Home

Rechtbank Amsterdam, 08-01-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:305, C/13/662429 / HA ZA 19-234

Rechtbank Amsterdam, 08-01-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:305, C/13/662429 / HA ZA 19-234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
8 januari 2020
Datum publicatie
11 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2020:305
Zaaknummer
C/13/662429 / HA ZA 19-234

Inhoudsindicatie

De Bank beroept zich op een gevestigd stil pandrecht in de zin van artikel 3:239 lid 1 BW. Het is niet komen vast te staan dat de overeenkomsten waarin de bank heeft vastgelegd dat zij een pandrecht heeft ook daadwerkelijk door haar zijn geregistreerd bij de Belastingdienst. Omdat dit een vereiste is voor de totstandkoming van het pandrecht is niet komen vast te staan dat de Bank een pandrecht heeft gevestigd. De vordering van de Bank wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/662429 / HA ZA 19-234

Vonnis van 8 januari 2020

in de zaak van:

de naamloze vennootschap

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.J. van Deventer te Haarlem.

Partijen zullen hierna ING en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis van de kantonrechter van 8 februari 2019, waarin de zaak is verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken;

- de akte vermeerdering eis van de zijde van ING, met één productie;

- de antwoordakte na vermeerdering eis van de zijde van [gedaagde] , met producties;

- het tussenvonnis van 11 september 2019 waarin een comparitie van partijen is gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2019 en de daarin genoemde stukken.

1.2.

Het proces-verbaal is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt. ING en [gedaagde] hebben opmerkingen gemaakt bij het proces-verbaal, ING per brief van 2 december 2019 en [gedaagde] per brief van 5 december 2019. Dit vonnis wordt gewezen met – voor zover van belang – inachtneming van de opmerkingen van ING en [gedaagde] .

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde] is [functie] van de besloten vennootschap TLC Ted’s Leisure Company B.V. (hierna: TLC).

2.2.

Op 7 februari 2007 heeft TLC een basiskrediet afgesloten tot een bedrag van € 15.000,- bij de rechtsvoorganger van ING. Bij overeenkomst van 22 januari 2008 is dat krediet uitgebreid tot € 25.000,-.

2.3.

ING heeft telefonisch aan TLC werkkapitaal verstrekt. In de overeenkomst van 18 juli 2013, welke is ondertekend op respectievelijk 26 juli 2013 en 1 augustus 2013, zijn ING en TLC overeengekomen dat de limiet van het werkkapitaal zou worden verlaagd.

2.4.

In de overeenkomsten van 22 januari 2008 en 18 juli 2013 is vermeld dat TLC alle huidige en toekomstige vorderingen op derden verpandt aan ING.

2.5.

Bij brief van 7 februari 2014 heeft de incassogemachtigde van ING, Vesting Finance, de kredietfaciliteiten beëindigd wegens een gebrek aan vermogen bij TLC en een niet toegestane overschrijding van de kredietlimiet. Daarnaast heeft zij het openstaande bedrag van € 110.910,99 opgeëist.

2.6.

Bij brief van 26 mei 2015 heeft de incassogemachtigde van ING onder meer het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:“Hierbij delen wij u mede dat de openstaande vordering van TLC (…) op u tot zekerheid aan de ING (…) verpand is. Deze verpanding is ontstaan uit een overeenkomst gesloten tussen TLC (…) en de ING (…).Uit de door u voorgelegde jaarcijfers 2013 van TLC (…) hebben wij geconstateerd dat er sprake is van een rekening-courant verhouding groot € 113.489,00 tussen u en TLC (…). Deze rekening-courant valt onder de door ING bedongen verpanding.

Wij verzoeken- en voor zover nodig sommeren- de vordering groot € 113.489,- voor 9 juni 2015 (…) te voldoen (…)”

2.7.

Bij brief van 23 september 2016 is [gedaagde] door de incassogemachtigde van ING in gebreke gesteld en zijn rechtsmaatregelen aangekondigd.

2.8.

Tot op heden heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven aan het betalingsverzoek.

3 Het geschil

3.1.

ING vordert, na wijziging van eis, – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:i) € 100.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;ii) de proceskosten.

3.2.

ING legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. ING heeft verschillende kredieten verstrekt aan TLC en ter zekerheid van terugbetaling een stil pandrecht gevestigd op de vorderingen van TLC. [gedaagde] heeft in persoon een openstaande rekening-courant schuld aan TLC. ING heeft mededeling gedaan van het pandrecht aan [gedaagde] en kan de rekening-courant schuld daarom uitwinnen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing