Home

Rechtbank Amsterdam, 16-10-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7888, 7771639 EA VERZ 19-353

Rechtbank Amsterdam, 16-10-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7888, 7771639 EA VERZ 19-353

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
16 oktober 2019
Datum publicatie
25 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2019:7888
Zaaknummer
7771639 EA VERZ 19-353

Inhoudsindicatie

De Amsterdamse kinderopvangorganisatie ’t Zonnehoekje heeft een verboden onderscheid op grond van zwangerschap gemaakt. Zij heeft de arbeidsovereenkomst van een medewerkster die inmiddels zwanger was, afwijkend van eerdere verlengingen, slechts met ruim 3 maanden verlengd tot 5 dagen voor aanvang van het zwangerschapsverlof.

Uitspraak

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 7771639 EA VERZ 19-353

beschikking van: 16 oktober 2019

I n z a k e

wonende te [woonplaats]

verzoekster

nader te noemen: [verzoekster]

gemachtigde: mr. S.N. Arikan

t e g e n

gevestigd te Amsterdam

verweerster

nader te noemen: 't Zonnehoekje

gemachtigde: mr. A.L. Snippe

[verzoekster] heeft op 15 mei 2019 een verzoek ingediend dat onder meer strekt tot vernietiging van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst, althans toekenning van een billijke vergoeding en bijkomende vorderingen. 't Zonnehoekje heeft een verweerschrift ingediend. Daarna heeft [verzoekster] nog een aanvulling op het verzoek met producties ingediend.

Het verzoek is ter terechtzitting behandeld op 25 september 2019. [verzoekster] is verschenen met haar gemachtigde. Namens 't Zonnehoekje zijn verschenen mevrouw [naam 1] , mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, ’t Zonnehoekje aan de hand van een pleitnota.

Beschikking is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Als gesteld en niet dan wel onvoldoende weersproken staat het volgende vast:

1.1.

[verzoekster] is op 14 februari 2018 bij ’t Zonnehoekje in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst met als einddatum 31 december 2018. De functie van [verzoekster] was hoofdleidster. Eerder hadden partijen al een arbeidsovereenkomst van 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015.

1.2.

Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Kinderopvang van toepassing verklaard. In deze CAO staat onder meer:
Artikel 3.2 Inhoud arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst vermeldt in ieder geval:
(…)
f. of de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde of bepaalde tijd is aangegaan. In geval van bepaalde tijd wordt tevens de duur en de reden hiervan vermeld;

1.3.

Op 13 november 2018 diende ’t Zonnehoekje bij het UWV een aanvraag voor [verzoekster] in op grond van de Wet arbeid en zorg. In deze aanvraag staat onder meer vermeld dat [verzoekster] haar zwangerschaps-/bevallingsverlof wil laten ingaan op 20 april 2019.

1.4.

Op 27 december 2018 zijn partijen schriftelijk overeengekomen de arbeidsovereenkomst te verlengen van 1 januari 2019 tot en met 15 april 2019. Een reden staat daarbij niet vermeld. [verzoekster] kreeg de functie van pedagogisch coach. In die functie is zij eind 2018 gedurende enkele maanden ingewerkt.

1.5.

Op 21 februari 2019 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld. ’t Zonnehoekje heeft dit bij het UWV gemeld als een ziekte verband houdend met de zwangerschap. Na 21 februari 2019 heeft [verzoekster] geen loon meer ontvangen.

1.6.

Op 1 maart 2019 schreef ’t Zonnehoekje aan [verzoekster] onder meer:
Op 15-02-2018 is er tussen u en Kinderopvang t Zonnehoekje een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen. Deze arbeidsovereenkomst loopt van rechtswege af op 15-04-2019.
Hierbij laten we u weten dat we hebben besloten om uw dienstverband niet te verlengen. Dat betekent dat uw dienstverband eindigt op 15-04-2019.

1.7.

Bij brief van 20 maart 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] ’t Zonnehoekje aangeschreven. Daarbij is aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon en voorts heeft [verzoekster] verzocht om wedertewerkstelling zodra zij hersteld is.

1.8.

De kinderen van [verzoekster] maakten gebruik van kinderopvang bij ’t Zonnehoekje, inclusief zwemlessen.

Verzoek en verweer

2. [verzoekster] verzoekt vernietiging van de opzegging, wedertewerkstelling en loondoorbetaling, alsmede vergoeding van kinderopvangkosten en zwemleskosten. Subsidiair verzoekt zij toekenning van een billijke vergoeding van € 30.500,00, betaling van achterstallig salaris en vergoeding van kinderopvangkosten en zwemleskosten. Daarnaast verzoekt [verzoekster] in alle gevallen verstrekking van deugdelijke specificaties op straffe van een dwangsom, wettelijke rente en proceskosten.

3. Aan de verzoeken legt [verzoekster] – kort gezegd – ten grondslag dat sprake is van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst vanwege haar zwangerschap. Ook de eerdere verlenging met slechts 4 maanden heeft ten onrechte plaatsgevonden. Dat levert een ongeoorloofd onderscheid op.

4. 't Zonnehoekje voert verweer. Daarop zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

Beoordeling

5. Op het moment dat de arbeidsovereenkomst werd verlengd was [verzoekster] zwanger en
’t Zonnehoekje was daarvan op de hoogte. De arbeidsovereenkomst is verlengd met een periode van 3,5 maanden, tot 5 dagen voor de ingangsdatum van het verlof van [verzoekster] .

Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt deze gang van zaken het vermoeden (als bedoeld in artikel 7:646 lid 12 Burgerlijk Wetboek) dat bij de keuze van de duur van de verlenging een verboden onderscheid is gemaakt vanwege de zwangerschap van [verzoekster] . Voor dat vermoeden is verder nog redengevend dat de eerste arbeidsovereenkomst voor ruim 10,5 maanden was aangegaan met een einde op de laatste dag van de maand. Het ligt dan niet voor de hand met een veel kortere duur te verlengen en de einddatum dan ook nog midden in de maand te laten vallen. Dat moment ligt enkele dagen voor de aanvang van het zwangerschapsverlof van [verzoekster] . Bovendien had ’t Zonnehoekje kennelijk vertrouwen in [verzoekster] , nu zij net enkele maanden was ingewerkt in een nieuwe functie. Een korte verlenging past daar niet bij. Hier komt nog bij dat volgens de toepasselijke CAO op ’t Zonnehoekje de verplichting rustte de reden voor de verlenging voor bepaalde tijd te vermelden, wat zij heeft nagelaten. Zij heeft daarmee zelf bijgedragen aan het ontstaan van het vermoeden.

6. ’ ’t Zonnehoekje heeft ook ter zitting geen plausibele verklaring gegeven voor de gekozen duur van de verlenging, terwijl volgens [verzoekster] eind 2018 uitdrukkelijk besproken is dat bewust is aangesloten bij de aanvang van het verlof, met de toezegging dat de overeenkomst na afloop van het verlof weer zou worden voortgezet. ’t Zonnehoekje heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat de verlenging met 3,5 maanden geen verband houdt met de zwangerschap van [verzoekster] .

6. ’ Het beding in de arbeidsovereenkomst dat ziet op de duur van de verlenging is gelet op het voorgaande in strijd met artikel 7:646 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Dat beding is dan nietig, zo volgt uit artikel 7:646 lid 11 BW. Gevolg hiervan is dat voor de duur van de verlenging moet worden teruggevallen op de wettelijke regeling. Daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2019 voor eenzelfde periode als de eerste overeenkomst is voortgezet. De overeenkomst is dus tot en met 14 oktober 2019 verlengd.

6. ’ Uit de brief van ’t Zonnehoekje van 1 maart 2019 mocht [verzoekster] redelijkerwijs afleiden dat deze gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zodat deze als opzegging moet worden opgevat (Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905). [verzoekster] is vervolgens tijdig deze procedure begonnen, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek. De opzegging voldoet niet aan de wettelijke vereisten en zal dus overeenkomstig het primaire verzoek van [verzoekster] worden vernietigd.

6. ’ Het verzoek tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen, nu inmiddels ook de tijd is verstreken waarmee de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter is verlengd.

6. ’ De loonvordering is toewijsbaar tot voornoemde einddatum. De wettelijke rente en tot 25 % beperkte wettelijke verhoging zal eveneens worden toegewezen. ’t Zonnehoekje zal ook worden veroordeeld tot het verstrekken van loonstroken, de dwangsom zal worden beperkt als hierna te noemen.

6. ’ [verzoekster] heeft onvoldoende toegelicht dat zij door de gang van zaken voor haar eigen kinderen geen gebruik heeft kunnen maken van kinderopvang en zwemles, zodat de vordering die hierop is gebaseerd wordt afgewezen.

6. ’ ’t Zonnehoekje heeft onvoldoende aangevoerd om deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

6. ’ Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal 't Zonnehoekje in de proceskosten worden veroordeeld.

De kantonrechter:

vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;

veroordeelt ’t Zonnehoekje tot betaling aan [verzoekster] van het overeengekomen loon van
€ 2.131,74 bruto per maand vanaf 21 februari 2019 tot en met 14 oktober 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot een maximum van 25%, alsmede de wettelijke rente over het loon vanaf het moment van verschuldigdheid tot het moment van betaling;

veroordeelt ’t Zonnehoekje tot het verstrekken aan [verzoekster] van deugdelijke loonspecificaties binnen 14 dagen na het wijzen van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 2.500,00;

veroordeelt 't Zonnehoekje in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op:
salaris € 720,00
griffierecht € 81,00
-----------------
totaal € 801,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;

veroordeelt 't Zonnehoekje in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat 't Zonnehoekje niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Inden, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter