Home

Rechtbank Amsterdam, 21-07-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3532, AWB - 19 _ 4619

Rechtbank Amsterdam, 21-07-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3532, AWB - 19 _ 4619

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
21 juli 2020
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2020:3532
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4619

Inhoudsindicatie

Vergunning Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) verleend aan de gemeente door de minister. Voor het opnieuw inrichten van een afrit van aan rijksweg in Enschede. Eisers zijn volgens de rechtbank geen belanghebbenden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de vergunning verkeersontsluiting niet wijzigt. De afrit wordt slechts een strook opgeschoven. Evenmin zorgt de vergunning voor een wijziging in de aanrijroutes. De belangen van eisers zijn daarom niet rechtstreeks geraakt.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 19/4619

[eiser 1] en [eiser 2] , gevestigd te Amsterdam, en [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] , gevestigd te Gorinchem, eisers

(gemachtigde: mr. J.R. van Angeren),

en

(gemachtigde: mr. M.F. Jansen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , de gemeente

(gemachtigde: mr. M.A.A. Soppe).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente een vergunning op de grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr-vergunning) verleend voor het opnieuw inrichten van afrit 25 van de rijksweg N35, tussen km 71.0c en km 70.9c in Enschede.

Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 4] en [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van [eiser 3] , [eiser 5] en [eiser 2] ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de gemeente heeft een zienswijze ingediend.

Vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus kon de zitting van 21 april 2020 geen doorgang vinden.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 20 mei 2020 vragen gesteld en partijen in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij op een zitting wilden worden gehoord. Partijen hebben een schriftelijke reactie op de vragen van de rechtbank ingediend en de rechtbank laten weten dat zonder zitting op het beroep kan worden beslist.


Hierna heeft de rechtbank bepaald dat een zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Wbr-vergunning is verleend voor een nieuwe rijstrook aan afrit 25 van de Rijksweg N35. Deze extra rijstrook is bedoeld voor naar rechts afslaand verkeer, komende vanuit de richting van Duitsland en rijdend naar de richting Enschede (Zuid). Door de verlening van deze vergunning is de volgende herinrichting van afrit 25 mogelijk: de al bestaande linksafstrook blijft ongewijzigd, de al bestaande rechtsafstrook wordt een strook voor rechtdoor gaand verkeer en nieuw toegevoegd wordt een rechtsafstrook aan de zuidkant van de bestaande afrit. Kortom, de al bestaande rechtsafstrook wordt één strook verlegd.

2. De rechtbank ziet zich allereerst, evenals verweerder in het bestreden besluit, voor de vraag gesteld of eisers belanghebbenden zijn bij het primaire besluit tot verlening van de Wbr-vergunning.

3. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij een bestreden besluit, is een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Als er een te ver verwijderd verband is tussen een belang en het bestreden besluit, is dat belang niet rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit.

4. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit en motiveert dit oordeel als volgt.

5. De belangen van eisers zijn niet rechtstreeks betrokken bij het besluit tot verlening van de Wbr-vergunning, omdat dit besluit alleen ziet op de wijziging van het waterstaatswerk afrit 25 van de Rijksweg N35. De vergunning wijzigt de verkeersontsluiting als zodanig niet. Het rechts afslaand verkeer kan namelijk nog steeds rechts afslaan. De afrit wordt slechts een strook opgeschoven. De aanrijroutes van en naar de percelen van [eiser 3]1 worden door de vergunningverlening evenmin gewijzigd. De vergunning ziet verder niet op een gemeentelijke weg of kruispunt, hetgeen geen waterstaatswerken zijn als bedoeld in de Wbr2, maar alleen op een waterstaatswerk, in dit geval afrit 25 van de N35. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belangen van eisers niet rechtstreeks geraakt worden door de Wbr-vergunning.

6. Het voorgaande betekent dat verweerder in het bestreden besluit terecht het bezwaar van [eiser 4] en [eiser 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft echter ten onrechte het bezwaar van [eiser 3] , [eiser 5] en [eiser 2] ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard. Verweerder had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Daarom is het beroep gegrond. Aan een inhoudelijke bespreking van het beroep komt de rechtbank niet toe.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van
[eiser 3] , [eiser 5] en [eiser 2] ongegrond is verklaard;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eisers te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 787,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en
mr. J.W. Vriethoff, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel