Rechtbank Amsterdam, 19-03-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1775, RK: 14/7115
Rechtbank Amsterdam, 19-03-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1775, RK: 14/7115
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 maart 2015
- Datum publicatie
- 30 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2015:1775
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2016:110, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- RK: 14/7115
Inhoudsindicatie
Klaagschrift ex 552a Sv. Verschoningsrecht notaris. Instrumenti delicti.
Uitspraak
RK: 14/7115
BESCHIKKING
op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadslieden,
mrs. R.W.J. Kerckhoffs en J.N. de Boer, [adres, te plaats],
klager.
1 Procesgang
Naar aanleiding van een onderzoek van de Belastingdienst naar de fiscale gang van zaken bij de bouw van het [bedrijf 1 gebouw B.V.] te [plaats] (project [A]) is het strafrechtelijk onderzoek Zeeslag gestart. In het kader van dit onderzoek, dat is gericht tegen [persoon 1], [persoon 2], [bedrijf 1 gebouw B.V.] en [bedrijf 2 B.V.], zijn op 26 en 27 februari 2014 bij bedrijfsdoorzoekingen ter inbeslagneming en/of door middel van bevelen tot uitlevering ter inbeslagneming een groot aantal bescheiden in beslag genomen. Mogelijke geheimhouderstukken zijn afgescheiden en in aparte enveloppen gedaan opdat de rechter-commissaris kon worden verzocht een oordeel te geven over deze stukken, nadat was gebleken dat het mogelijk ging om geheimhoudersstukken.
Bij schriftelijke vordering van 3 april 2014 en een aanvullende vordering van 12 september 2014 alsmede bij vordering van 9 oktober 2014 en een aanvullende vordering van 16 oktober 2014 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris verzocht te komen tot een beoordeling van documenten die mogelijk vallen in de categorie geheimhoudersstukken ter beantwoording van de vragen of
- -
-
het betreft bescheiden waarop het verschoningsrecht rust (artikel 98, eerste lid Sv) en/of
- -
-
sprake is van brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (artikel 98, tweede lid Sv).
Op 4 september 2014 heeft klager, in 2006 werkzaam als notaris bij [notariskantoor], bijgestaan door mr. R.W.J. Kerckhoffs en mr. J.N. de Boer, op uitnodiging van de rechter-commissaris in aanwezigheid van de ringvoorzitter, [persoon 4], op het kabinet van de rechter-commissaris de stukken ingezien en zijn standpunt over de vraag of sprake is van stukken als bedoeld in artikel 98, eerste lid Sv, en zo ja, of een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht en vervolgens of sprake is van geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben, zogeheten corpora of instrumenti delicti (artikel 98, tweede lid Sv), kenbaar gemaakt. Dit gebeurde nadat door de rechter-commissaris een toelichting is gegeven op de verdenking en de casus.
Bij fax van 17 september 2014 heeft de raadsman van klager zich uitgelaten over de vraag of concepten van de litigieuze overeenkomst en correspondentie daarover als
corpora delicti of instrumenti kunnen worden beschouwd. Kort samengevat – onder verwijzing naar (onder meer) een arrest van de Hoge Raad van 10 december 2013 (ECLI:Nederland:HR:2013:1740) heeft hij gesteld dat de termen corpora of instrumenti delicti niet extensief mogen worden geïnterpreteerd. Om te kwalificeren als corpora of instrumenta delicti dient het te gaan om stukken die een zelfstandige betekenis hebben bij het strafbare feit. Niet kan worden gesteld dat concepten en/of correspondentie een zelfstandige bijdrage hebben geleverd aan het begaan van de strafrechtelijke verwijten.
Bij beschikking van 9 oktober 2014 hebben de rechters-commissarissen geoordeeld dat bepaalde documenten (concepten van de realisatieovereenkomst en een overeenkomst casco inzake huurdervoorzieningen) zogeheten instrumenti delicti zijn (zie rubriek 4) en beslist dat het beslag op die documenten voortduurt.
Op 31 oktober 2014 hebben de raadslieden van klager het klaagschrift bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank (zie rubriek 5).
Op 9 december 2014 heeft klager zich wederom vervoegd op het kabinet van de rechter-commissaris, samen met zijn raadsvrouw en de Ringvoorzitter, om zich uit te laten over documenten die zijn aangetroffen bij een doorzoeking op 26 en 27 februari 2014 op het hoofdkantoor van [bedrijf 1 B.V.]. Bij brief van 12 december 2014 heeft de raadsvrouw van klager het standpunt van klager kenbaar gemaakt. Bij beschikking van 16 december 2014 hebben de rechters-commissarissen geoordeeld dat klager ten aanzien van een aantal documenten geen verschoningsrecht toekomt.
Op 31 december 2014 is het klaagschrift aangevuld.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer een schriftelijke conclusiewisseling ingelast. Het Openbaar Ministerie heeft op 23 januari 2015 zijn schriftelijke reactie aan de rechtbank doen toekomen en de raadslieden van klager hebben op 5 februari 2015 schriftelijk hun standpunten in het klaagschrift aangevuld en gereageerd op de standpuntbepaling van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank heeft op 19 februari 2015 klager, zijn raadslieden, en de officieren van justitie, mrs. D. Hazejager en J.H. van der Werff, in openbare raadkamer gehoord.
2 Het raadkamerdossier
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende stukken:
-
de beschikking van de rechters-commissarissen op vorderingen ex artikel 181 Sv (voor zover de vorderingen betrekking hebben op stukken betreffende notaris [klager] en advocaat O. Vermeulen) d.d. 9 oktober 2014;
-
het klaagschrift ex artikel 552a Sv d.d. 30 oktober 2014;
-
de volgende stukken uit het dossier Zeeslag I:
-
AH-001 = Redelijk vermoeden van schuld
-
D-027 = Realisatie-overeenkomst tussen [bedrijf 1 gebouw B.V.] en [bedrijf 2 B.V.].
-
de volgende stukken uit het dossier Zeeslag II (toegevoegd op verzoek van de raadslieden van klager)
-
de vordering aan de rechter-commissaris tot het verrichten van opsporingshandelingen d.d. 3 april 2014;
-
de vordering aan de rechter-commissaris tot het verrichten van opsporingshandelingen d.d. 12 september 2014;
-
AH-11 = Proces-verbaal doorzoeking Hoofdkantoor [bedrijf 1 B.V.] Object A ([adres, te plaats]);
-
AH-13 = Proces-verbaal doorzoeking [bedrijf 2 B.V.] Object C ([adres, te plaats]);
-
AH-18 = Vordering verstrekking gegevens [bedrijf 3 B.V.];
-
AH-20 = Vordering verstrekking gegevens [bedrijf 4 (groep)];
-
de beschikking rechters-commissarissen op de vordering ex artikel 181 Sv d.d. 16 december 2014;
-
de aanvulling op het klaagschrift ex artikel 552a Sv d.d. 30 december 2014;
-
de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie d.d. 23 januari 2015;
-
de schriftelijke reactie van de raadslieden van klager d.d. 5 februari 2015;
-
het proces-verbaal met betrekking tot stuk D-027 genoemd in de beschikking van de rechters-commissarissen d.d. 9 oktober 2014 van de rechter-commissarissen d.d. 17 februari 2015;
-
correspondentie.
3 Het onderzoek Zeeslag
Kort samengevat richt het onderzoek Zeeslag zich op het volgende. Voor realisering van het [bedrijf 1 gebouw B.V.] (project [A] 2004-2010) is opgericht [bedrijf 1 gebouw NV] met als aandeelhouders: [bedrijf 2 B.V.] (30%) en [bedrijf 1 gebouw B.V.] (70%, hierna: [bedrijf 1 gebouw B.V.]). Gedurende de bouw bleek dat de winst uit de verkoop van het pand aan een belegger ongeveer 94 miljoen euro zou bedragen. Om deze winst te drukken zou rond 2006 zijn besloten het gebouw niet casco te realiseren, maar met een inbouwpakket huurdersvoorzieningen (uiteindelijke kostenpost ongeveer 42 miljoen euro). Deze voorzieningen zouden oorspronkelijk voor rekening van de huurder ([bedrijf 1 B.V.]) komen. De huurdersvoorzieningen zouden de winst drukken waardoor de aandeelhouders minder winst uitgekeerd zouden krijgen en minder belasting zouden hoeven te betalen. Er zou zijn overeengekomen dat [bedrijf 2 B.V.]. ter compensatie 12.85 miljoen euro zou mogen factureren aan [bedrijf 1 gebouw B.V.]. [bedrijf 1 gebouw B.V.] bracht deze 12.85 miljoen euro als kosten ten laste van het resultaat in het boekjaar 2009-2010. [bedrijf 2 B.V.]. verantwoordde de ontvangen 12.85 miljoen euro in de aangifte vennootschapsbelasting als dividend. Fiscaal gezien betreft het volgens het Openbaar Ministerie echter een compensatie voor gederfde winst en geen vergoeding voor een geleverde prestatie. Volgens het Openbaar Ministerie heeft de in 2006 gesloten Realisatieovereenkomst tot doel compensatie aan [bedrijf 2 B.V.]. van gederfde winst. In de visie van het Openbaar Ministerie zijn de Realisatieovereenkomst en de facturen van [bedrijf 2 B.V.]. aan [bedrijf 1 gebouw B.V.] vals en derhalve zogeheten corpora.
Aan de natuurlijke personen [persoon 1] en [persoon 2] wordt blijkens de
stukken verweten: het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan door een rechtspersoon verweten gedraging en het opmaken van een valse jaarrekening boekjaar 2009/2010.
Aan [bedrijf 1 gebouw B.V.] wordt verweten:
- -
-
het doen van een onjuiste aangifte Vennootschapsbelasting in 2010;
- -
-
het opmaken van een vals geschrift (Realisatieovereenkomst) in 2006;
- -
-
het gebruiken van een vals geschift (facturen) in 2009 en 2010;
Aan [bedrijf 2 B.V.]. wordt verweten:
- het opmaken en gebruiken van valse facturen in 2009 en 2010 (ad 12.85 miljoen euro), nu deze facturen in de visie van het openbaar ministerie geen betrekking hebben op geleverde werkzaamheden, maar een (‘verkapte,) winstdeling betreffen;
- het opmaken van een vals geschrift (Realisatieovereenkomst) in 2006.