Home

Rechtbank Amsterdam, 09-07-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:6663, AMS 18/6847

Rechtbank Amsterdam, 09-07-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:6663, AMS 18/6847

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2019
Datum publicatie
11 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2019:6663
Formele relaties
Zaaknummer
AMS 18/6847

Inhoudsindicatie

Bestuurlijke boete voor het zonder vergunning omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet wist en niet kon weten van de onrechtmatige verhuursituatie en is daarom als overtreder aan te merken.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/6847

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Lo Fo Sang en mr. J.E. Carter).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 6.000,- voor het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte op het [adres] in onzelfstandige woonruimte.

Bij besluit van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2019. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser was eigenaar van de woning op het [adres] te Amsterdam. Eiser verhuurde deze woning aan het [echtpaar]

2. In het kader van [project] heeft verweerder in april 2018 een huisbezoek afgelegd in eisers woning. Ten tijde van het huisbezoek stonden zes personen op het adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen, te weten [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] . Tijdens het huisbezoek heeft [persoon 3] verklaard dat het huurcontract is gesloten op naam van zijn vader, [persoon 4] , en dat deze in het Verenigd Koninkrijk woont. Verder is tijdens het huisbezoek gebleken dat de woning drie slaapkamers heeft, die verhuurd werden aan [persoon 1] , [persoon 7] en [persoon 8] . [persoon 3] verbleef op een matras in de woonkamer. De bewoners deelden de keuken, woonkamer, douche en het toilet.

3. Verweerder heeft aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 6.000,- omdat eiser de woonruimte op het [adres] zonder vergunning heeft omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Hiermee heeft eiser in strijd gehandeld met artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014. Volgens verweerder kan eiser als overtreder worden aangemerkt, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij adequaat en concreet toezicht heeft gehouden op het gebruik van zijn woning.

4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5.1

Eiser voert aan dat de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (Huisvestingsverordening) niet geldig is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het artikel 'De Huisvestingsverordening van de gemeente Amsterdam is niet geldig' op de site vastgoedjournaal.nl. Daar staat in dat de gemeente Amsterdam de hele woningvoorraad als schaars heeft aangemerkt, terwijl het volgens de parlementaire stukken van de Huisvestingswet 2014 alleen mogelijk is om schaarste aan goedkope woningen te reguleren. Ook staat in dit artikel dat het onderzoek waarop de Huisvestingsverordening is gebaseerd, niet deugt. Het onderzoek is namelijk uitgevoerd door ambtenaren, terwijl het onderzoek volgens de parlementaire geschiedenis moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke derde partij. Ten slotte staat in het artikel dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de gemeente Amsterdam heeft gered met de uitspraak van 29 augustus 2018.1 Het is echter niet de taak van de bestuursrechter om gaten in een wet te repareren.

5.2

De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 augustus 2018 uitgebreid gemotiveerd waarom verweerder voldoende heeft onderbouwd dat op het hele grondgebied van Amsterdam sprake is van schaarste aan woningen. De Afdeling heeft hierbij telkens verwezen naar specifieke vindplaatsen in de parlementaire geschiedenis. In het artikel waar eiser naar verwijst is daarentegen slechts volstaan met een algemene verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, zonder dat gespecificeerd is op welke stukken uit de parlementaire geschiedenis gedoeld wordt. Het is daarom onduidelijk uit welke delen van de parlementaire geschiedenis zou volgen dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de doelen die de wetgever bij het maken van de Huisvestingswet voor ogen heeft gehad. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat het onderzoek waarop de Huisvestingsverordening is gebaseerd, is uitgevoerd door ambtenaren, op zichzelf niets zegt over de inhoudelijke juistheid en kwaliteit van dat onderzoek. De rechtbank concludeert daarom dat de grond van eiser er niet toe leidt dat de rechtbank bij de beoordeling van deze zaak afwijkt van de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018. Dat betekent dat eiser op grond van artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 3.1.1 van de Huisvestingsverordening een vergunning nodig had voor het omzetten van de woning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.

6.1

Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. In de huurovereenkomst die hij met het [echtpaar] had gesloten, stond dat onderverhuur niet is toegestaan. Daarnaast heeft eiser de woning op 16 november 2017 bezocht vanwege problemen met de centrale verwarming. Ter onderbouwing van dit bezoek heeft eiser een factuur overgelegd van de werkzaamheden die de monteur toen aan de centrale verwarming heeft verricht. In januari 2018 heeft eiser de woning opnieuw bezocht vanwege verwarmingsproblemen. Tijdens zijn bezoeken heeft eiser geen waarnemingen gedaan waaruit hij kon opmaken dat er in strijd met de huurovereenkomst werd onderverhuurd. Bovendien werd de huur altijd op tijd voldaan, zodat er ook daarom geen reden was om te veronderstellen dat de woning werd onderverhuurd.

6.2

Uit vaste rechtspraak volgt dat de eigenaar die een pand verhuurt een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het rechtmatig gebruik van de woning. Van de eigenaar mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.2

6.3

De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangevoerd om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor de aangetroffen verhuursituatie. Daarbij is van belang dat uit de passage in het huurcontract niet blijkt dat eiser feitelijk toezicht heeft gehouden op het gebruik van zijn woning. Dit blijkt evenmin uit de overgelegde factuur van de onderhoudsmonteur, omdat daaruit niet volgt dat eiser de woning in november 2017 zelf heeft bezocht en geïnspecteerd. Eiser heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet wist en niet kon weten van de onrechtmatige verhuursituatie. De beroepsgrond slaagt niet.

7.1.

Eiser voert aan dat verweerder mede verantwoordelijk is voor het ontstaan van de onder 2 geschetste verhuursituatie. Verweerder heeft de onderhuurders namelijk zonder nader onderzoek en zonder toestemming van eiser ingeschreven op het adres van de woning in de Basisregistratie Personen. Het is onrechtvaardig dat het ene loket van verweerder accepteerde dat de onderhuurders in de woning woonden en dat het andere loket van verweerder vervolgens is overgegaan tot handhaving.

7.2

De rechtbank overweegt dat eiser er als eigenaar zelf verantwoordelijk voor was om de verhuur volgens de geldende regelgeving te laten plaatsvinden. Daarnaast kan uit de inschrijving in de Basisregistratie Personen niet worden afgeleid dat verweerder toestemming heeft gegeven voor de verhuursituatie, omdat dit slechts een administratieve handeling is. Bovendien is de boete niet gebaseerd op de inschrijvingen in de Basisregistratie Personen, maar op de feitelijke situatie die de toezichthouders tijdens het huisbezoek hebben aangetroffen. Dat toen sprake was van kamergewijze verhuur, is door eiser niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.

8. Eiser voert verder aan dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om zijn woning in strijd met de regelgeving te verhuren. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de hoogte van de boete te matigen.

9.1

Ten slotte voert eiser aan dat hij zich door de boete gedwongen heeft gevoeld om zijn woning te verkopen. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 103.572,-.

9.2

De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor een schadevergoeding. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt namelijk dat de boete in stand blijft. Bovendien is het eisers eigen keuze geweest om de woning te verkopen en werd hij daartoe niet verplicht door (de boete van) verweerder.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.

griffier

rechter

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE – WETTELIJK KADER

Huisvestingswet 2014

Artikel 21Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (geldig 1 januari 2018 – 1 januari 2019)

Artikel 1 DefinitiesIn deze verordening wordt verstaan onder:(…)p. Huishouden: een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;(…)ee. Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;(…)jjj. Zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte;(…)

Artikel 3.1.11. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:a. alle zelfstandige woonruimte met een met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.(…)

Artikel 4.2.2 Bestuurlijke boete|1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:(…)b. voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;(…)