Rechtbank Amsterdam, 08-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5723, 9399966 KK EXPL 21-586
Rechtbank Amsterdam, 08-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5723, 9399966 KK EXPL 21-586
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2021
- Datum publicatie
- 15 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2021:5723
- Zaaknummer
- 9399966 KK EXPL 21-586
Inhoudsindicatie
Een Aziatische restaurant moet een kelner ruim 1.100 euro aan achterstallig loon plus 25 procent vertragingsvergoeding betalen, omdat de werkgever hem geen vast aantal uren per week had aangeboden om te komen werken.
Uitspraak
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9399966 KK EXPL 21-586
vonnis van: 8 oktober 2021
I n z a k e
wonende te [woonplaats]
eiser, nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.F. Overes
t e g e n
gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen: Sumo
gemachtigde: mr. J. van der Voet
Bij dagvaarding van 24 augustus 2021, met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 1 oktober 2021 is de zaak mondeling behandeld. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Sumo is verschenen bij [naam 1], eveneens vergezeld door de gemachtigde. Sumo heeft op voorhand een ‘conclusie van antwoord’ en stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, [eiser] aan de hand van een pleitnota, waarbij hij de vordering heeft verminderd.
Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
Sumo exploiteert een Aziatisch restaurant. [eiser] is op 4 februari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zeven maanden in dienst getreden bij Sumo in de functie van kelner. Het betrof volgens de arbeidsovereenkomst een deeltijd dienstverband met een gemiddelde arbeidsduur van 5 uur per week.
Deze arbeidsovereenkomst is stilzwijgend verlengd voor dezelfde periode tot
4 april 2020, die vervolgens opnieuw stilzwijgend is verlengd tot 4 november 2020.
Sumo is vanaf 15 maart 2020 en, na heropening, vanaf 14 oktober 2020 opnieuw gesloten geweest in verband met coronamaatregelen.
Op 8 mei 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat in de maanden april en mei 2020 loon op basis van 50 uur per maand betaald zou worden en dat vanaf juni 2020 alleen de opgeroepen en gewerkte uren werden uitbetaald in afwijking van de overeengekomen 5 uur per week. Na september 2020, als de coronamaatregelen zouden worden versoepeld, zou verder worden overlegd.
Op 1 oktober 2020 heeft Sumo het einde van de derde arbeidsovereenkomst aangezegd per 4 november 2020.
Vervolgens is [eiser] op 5 juni 2021 opnieuw bij Sumo in dienst getreden, voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is opgezegd door Sumo op 7 juli 2021.
[eiser] heeft een verschillend aantal uren per maand gewerkt, variërend van 18,5 uur (oktober 2020) tot 100 uur (juli 2020). Gemiddeld werkte [eiser] .. uur per maand.
Het geschil
2. [eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van eis, Sumo te veroordelen tot betaling van:
a. € 1.145,62 netto aan achterstallig loon over de periode van 1 januari 2020 tot en met 4 november 2020;
b. de maximale verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente tot dat de beide gevorderde bedragen volledig zullen zijn betaald;
c. de kosten van de procedure en de nakosten.
3. [eiser] stelt dat hij op oproepbasis is aangenomen en dat Sumo daarom op grond van artikel 7:628a lid 5 BW hem na twaalf maanden dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, een aanbod voor een vaste arbeidsomvang had moeten doen, die tenminste gelijk is aan de gemiddelde arbeidsomvang in de voorafgaande periode van twaalf maanden. Gedurende de periode dat deze verplichting niet is nagekomen, heeft [eiser] aanspraak op loon als bedoeld in artikel 7:628a lid 8 BW. De tussen partijen gesloten overeenkomst van mei 2020 is in strijd met dwingend recht en derhalve nietig, aldus [eiser].
4. Sumo voert hiertegen aan dat zij de schadevergoeding van artikel 7:628a lid 8 BW op zijn vroegst per 4 maart 2020 is verschuldigd, nu zij een maand na 4 februari 2020 de tijd had om het bedoelde aanbod te doen. Bovendien hebben Sumo en [eiser], toen Sumo hard werd getroffen door de coronacrisis, een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin nieuwe afspraken zijn gemaakt over de arbeidsomvang, die dienen te prevaleren. [eiser] kan dan volgens Sumo niet met terugwerkende kracht een beroep doen op genoemd artikel, zodat de vordering moet worden afgewezen.