Rechtbank Amsterdam, 21-07-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8319, AWB - 21 _ 3592
Rechtbank Amsterdam, 21-07-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8319, AWB - 21 _ 3592
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 juli 2022
- Datum publicatie
- 13 februari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2022:8319
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:4318, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 3592
Inhoudsindicatie
Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Verweerder heeft namelijk op de aanvraag beslist zoals eiser deze heeft ingediend en de vergunning verleend. Eiser heeft dus geen procesbelang meer, omdat hij daarmee heeft gekregen wat hij heeft aangevraagd.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3592
(gemachtigde: mr. G.C.M. Schipper),
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder
( [gem.verweerder] ).
Procesverloop
Met een besluit van 23 mei 2018 heeft verweerder geweigerd aan eiser een watervergunning te verlenen voor het saneren van grond en het ophogen van het maaiveld op het perceel aan de [adres] in [plaats] .
Met een besluit van 20 november 2018 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser.
Met een uitspraak van 20 december 2019 heeft deze rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.1
Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. De Afdeling2 heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.3
Met een besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder het besluit van 23 mei 2018 gewijzigd en aan eiser alsnog een watervergunning verleend. De Afdeling heeft aanleiding gezien om het van rechtswege ontstane beroep van eiser tegen het besluit van 20 mei 2021 met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [persoon] , [persoon 2] en [persoon 3] , deskundige van [expertise bureau] , waren eveneens aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 4] .
Na afloop van de zitting op 21 juli 2022 heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van de oorspronkelijke aanvraag om een watervergunning en een aanvulling op die aanvraag van 17 mei 2021 met de notitie compensatie boezemberging van [expertise bureau] van 12 mei 2021, heeft verweerder een watervergunning aan eiser verleend.
2. De rechtbank stelt vast dat door verweerder conform de aanvraag is beslist. Verweerder moet een aanvraag beoordelen zoals deze is ingediend en dit heeft verweerder ook gedaan. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang bij zijn beroep. Verweerder heeft namelijk positief beslist op de gewijzigde aanvraag en eiser heeft daarmee gekregen wat hij heeft aangevraagd.4
4. Eiser heeft gesteld dat er wel procesbelang is, omdat er schade is geleden. Deze schade vindt de rechtbank niet aannemelijk, eiser heeft immers met het besluit van 20 mei 2021 gekregen wat hij op grond van de notitie van [expertise bureau] van 12 mei 2021 heeft aangevraagd.
5. Wat eiser vooral steekt is dat volgens hem feitelijk veel minder compensatie van de bodemdaling op zijn perceel nodig is, omdat er een grotere bodemdaling heeft plaatsgevonden in de laatste twintig jaar dan de 9,22 centimeter waar verweerder vanuit gaat. Eiser miskent hiermee dat hij dit had kunnen en moeten aanvoeren in de procedure over de oorspronkelijke aanvraag om een watervergunning van 19 maart 2018. Eiser heeft hierover op de zitting toegelicht zich bedrogen te voelen door verweerder, omdat verweerder destijds al wist dat er andere gegevens waren (een hoogtemeting uit 2005) en verweerder deze gegevens volgens eiser bewust heeft achtergehouden in zijn nadeel. Uit de toelichting van eiser op zitting is echter gebleken dat hij wel beschikte over de hoogtemeting uit 2005 ten tijde van de aanvraag van 19 maart 2018. Eiser had dit dus ook kunnen inbrengen in de procedure over de oorspronkelijke aanvraag van 19 maart 2018. Daarbij betwist verweerder dat de bodemdaling van 9,22 centimeter over twintig jaar onjuist is berekend.
6. De rechtbank begrijpt dat de beslissing van de rechtbank ingrijpend is voor eiser, omdat het gaat om zijn perceel. De rechtbank vindt wel dat eiser daarmee miskent dat inmiddels de Keur 20195 is vastgesteld en verweerder deze ook moet toepassen bij nieuwe aanvragen. Dit valt verweerder niet te verwijten. In die zin heeft verweerder een toezegging gedaan ten gunste van eiser door een gewijzigde aanvraag toe te staan en deze nog aan de hand van de Keur 20176 te beoordelen, nadat de Keur 2019 al in werking was getreden. Deze toezegging van verweerder zag echter alleen op een gewijzigde aanvraag op basis van het uitgangspunt dat er sprake is van een bodemdaling van 9,22 centimeter over twintig jaar.
7. Ten slotte merkt de rechtbank op dat het verstandig is geweest van eiser om het advies van de Afdeling te volgen en een gewijzigde aanvraag in te dienen. Een nieuwe aanvraag had verweerder moeten toetsen aan de Keur 2019 en zou naar het zich laat aanzien zijn afgewezen.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. T.L. Fernig - Rocour en mr. D. Sullivan, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier, op 21 juli 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: