Rechtbank Amsterdam, 12-02-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:670, 540893 - FA RK 13.3018
Rechtbank Amsterdam, 12-02-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:670, 540893 - FA RK 13.3018
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 februari 2015
- Datum publicatie
- 20 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2015:670
- Zaaknummer
- 540893 - FA RK 13.3018
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding ex art 35 wet Bopz. Voorlopige machtiging door HR vernietigd wegens schending art 8 wet Bopz.. Opname zonder titel. Schadevergoeding € 50,- per dag acht rechtbank redelijk.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
BESCHIKKING
Schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
Beschikking van meervoudige kamer van 12 februari 2015
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoeker,
advocaat: mr. T.F.M. Hindriks, kantoorhoudende te Amersfoort,
tegen
de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, gemachtigde: mr. J.G. Hendriks, officier van justitie, arrondissement Noord-Holland,
hierna: de Staat.
1 Verloop van de procedure:
Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012 is, naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie 22 augustus 2012, een voorlopige machtiging verleend om verzoeker te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van zes maanden.
Verzoeker is [datum] opgenomen op de gesloten afdeling van [instelling], [locatie] te [plaats]. Op [datum] is hij ontslagen.
Bij brief - gedateerd 11 september 2012 - heeft verzoeker onmiddellijk na zijn opname de geneesheer-directeur verzocht om hem per direct te ontslaan uit voornoemd psychiatrisch ziekenhuis.
De geneesheer-directeur heeft het ontslagverzoek van verzoeker bij brief van 27 september 2012 afgewezen.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft verzoeker de officier van justitie verzocht om op grond van artikel 49, derde lid van de Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken.
De officier van justitie heeft op 9 oktober 2012 om een beslissing van de rechtbank gevraagd.
Bij beschikking van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank Haarlem het verzoek ex artikel 49 van de Wet Bopz van verzoeker tot opheffing van de voorlopige machtiging afgewezen.
Door verzoeker is tegen de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012 cassatie ingesteld.
Bij beschikking van 8 maart 2013 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012 vernietigd en de zaak terugverwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft daarbij onder andere het volgende overwogen:
“3.3 Onderdeel I klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord. Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Onderdeel 2 klaagt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat betrokkene naar behoren is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
De klachten (…)slagen.”
Bij beschikking van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland van 25 maart 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van de beschikking van de Hoge Raad het op 22 augustus 2012 ingediende verzoek tot het verlenen van een voorlopig machtiging alsnog afgewezen aangezien bij beschikking van 25 maart 2013 een voorwaardelijke machtiging is verleend.
Verzoeker heeft op 17 april 2013 een verzoekschrift ingediend, strekkende tot schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet Bopz.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2013, is de behandeling van het verzoek verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland mr. J.G. Hendriks heeft namens de Staat der Nederlanden een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek tot schadevergoeding vond op 29 januari 2015 een zitting plaats, waarbij de volgende personen aanwezig waren: advocaat van verzoeker en de geneesheer- directeur [instelling], [naam].
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is namens de Staat niemand verschenen.
2 Verzoek
Verzoeker heeft verzocht om de Staat te veroordelen tot betaling aan hem van een schadevergoeding ten bedrage van € 14.481.08 bestaande uit de door hem geleden immateriële schade ten bedrage van € 13.755, = (€ 105, = per dag over de periode van 12 september 2012 tot
21 januari 2013) alsmede een bedrag van € 726,08 vanwege de eigen bijdrage aan de
ziektekostenverzekering die hij heeft moeten voldoen wegens zijn opname in [instelling]. Ten slotte heeft verzoeker verzocht de Staat te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede het verschuldigde griffierecht.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt verzoeker dat de gedwongen opname grote impact op zijn leven heeft gehad. Hij heeft door de gedwongen opname schade geleden. Verzoeker is beperkt geweest in de uitoefening van zijn sociale leven. Hij is sollicitatiegesprekken misgelopen en daarmee de kans op een baan. Verder heeft verzoeker veel gevoelens van onmacht en schaamte ervaren. Verzoeker heeft thans in zijn directe woonomgeving het stigma van psychiatrisch patiënt, doordat de buren – buiten medeweten en toestemming van verzoeker – van zijn gedwongen opname op de hoogte zijn gesteld. Verder heeft de gedwongen opname veel frustraties teweeggebracht. Verzoeker wilde vanaf de eerste dag naar huis. Ondanks herhaalde verzoeken hiertoe werd de deur van de kliniek waar verzoeker was opgenomen niet voor hem geopend.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker toegelicht dat verzoeker in de periode dat hij gedwongen opgenomen is geweest niet in staat was om zijn vrienden te bezoeken. Verzoeker heeft zijn vader slechts telefonisch kunnen spreken omdat zijn vader niet in staat was om hem in de kliniek te bezoeken, hetgeen heel belastend voor verzoeker is geweest. De advocaat heeft verder toegelicht dat zij niet met stukken kan onderbouwen dat verzoeker sollicitatiegesprekken heeft misgelopen en daarmee de kans op een baan. De advocaat heeft ten slotte aangevoerd dat de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012 heeft vernietigd en dat hierdoor een rechtsgeldige titel aan de gedwongen opname van verzoeker is komen te ontvallen. In dat geval, zo stelt de advocaat, doet de beschikking van de rechtbank Haarlem van 30 oktober 2012 niet ter zaken. De advocaat stelt dat in het geval van onrechtmatige vrijheidsbeneming uit artikel 5 lid 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een rechtstreeks recht op schadevergoeding volgt over de gehele periode dat verzoeker opgenomen is geweest.
3 Standpunt van de Staat
De officier van justitie heeft namens de Staat in haar verweerschrift ontkend dat verzoeker nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een van de bepalingen van de Wet Bopz niet in acht heeft genomen. De Staat betwist dat door de uitspraak van de Hoge Raad van 8 maart 2013 de rechtmatigheid aan de beslissing van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012 is komen te ontvallen. De Hoge Raad heeft immers alleen opgemerkt dat er een vormgebrek kleeft aan de beschikking, namelijk dat verzoeker niet is gehoord en dat onvoldoende is vastgesteld dat verzoeker niet bereid was zich te doen horen en dat daarmee nog geen inhoudelijk oordeel is gegeven over de gedwongen opname. De officier van justitie stelt namens de Staat dat in dat verband van belang is dat de rechtbank Haarlem op 30 oktober 2012 een beschikking heeft afgegeven in het kader van een procedure ex artikel 49 van de Wet Bopz. Tijdens de behandeling van deze zaak is verzoeker in persoon gehoord en wel op 24 oktober 2012. De rechtbank heeft een volledige toetsing uitgevoerd en onderzocht of verzoeker aan een stoornis van de geestvermogens lijdt en of deze stoornis hem gevaar doet veroorzaken. De rechtbank heeft in haar beschikking van 30 oktober 2012 geoordeeld dat de gedwongen opname van verzoeker moest voorduren. Dat verzoeker een eigen bijdrage van € 726,08 heeft moeten betalen aan Menzis is naar de mening van de Staat geen gevolg van de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012, die later is vernietigd door de Hoge Raad. De eigen bijdrage is het gevolg van de opname van verzoeker in [instelling], waarover de rechtbank op 30 oktober 2012 geoordeeld heeft dat deze terecht was en moest voorduren. Nu de Staat van mening is dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, bestaat ook geen aanleiding om over te gaan tot een veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure en de griffierechten.
Ter zitting heeft de geneesheer-directeur meegedeeld dat verzoeker op dit moment nog ambulant wordt behandeld. Desgevraagd heeft de geneesheer-directeur over de zitting van 10 september 2012 meegedeeld dat zij deze zitting niet heeft bijgewoond en dat zij in de rapportage heeft gelezen dat verzoeker een brief aan de rechter heeft geschreven waarin stond dat verzoeker verhinderd was omdat hij een andere afspraak had. De rechtbank Haarlem heeft hiervan destijds geen melding gemaakt in het proces-verbaal. Ondanks enkele pogingen daartoe is het de beoordelend psychiater ook niet gelukt om verzoeker te spreken te krijgen en dat hij de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt op basis van informatie van de behandelend arts en de huisarts van betrokkene, wat op zich zeer uitzonderlijk is. Verzoeker heeft later verteld dat de door de onafhankelijk psychiater geconsulteerde huisarts niet zijn huisarts is. De geneesheer-directeur heeft voorts meegedeeld dat zij tijdens de behandeling van het ontslagverzoek van verzoeker op 24 oktober 2012 wel aanwezig was en dat er toen nog geen sprake was van een stabiele situatie en dat de opname van verzoeker moest voorduren.