Home

Rechtbank Amsterdam, 18-03-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1920, C/13/558839 / KG ZA 14-184

Rechtbank Amsterdam, 18-03-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1920, C/13/558839 / KG ZA 14-184

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
18 maart 2014
Datum publicatie
14 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2014:1920
Zaaknummer
C/13/558839 / KG ZA 14-184

Inhoudsindicatie

Vrije advocaatkeuze rechtsbijstandverzekering. Prejudiciele vraag aan de Hoge Raad. Wat wordt verstaan onder het begrip gerechtelijke of administrative procedure als bedoeld in artikel 4:67 Wft?

Uitspraak

tussenvonnis

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/558839 / KG ZA 14-184 MvW/SvE

Tussenvonnis in kort geding van 18 maart 2014

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats],

eiser bij dagvaarding van 14 februari 2014,

advocaten mr. L.M. Zuydgeest en mr. E. van Engelen te Den Haag,

tegen

de naamloze vennootschap

DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en Das Rechtsbijstand worden genoemd.

1 De procedure

Ter terechtzitting van 26 februari 2014 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis heeft verminderd als na te melden. Das Rechtsbijstand heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en een pleitnota overgelegd.

Ter zitting waren aanwezig:

- namens [eiser] mrs. Zuydgeest en Van Engelen;

- namens Das Rechtsbijstand de heren[persoon 1] (jurist) en [persoon 2] (adjunct-directeur), bijgestaan door mr. Rupert.

Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Bij faxberichten van 4 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter partijen bericht dat zij overweegt om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten daarover en tevens over de inhoud van de te stellen vraag. Bij faxberichten van 11 maart 2014 hebben de advocaten van partijen van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Thans wordt het vonnis gegeven waarin een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad wordt gesteld.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft bij (de rechtsvoorganger van) ASR een rechtsbijstandsverzekering afgesloten. De uitvoering van de verzekering is overgedragen aan Das Rechtsbijstand.

2.2.

In de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde polisvoorwaarden zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

“(...)

4.3.

De verlening van rechtsbijstand

a. De rechtsbijstand wordt verleend door het juridisch zelfstandig schaderegelingsinstituut. Het schaderegelingsinstituut garandeert daarbij de inzet van alle in loondienst aan haar verbonden deskundigen. Met de verzekerde wordt overlegd over de wijze van behandeling en hij/zij wordt geïnformeerd over de haalbaarheid van het gewenste resultaat.

(...)

d. Als de behandeling niet door het schaderegelingsinstituut zelf kan worden voltooid draagt het schaderegelingsinstituut deze over aan een advocaat (...). In aanmerking komen advocaten die in Nederland zijn ingeschreven of kantoor houden, als de zaak hier dient of die bij het buitenlands gerecht staat ingeschreven als de zaak daar dient. In geval van een opdracht aan een advocaat (...) volgt het schaderegelingsinstituut de keuze van de verzekerde. (...)

e. Alleen het schaderegelingsinstituut is bevoegd, na overleg met de verzekerde, opdrachten te verstrekken aan advocaten (...). De opdrachten worden steeds gegeven namens de verzekerde. De verzekerde machtigt het schaderegelingsinstituut hiertoe onherroepelijk. (...)

De kosten van rechtsbijstand

5.1.

Vergoed worden alle kosten van rechtsbijstand en van advies en behandeling door het schaderegelingsinstituut.

5.2.

Daarnaast worden vergoed:

a. de honoraria en voorschotten van de overeenkomstig deze voorwaarden ingeschakelde advocaat (...)”

2.3.

De werkgever van [eiser], [werkgever], heeft op 14 januari 2014 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om toestemming ex artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te mogen beëindigen wegens bedrijfseconomische redenen.

2.4.

[eiser] heeft Das Rechtsbijstand op 17 januari 2014 verzocht om kostendekking voor rechtsbijstand in de ontslagprocedure door een externe advocaat. Das Rechtsbijstand heeft [eiser] medegedeeld dat hij in deze geen recht heeft om zelf een advocaat te kiezen en dat, indien hij er toch voor kiest zijn belangen door een externe advocaat te laten behartigen, de hieraan verbonden kosten voor zijn rekening komen.

2.5.

Bij brief van 21 januari 2014 heeft de advocaat van [eiser] Das Rechtsbijstand nogmaals verzocht de redelijke en noodzakelijke advocaatkosten van [eiser] te vergoeden.

2.6.

Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft [persoon 3], jurist bij Das Rechtsbijstand, de advocaat van [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:

“In een procedure bij het (...) UWV (...) is er geen sprake van een gerechtelijke of administratieve procedure zoals is bedoeld in de Europese Richtlijn voor Rechtsbijstandsverzekeraars, de Wet op het financieel toezicht (en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 7 november 2013, C-442/12, Sneller/DAS). Reden hiervoor is dat er uitsluitend besluitvorming aan de orde is ten aanzien van de toestemming ex artikel 6 BBA. Het UWV neemt als overheidsinstelling een eindbeslissing. (...) Het UWV is daarbij een overheidsorgaan, geen gerecht of overheidsrechter met de daarbij passende waarborgen (...) Tegen deze achtergrond past het dan ook dat er na van het UWV verkregen toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst een KOO-procedure [kennelijk onredelijk ontslag-procedure, vzr.] kan worden gestart, die wel de waarborgen en mogelijkheden kent van een reguliere gerechtelijke procedure.”

2.7.

Op de verzekeringsovereenkomst tussen ASR en [eiser] is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing. Artikel 4:67 Wft luidt, voor zover hier van belang:

“Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:

a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen (...)”

2.8.

Deze bepaling is gebaseerd op richtlijn 87/344 EEG (hierna: de Richtlijn). In de overwegingen voorafgaand aan de richtlijn is het volgende opgenomen:

"Overwegende dat het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures (...)"

Artikel 4 van de Richtlijn luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat:

a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen (...)”

2.9.

In het Sneller/DAS-arrest (Hof van Justitie EU, 7 november 2013, C-442/12) heeft het HvJ EU de volgende prejudiciële vragen beantwoord:

“1) Laat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe hulpverlener moet worden uitbesteed?

2) Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?”

Het HvJ EU heeft onder meer het volgende overwogen (punt 24 e.v. van het arrest):

“24 (...) de doelstelling die door richtlijn 87/344 en inzonderheid artikel 4 ervan wordt nagestreefd, namelijk de belangen van de verzekerden ruim te beschermen (...) [is] niet verenigbaar (...) met een restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn (...)

25 In dat verband moet eraan worden herinnerd dat artikel 4, lid 1, van de richtlijn 87/344 met betrekking tot de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een bindend karakter heeft (...)

29 Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed. (...)

31 Aangezien, enerzijds, het recht van de verzekerde om zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen, een algemene strekking en een bindend karakter heeft (...) en anderzijds, richtlijn 87/344 het bestaan en de reikwijdte van dat recht niet afhankelijk stelt van nationale regels voor de vertegenwoordiging in rechte (...) kunnen deze nationale regels niet van invloed zijn op het antwoord op de eerste vraag.

32 Gelet op deze overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat het voor de beantwoording van de eerste vraag geen verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is. (...)”

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat en na vermindering van eis –:

Primair

Das Rechtsbijstand te veroordelen tot overdracht van de zaak aan een door [eiser] aan te wijzen advocaat onder de verplichting diens honorarium en proceskosten te voldoen vanaf 17 januari 2014, danwel Das Rechtsbijstand te veroordelen tot betaling van een voorschot op de advocaatkosten ter hoogte van € 5.000,-;

Subsidiair

Das Rechtsbijstand te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 6.050,- als voorschot op schadevergoeding;

Primair en subsidiair

Das Rechtsbijstand te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[eiser] heeft, samengevat, aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat, gelet op het bepaalde in artikel 4:67 Wft en de Richtlijn het hem vrij staat op kosten van Das Rechtsbijstand in het kader van de ontslagprocedure bij het UWV zelf zijn advocaat te kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend. De artikelen 4.3 onder a en d van de polisvoorwaarden maken inbreuk op het recht op vrije advocaatkeuze en zijn daarom onredelijk bezwarend en vernietigbaar, danwel dienen deze voorwaarden buiten toepassing te worden gelaten op grond van de redelijkheid en billijkheid en strijd met dwingend recht, aldus [eiser].

3.3.

Das Rechtsbijstand voert, samengevat, het verweer dat de ontslagprocedure ex artikel 6 BBA niet kan worden aangemerkt als een gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a van de Richtlijn en artikel 4:67 Wft.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing