrij staat om in een dagvaarding hiermee te volstaan, moet worden aangenomen dat (a) de schuldeiser een stuitingsbrief aan de maatschap kan richten zonder de namen van alle afzonderlijke vennoten daarin op te nemen en (b) een dergelijke brief ook jegens de vennoten (in hun hoedanigheid van vennoot van de maatschap) persoonlijk stuitende werking heeft. Dit komt, zoals is overwogen in genoemd arrest, tegemoet aan de behoeften van de praktijk, nu maatschappen aangegaan door een groot aantal vennoten onder een bepaalde naam aan het verkeer deelnemen. Daarbij komt dat de schuldeiser veelal niet op de hoogte is van de namen van alle vennoten, indien deze namen niet bekend zijn gemaakt.
Het tweede argument van Joacc c.s. betreft de opmerking in de brief van 12 oktober 1999, dat het niet noodzakelijk is om de namen van alle vennoten in de maatschap te weten.
Dit betoog slaagt evenmin.
Deze opmerking kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan in die zin dat de opsteller van de brief uitging van de voormelde regel dat hij niet gehouden was om in die brief de namen van alle vennoten te noemen. Ook overigens kan uit deze opmerking niet worden afgeleid dat met de brief niet de stuiting van de vordering van Heli ten opzichte van alle vennoten werd beoogd.
Het derde argument van Joacc c.s. betreft de omstandigheid dat de procedures in Arnhem en in Den Haag, waarbij de vennoten niet in rechte zijn betrokken, reeds aanhangig waren in oktober 1999.
Ook dit betoog wordt verworpen.
Voorop staat dat deze procedures niet door Heli of de Materiële Eisers zijn geëntameerd, maar juist door de maatschap [D], die openstaande facturen wilde incasseren. Bovendien was Heli geen partij bij die procedures. Uit de tegen de maatschap [D] door Naturo Holding en [E] Beheer, dan wel Naturo Kurkexperts B.V., ingestelde eis in reconventie kan bij deze stand van zaken geen conclusie worden afgeleid met betrekking tot het standpunt van Heli over haar rechtsverhouding met Joacc c.s. Daarom is niet in te zien hoe de procedures in Arnhem en Den Haag tot gevolg kunnen hebben dat de brief van 12 oktober 1999 wat betreft het door Heli gemaakte ondubbelzinnige voorbehoud van rechten onduidelijk is. De stelling van Joacc c.s. dat Heli nauw betrokken was bij die procedures maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de brief van 12 oktober 1999 stuitende werking heeft jegens Joacc c.s. Niet betwist is de stelling van Heli dat haar rechtsvordering na 12 oktober 1999 steeds tijdig is gestuit. De slotsom is dat de rechtsvordering van Heli – ook indien de verjaringstermijn zoals Joacc c.s. stelt op 27 augustus 1996 een aanvang heeft genomen – niet is verjaard en dat het gevorderde in het incident in zoverre moet worden afgewezen.
5.4.3. Met betrekking tot haar vorderingen als lasthebber van [E] c.s. (rov. 3.1 (i)) voert Heli tegenover het beroep van Joacc c.s. op verjaring slechts aan dat de verjaringstermijn eerst een aanvang heeft genomen toen deze lastgevers kort na 17 juni 2009 bekend werden met de identiteit van de vennoten.
Dit verweer slaagt niet.
Voor de aanvang van de verjaringstermijn is het tijdstip, waarop [E] c.s. bekend werd met de identiteit van de vennoten, niet van belang. Van belang is uitsluitend het tijdstip waarop [E] c.s. bekend werd met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Zoals hiervoor is overwogen, kan op dit punt geen onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de rechtsvordering op de maatschap [D] en anderzijds de rechtsvordering op de vennoten. Van belang is derhalve het tijdstip waarop [E] c.s. bekend is geworden met de aansprakelijke (rechts)persoon, zijnde de maatschap [D] (niet in geschil is dat zij pas later bekend is geworden met de identiteit van de vennoten).
Onvoldoende weersproken is de stelling van Joacc c.s. dat [E] c.s. reeds in augustus 1996, toen de Cortica-vennootschappen in staat van faillissement werden verklaard, bekend was met de gestelde schade en toen al de maatschap [D] daarvoor aansprakelijk hield. Hierbij is van belang dat door Naturo Kurkexperts B.V. in juli 1996 (op ongeveer dezelfde gronden als in deze procedure, naar Joacc c.s. onvoldoende weersproken stelt) een eis in reconventie in de procedure in Arnhem is ingesteld tot vergoeding van schade die door de gestelde fouten van de maatschap [D] is geleden. Ook van belang is dat [E] gedaagde partij is geweest bij de procedure in Den Haag in conventie en dat in april 1997 in die procedure in reconventie door [E] B.V. en Naturo Holding een soortgelijke eis in reconventie is ingesteld.
Ten tijde van het instellen van deze vorderingen in reconventie hadden [E] als (uiteindelijk) aandeelhouder en (uiteindelijk) bestuurder en [F] als (uiteindelijk) bestuurder van de Naturo-organisatie, zo valt uit de onweersproken stellingen van partijen op te maken, zeggenschap niet alleen over de eisende partijen in reconventie (Naturo Kurkexperts B.V., Naturo Holding en [E] B.V.), maar ook over het Administratiekantoor en C.S. Pensioen B.V. Tegen deze achtergrond lag het op de weg van Heli om nader toe te lichten dat en waarom [E] c.s. destijds niet bekend was met de gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Die vereiste toelichting is niet gegeven. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat ten aanzien van [E] c.s. de verjaringstermijn in augustus 1996 een aanvang heeft genomen.
[E] c.s. had dan ook in 1996 of de periode daarna zijn rechtsvorderingen op Joacc c.s. tijdig kunnen en moeten stuiten door een stuitingsbrief te richten aan de maatschap [D]. De overgelegde brieven van 17 juni 1999, 12 oktober 1999 en 31 oktober 2001 zijn niet mede namens [E] c.s. verzonden. De brief van 25 oktober 2006, waarop Heli zich beroept, is wel mede namens [E], [F], [E] Beheer en Naturo Holding verzonden, maar deze brief is tien jaar na de aanvang van de verjaringstermijn en dus te laat verzonden.
De door Naturo Holding en [E] Beheer ingestelde eis in reconventie in de procedure in Den Haag leidt ook niet tot stuiting. Vaststaat dat deze procedure in reconventie (in 2005 na het arrest van het gerechtshof) door verval van instantie is geëindigd. Naturo Holding, [E] Beheer en de maatschap [D] zijn door het verval van instantie van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding in die instantie niet aanhangig geweest (artikel 253 lid 1 Rv). Niet gesteld of gebleken is dat binnen zes maanden daarna een nieuwe eis in rechte is ingesteld. Hieruit volgt dat stuitende werking aan de eis in reconventie moet worden ontzegd (artikel 253 lid 2 Rv en artikel 3:316 lid 2 BW).
Andere feiten, waaruit kan volgen dat de rechtsvorderingen van [E] c.s. vóór de inleidende dagvaarding in deze procedure (van 9 augustus 2011) zijn gestuit, zijn gesteld noch gebleken.
Anders dan Heli stelt, kan niet worden gezegd dat het beroep van Joacc c.s. op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Haar stellingen dat partijen in het najaar van 2003 een gesprek hebben gevoerd over een mogelijke minnelijke regeling en dat partijen destijds in afwachting waren van een uitspraak van de tuchtrechter, zijn hiervoor onvoldoende. Hierbij is van belang dat de verjaringstermijn in 2003 (zeven jaar na 1996) reeds was verstreken.
De slotsom is dat de rechtsvorderingen van [E] c.s. zijn verjaard en dat de desbetreffende vorderingen van Heli in de hoofdzaak daarom moeten worden afgewezen. In zoverre zal het gevorderde in het incident worden toegewezen.
5.4.4. Joacc c.s. stelt vervolgens dat de rechtsvordering van (Heli ten aanzien van) Cortica Experts (rov. 3.1 (ii)) is verjaard. Ter toelichting stelt Joacc c.s. dat Cortica Experts blijkens de door haar ingestelde eis in reconventie in de procedure in Arnhem uiterlijk op 4 juli 1996 bekend was met de door haar gestelde fouten van [D], en dat Cortica Experts op de datum van haar faillietverklaring in augustus 1996 bekend was met haar vermeende schade.
Hiertegenover voert Heli tot haar verweer aan dat Cortica Experts in juli 1996 in de procedure in Arnhem een eis in reconventie heeft ingesteld, waardoor de verjaringstermijn is gestuit.
Dit verweer slaagt.
Niet in geschil is dat de procedure in Arnhem (in reconventie) op 1 oktober 2003 ter rolle is doorgehaald.
De enkele doorhaling ter rolle heeft echter geen rechtsgevolg (artikelen 246 Rv). De zaak eindigt bij doorhaling dan ook niet. Na doorhaling kan de zaak op initiatief van partijen worden hervat. De eis in reconventie heeft derhalve ook thans nog stuitende werking. Dit geldt ook jegens de vennoten, nu de eis in reconventie is gericht tegen de maatschap [D] en dus ook werking heeft jegens hen (rov. 5.4.2 hiervoor).
De slotsom is dat de (aan Heli gecedeerde) rechtsvordering van Cortica Experts niet is verjaard. In zoverre zal het gevorderde in het incident worden afgewezen.
5.4.5. Met betrekking tot de vordering van Heli als cessionaris van Rabobank (rov. 3.1 (iii)) en Amorim (rov. 3.1 (iv)) betoogt Joacc c.s. dat Rabobank en Amorim volgens hun eigen stellingen zijn afgegaan op het beweerdelijk rooskleurige en onjuiste beeld dat de maatschap [D] zou hebben gegeven van de financiën van de Cortica-vennootschappen. Hieraan verbindt Joacc c.s. de conclusie dat Rabobank en Amorim door het faillissement van de Cortica-vennootschappen in augustus 1996 al bekend waren met hun gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, zijnde de maatschap [D].
Heli voert hiertegen aan dat Rabobank pas na kennisneming van een rapport van Moret, Ernst & Young van 18 februari 1997 bekend is geworden met de fouten van de maatschap [D], dat Amorim pas ten tijde van de cessie in augustus 2006 daarmee bekend is geworden en dat de rechtsvorderingen van Rabobank en Amorim (daarna) steeds tijdig zijn gestuit.
Dit verweer slaagt.
De omstandigheid van het faillissement van de Cortica-vennootschappen in augustus 1996 is, ook als Rabobank en Amorim op de enkele maanden eerder door [D] opgestelde positieve stukken zijn afgegaan, onvoldoende om aan te nemen dat Rabobank en Amorim in augustus 1996 bekend waren met de gestelde ernstige fouten van [D]. De omstandigheid van een faillissement brengt immers niet zonder meer mee dat een accountant die kort voor het faillissement positieve stukken over de later gefailleerde vennootschappen heeft opgemaakt, ernstige fouten heeft gemaakt. De stelling van Joacc c.s. dat Rabobank in 1995 zelf meende dat de financiële positie van de Cortica-vennootschappen was verzwakt en dat investeringen in Duitsland tot een zorgwekkende liquiditeitspositie hadden geleid, is eveneens onvoldoende om aan te nemen dat Rabobank destijds wist dat de accountant ernstige fouten had gemaakt. Voor een dergelijke conclusie ten aanzien van Amorim is onvoldoende de stelling van Joacc c.s. dat Amorim in 1995 een persoonlijke borgstelling van [E] en [F] heeft gevraagd. Joacc c.s. heeft dan ook tegenover de betwisting door Heli onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat bij Rabobank vóór 18 februari 1997 of bij Amorim vóór augustus 2006 sprake was van bekendheid met door de maatschap [D] beweerdelijk gemaakte fouten. De verjaringstermijn heeft dan ook niet eerder dan eind februari 1997 (ten aanzien van Rabobank) dan wel augustus 2006 (ten aanzien van Amorim) een aanvang genomen.
Heli stelt verder onvoldoende weersproken dat zij de rechtsvordering bij brieven van 31 oktober 2001 (ten aanzien van Rabobank) en 25 oktober 2006 (ten aanzien van Rabobank en Amorim) heeft gestuit, waarna de vordering in de hoofdzaak bij exploot van 9 augustus 2011 is ingesteld. Hieraan doet, anders dan Joacc c.s. stelt, niet af dat die brieven aan de maatschap [D] zijn gericht en niet aan Joacc c.s. (rov. 5.4.2 hiervoor).
De slotsom is dat de rechtsvorderingen van Heli als cessionaris van Rabobank en Amorim niet zijn verjaard. In zoverre zal het gevorderde in het incident worden afgewezen.
5.5. Het voorgaande betekent dat het gevorderde in het incident met betrekking tot de door Heli als lasthebber van [E] c.s. ingestelde vorderingen moet worden toegewezen en voor het overige moet worden afgewezen.
Slot
5.6. Nu beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
5.7. Het voorgaande betekent dat de vorderingen die door Heli zijn ingesteld als lasthebber van [E] c.s. moeten worden afgewezen. Deze rechtsvorderingen zijn immers verjaard.
5.8. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord met betrekking tot de overige vorderingen van Heli.
5.9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
6.1. wijst de vorderingen die door Heli in de hoofdzaak zijn ingesteld als lasthebber van [E] c.s. af,
in het incident
6.2. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3. wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
6.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 mei 2012 voor conclusie van antwoord,
6.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, mr. L.S. Frakes en mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.(