Rechtbank Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:661, 7105313
Rechtbank Amsterdam, 29-01-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:661, 7105313
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 januari 2019
- Datum publicatie
- 21 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2019:661
- Zaaknummer
- 7105313
Inhoudsindicatie
Vordering ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde afgewezen. Medegebruik derden niet vast komen te staan. Gebruik als postadres voor broer op dit moment nog onvoldoende ernstige wanprestatie.
Uitspraak
vonnis
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7105313 CV EXPL 18-16761
vonnis van: 29 januari 2019
fno.: 519
I n z a k e
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. R.M. Berendsen
t e g e n
wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
- dagvaarding van 12 juli 2018 met producties;- antwoord met producties;- instructievonnis;- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Voor [eiseres] is verschenen haar gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
Met ingang van 1 juni 2010 verhuurt [eiseres] aan [gedaagde] de woonruimte aan het adres [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde). Het gehuurde heeft een oppervlakte van ca 32 m2 en geen aparte slaapkamer. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing.
Artikel 1.3. van de algemene bepalingen luidt als volgt:“Huurder is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan (....).”
Artikel 1.4. van de algemene bepalingen luidt als volgt:“Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,-- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.”
Artikel 1.5. van de algemene bepalingen luidt als volgt:“Indien verhuurder redenen heeft om aan te nemen, dat huurder het gehuurde zonder toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk in gebruik of onderhuur heeft afgestaan of daarin pension verleent, is huurder verplicht mee te werken aan een daarop gericht onderzoek van verhuurder. Desgevraagd is huurder onder meer verplicht de personalia van de gebruikers(s) of onderhuurder(s) te verstrekken”
Artikel 20.6 van de algemene bepalingen luidt als volgt:
“Huurder is aan verhuurder een direct opeisbare boete van € 25,-- per kalenderdag verschuldigd voor elke verplichting uit deze overeenkomst met de bijbehorende algemene bepalingen die hij niet nakomt of overtreedt (...). Genoemd bedrag is gebaseerd op het prijspeil 1 januari 2003 en wordt met ingang van 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd”.
Geïndexeerd bedraagt de boete bedoeld in voornoemde bepaling sinds 1 januari 2018 € 30,93.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft [eiseres] aan haar huurders, waaronder [gedaagde] , aangekondigd dat zij in het kader van woonfraude onderzoek door huisbezoeken het juiste gebruik van haar woningen zou inspecteren.
Op 10, 17 en 22 november 2017, 25 januari 2018, 9 februari 2017, 14 maart 2018 en 20 april 2018 heeft [eiseres] getracht het gehuurde te inspecteren. De deur van het gehuurde is geen van die keren geopend. [eiseres] heeft geen brief aan [gedaagde] gestuurd met de mededeling dat zij vergeefs heeft getracht het gehuurde te bezoeken en het verzoek een afspraak te maken.
Blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen d.d. 8 maart 2018 staat [naam 1] per 18 maart 2011 ingeschreven op het adres van het gehuurde. Blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen d.d. 4 juli 2018 staat [naam 2] eveneens ingeschreven op het adres van het gehuurde.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister is de eenmanszaak van [naam 1] per 1 oktober 2011 gevestigd op het adres van het gehuurde. Dit geldt ook voor de eenmanszaken van [naam 2] (per 6 maart 2013) en [gedaagde] (per 7 januari 2017).
Bij brief van 16 april 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] het volgende geschreven:“Volgens de administratie van mijn cliënte heeft u haar geen toestemming gevraagd om het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur.Uit de basisregistratie personen blijkt dat er drie personen in uw appartement wonen. Ook uit het handelsregister blijkt dat: naast u staan ingeschreven sinds 7 januari 2017 de heer [naam 2] en de [naam 1] ”
Daarbij is [gedaagde] gesommeerd om onder meer het gebruik van het gehuurde door [naam 2] en [naam 1] te staken en gestaakt te houden.
Bij brieven van 16 april 2018 heeft [eiseres] aan [naam 2] en [naam 1] bericht dat zij zonder recht in het gehuurde verblijven. Daarbij zijn laatstgenoemden gesommeerd om het gebruik van het gehuurde te staken en gestaakt te houden.
Bij e-mail van 23 april 2018 heeft [gedaagde] – onder meer – het volgende aan de gemachtigde van [eiseres] geschreven:“ Uw cliënt had al jaren geleden kunnen zien wat mijn woonsituatie was omdat elk jaar de inkomensgegevens worden opgevraagd bij de Belastingdienst. Deze personen (ktr- [naam 2] en [naam 1] ) staan namelijk al jaren bij mij ingeschreven. (...)Mijn broer (ktr- [naam 2] ) was al langer bij mij woonachtig en later ook de heer [naam 1] vanwege privé-omstandigheden. Als familielid help je elkaar uit de brand en is het daarom ook niet ongewoon dat ik dat in deze situatie doe. Ik ging er vanuit dat dat geen problemen zou geven net als bijvoorbeeld een bij partner die bij mij zou intrekken. (...) De heer [naam 1] heeft naar aanleiding van dit schrijven een tijdelijk onderkomen gevonden waar hij kan verblijven. (...) Mijn broer kan ik niet zomaar op straat zetten omdat het simpelweg mijn broer is”.
Op 1 mei 2018 heeft [eiseres] [gedaagde] , diens broer [naam 1] en [naam 1] gedagvaard en onder meer ontruiming van het gehuurde gevorderd.
Op 3 mei 2018 hebben inspecteurs van [eiseres] in het kader van het preventief woonfraude onderzoek een huisbezoek afgelegd op het gehuurde, waarbij zij [gedaagde] aangetroffen. Op 25 mei 2018 hebben de inspecteurs van dit huisbezoek rapport opgemaakt. In dit rapport is vermeld dat zij in de kledingkast alleen herenkleding hebben aangetroffen, vermoedelijk van de bewoner zelf.
Op 23 mei 2018 heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden. [gedaagde] heeft onder meer overgelegd een mail van 24 april 2018 van de gemeente Amsterdam, waarin zij de op die dag door [naam 1] opgegeven adreswijzing naar de [adres 2] te [woonplaats] heeft bevestigd.
Bij vonnis van 7 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
vordering en verweer
2. [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 119.790,00, althans € 1.886,73, althans € 989,76, wegens de contractuele boete en, voor zover de contractuele boete lager is dan de geleden schade het verschil tussen de schade ter grootte van € 22.301,57, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
ontbinding van de tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaande huurovereenkomst;
veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen althans binnen een nader door de kantonrechter vast te stellen aantal dagen na het te dezen te wijzen vonnis het gehuurde leeg en ontruimd aan [eiseres] op te leveren, met medeneming van al het zijne en de zijnen en onder afgifte van de sleutels, alles in overeenstemming met de contractuele en wettelijke verplichtingen dienaangaande;
veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 437,22 voor iedere maand of gedeelte van een maand na de ontbinding dat het gehuurde niet ter vrije beschikking van [eiseres] is gekomen, alles vermeerderd met de contractuele boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het wijzen van het vonnis.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zo heeft hij het gehuurde zonder toestemming van [eiseres] geheel/gedeeltelijk aan [naam 2] en [naam 1] onderverhuurd dan wel in gebruik gegeven. Aldus heeft [gedaagde] artikel 1.3. van de algemene bepalingen en artikel 7:244 Burgerlijk Wetboek (BW) overtreden. Voor zover in deze procedure niet zou kunnen worden bewezen geacht dat [naam 1] en [naam 1] in het gehuurde hebben gewoond, dan bestond het gebruik door hen van het gehuurde uit het gebruik als briefadres. In ieder geval heeft de tekortkoming er in bestaan dat [gedaagde] geweigerd heeft om mee te werken aan het onderzoek, bedoeld in artikel 1.5 van de algemene bepalingen en zich niet als goed huurder heeft gedragen (artikel 7:213 BW) door aan [eiseres] niet de inlichtingen te verschaffen omtrent [naam 1] en [naam 1] , aldus [eiseres] .
4. Het onder 2.1. genoemde bedrag van € 119.790,00 stoelt [eiseres] op artikel 1.4. van de algemene bepalingen, de contractuele boete. Bij het berekenen van voormeld bedrag is [eiseres] uitgegaan van ongeoorloofde onderhuur/ingebruikgeving per 18 maart 2011 (inschrijvingsdatum [naam 1] op het adres van het gehuurde) en van een kale huurprijs van € 13,28 per dag. [eiseres] vordert subsidiair op grond van artikel 20.6 van de algemene bepalingen de boete over de periode vanaf 23 maart 2018 althans 21 april 2018 tot 23 mei 2018, de dag waarop [gedaagde] bewijs verstrekte waaruit bleek dat [naam 1] opgave heeft gedaan van verhuizing, derhalve € 1.886,73 respectievelijk € 989,76.
5. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij voert aan dat geen sprake is van ongeoorloofde onderhuur dan wel ingebruikgeving aan derden met betrekking tot het gehuurde noch als woonadres noch als postadres.
6. De overige stellingen en verweren van partijen komen voor zover van belang bij de beoordeling aan de orde.