Rechtbank Amsterdam, 19-05-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2756, 9506896 CV EXPL 21-15174
Rechtbank Amsterdam, 19-05-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2756, 9506896 CV EXPL 21-15174
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 mei 2022
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2022:2756
- Zaaknummer
- 9506896 CV EXPL 21-15174
Inhoudsindicatie
Een restauranteigenaar moet een van zijn medewerkers alsnog 10 maanden loon betalen, ook al heeft hij die maanden niet meer gewerkt.
Uitspraak
vonnis
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9506896 CV EXPL 21-15174
vonnis van: 19 mei 2022
i n z a k e
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.J. Engelsma
t e g e n
wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend bij [naam 1] .
Deze zaak bevat de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 19 oktober 2021 met producties;
- het antwoord van [gedaagde] , met producties en met eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 18 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
Deze zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022. [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde en [gedaagde] is verschenen met [naam 1] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. [gedaagde] heeft zijn eis in reconventie ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat partijen nog processtukken konden indienen en dat de mondelinge behandeling daarna zou worden voortgezet. Partijen hebben inderdaad aanvullende producties ingediend en de mondelinge behandeling is voortgezet op 21 april 2022, waar dezelfde personen zijn verschenen. Zij hebben hun standpunten weer toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is het vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. In deze zaak staat het volgende vast:
[eiser] heeft sinds (in elk geval) 1 juli 2006 werkzaamheden verricht voor [gedaagde] . De overeenkomst tussen partijen is in de loop van de tijd van een oproepcontract gewijzigd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 25 uur per maand. Het bruto maandloon is laatstelijk € 275,00 per maand geweest.
[eiser] heeft sinds juni 2021 niet meer gewerkt voor [gedaagde] en ook geen loon meer gekregen.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het salaris vanaf juni 2021 te betalen, evenals het vakantiegeld over 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019. Ook werd aanspraak gemaakt op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen.
Op 27 juli 2021 heeft [gedaagde] per e-mail afwijzend gereageerd. Hij heeft toen bericht dat [eiser] vanaf 28 juli 2021 weer zijn uren kon komen werken. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Partijen hebben verder gecorrespondeerd maar zijn niet tot een oplossing gekomen.
Vordering
2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. het bruto salaris vanaf juni 2021 tot dit vonnis, met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek,
b. het bruto salaris vanaf dit vonnis zolang de arbeidsovereenkomst in stand blijft,
c. het vakantiegeld over de periode vóór 2019/2020, met wettelijke verhoging,
d. de contante waarde van de niet opgenomen vakantiedagen vanaf de datum van in dienst treden, met wettelijke verhoging,
e. de proceskosten.
3. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] hem na een verschil van mening in mei 2021 heeft laten weten dat hij niet meer zou worden opgeroepen. Inmiddels heeft [gedaagde] zijn standpunt volgens [eiser] gewijzigd en stelt hij dat [eiser] ontslag zou hebben genomen. Hij zegt ook dat [eiser] weer kan komen werken maar dat kan [eiser] niet serieus nemen. Hij heeft geen enkel vertrouwen meer in [gedaagde] . Hij heeft aanspraak op loondoorbetaling. Op de zitting van 21 april 2022 heeft hij zijn loonvordering beperkt tot het bruto equivalent van het netto loon van juni 2021 tot en met 26 maart 2022.
Over 2020/2021 en 2019/2020 heeft [gedaagde] het vakantiegeld uitbetaald maar daarvoor niet. Daarom heeft [eiser] alsnog aanspraak op het vakantiegeld over voorgaande periodes, die in verband met verjaring zijn beperkt tot de jaren 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019. Vakantiedagen heeft [eiser] nooit opgenomen maar zijn ook nooit uitbetaald, daarom heeft [eiser] ook daarop alsnog aanspraak.
4. [gedaagde] heeft aanvankelijk gesteld dat [eiser] steeds op oproepbasis heeft gewerkt, maar ter zitting heeft hij zich er niet tegen verweerd dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan voor 25 uur per maand.
Volgens [gedaagde] is er geen meningsverschil ontstaan, maar heeft [eiser] in mei 2021 te kennen gegeven dat hij zou stoppen met werken. Hij zou een lange vakantie opnemen en daarna elders gaan werken. In juni 2021 was er nog normaal contact tussen partijen. Toen kwam er een brief van de gemachtigde van [eiser] met een ander verhaal, waarop [gedaagde] heeft laten weten dat [eiser] weer aan het werk kon. [eiser] is daarna meerdere keren opgeroepen om te komen werken, maar hij heeft dat geweigerd. Hij werkt al sinds juni 2021 in een ander restaurant, van zijn broer.
Het vakantiegeld is altijd uitbetaald, het staat ook op de loonstroken. Ook heeft hij zijn vakantiedagen altijd opgenomen. De vakantiedagen vervallen bovendien een half jaar na het kalenderjaar waarin deze zijn opgebouwd.