Home

Rechtbank Amsterdam, 17-06-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8718, AWB - 21 _ 3178 en 21_4453

Rechtbank Amsterdam, 17-06-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8718, AWB - 21 _ 3178 en 21_4453

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2022
Datum publicatie
7 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2022:8718
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3178 en 21_4453

Inhoudsindicatie

Buiten toepassing laten van een bestemmingsplanregel vanwege evidente strijd met art 2.17 van het Activiteitenbesluit

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 21/3178 en AMS 21/4453

en

(gemachtigden: mr. M.J.P van Lent en H. Hop).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1], te Leimuiden, de vergunninghouder

(gemachtigde: mr. L.C.J. Dekkers).

Procesverloop

Met de primaire besluiten van 30 november 2020 ( AMS 21/3178 ) en 19 maart 2021 ( AMS 21/4453 ) heeft het college aan de vergunninghouder omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen van een woning met berging en carport, respectievelijk woningen met berging.

Met de bestreden besluiten van 29 april 2021 ( AMS 21/3178 ) en 2 augustus 2021 ( AMS 21/4453 ) heeft het college de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard.

[eiser] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. [eiser] is verschenen. Het college en de vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De vergunninghouder heeft – voor zover van belang voor deze beroepszaak –

omgevingsvergunningen aangevraagd voor het bouwen van een woning met berging en carport op het perceel [adres 1] (kavel 2) en een woning met berging op de perceel [adres 2] (kavel 3) in Kudelstaart. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” (het bestemmingsplan)1 en op de gronden waarop de aanvragen betrekking hebben rusten de enkelbestemming “Wonen - 2” met onder meer de specifieke bouwaanduiding “hoger geluidsisolatiewaarde”, de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie - 1” en de gebiedsaanduiding “luchtvaartverkeerzone - gebruik”. Het college heeft de omgevingsvergunningen verleend.

2. [eiser] is eigenaar van een perceel waarop het planologisch mogelijk is om een jachthaven te exploiteren. Dit perceel ligt in de buurt van de kavels 2 en 3. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen.

3. Met de bestreden besluiten heeft het college, met gedeeltelijke overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften en met aanvulling van de motivering van de primaire besluiten, het bezwaar van [eiser] tegen de verleende omgevingsvergunningen ongegrond verklaard. In de bestreden besluiten heeft het college het volgende overwogen: “Toetsing artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan In het advies concludeert de commissie dat het bouwplan in strijd is met artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan (...), gelezen in samenhang met bijlage 1 behorende bij de bestemmingsregels. Wij zijn van mening dat de verleende omgevingsvergunning desondanks in stand behoort te blijven. Hieronder lichten wij dat toe.

In het bestemmingsplan is de in artikel 8.3.1 gestelde maximale binnenwaarde voor hoofdgebouwen van 35 dB(A), abusievelijk gerelateerd aan de maximaal optredende geluidsniveaus (LAmax) op de gevel van de nieuwbouw zoals weergegeven in de tabel in bijlage 1 behorende bij de bestemmingsregels. Zoals de commissie terecht constateert heeft dit tot gevolg dat er geluidswerende voorzieningen ter waarde van 41 dB(a) zouden moeten worden aangebracht om aan de maximale binnenwaarde te voldoen. Los van het feit dat dit technisch niet of nauwelijks realiseerbaar is, levert dit een ongewenst woon- en leefklimaat op. De woning zal namelijk aanvoelen als een soort geluiddichte bunker.

Dat er sprake is van een onbedoelde incorrecte relatie in het bestemmingsplan, blijkt ook al uit het akoestisch rapport d.d. 28 juli 2016 dat deel uitmaakt van de toelichting op het bestemmingsplan. De tabel in bijlage 1 behorende bij de bestemmingsregels is overgenomen uit hoofdstuk 4 van dat akoestisch rapport. In hoofdstuk 6 van het akoestisch rapport is vermeld:

“Indien de in hoofdstuk 4 berekende geluidsbelasting bij de nieuwbouwwoningen optreedt zal een hogere geluidswering van de gevel noodzakelijk zijn om een binnen geluidsniveau te garanderen van LAr, LT, binnen = 35/30/25 dB(A) (dag/avond/nacht) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en voor het maximaal optredende geluidsniveau een binnen geluidsniveau van LAmax, binnen = 55/50/45 dB(A).”

De maximale binnenwaarde van 35 dB(A) had dus gerelateerd moeten worden aan het zogenoemde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT). Andersom geldt dat bij de maximaal optredende geluidsniveaus een hogere binnenwaarde had moeten worden gehanteerd.

Het doel van het bestemmingsplan was en is om een (toekomstig) goed woon- en leefklimaat in de woningen in het plangebied te garanderen conform de normen zoals die ook zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de binnenwaarde van 35 dB(A) eveneens gerelateerd aan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Het bepaalde in artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan, gelezen in samenhang met de tabel in bijlage 1 behorende bij de bestemmingsregels, is dus evident ook in strijd met de norm van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en leidt (...) tot een ongewenst woon- en leefklimaat.

Gelet op het voorgaande – en zoals ook volgt uit ons besluit van 30 november 2020 -zijn wij dan ook van mening dat het bepaalde in artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan buiten toepassing moet worden gelaten, in die zin dat de maximale binnenwaarde van 35 dB(A) niet gerelateerd moet worden aan de maximaal optredende geluidsniveaus. Met inachtneming van de vastgestelde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus wordt, conform de bedoeling van het bestemmingsplan en de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, voldaan aan de maximale binnenwaarde van 35 dB(A) zoals bepaald in artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Bij ons besluit op uw bezwaar gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor een vergelijkbaar bouwplan op het perceel [adres 3] , hebben wij voornoemd standpunt ook ingenomen. Uw beroep tegen dat besluit is op 20 november 2020 ongegrond verklaard. Hoewel u naar aanleiding van die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, gaan wij er vooralsnog van uit dat ons standpunt in rechte stand houdt.”

4. [eiser] stelt in beroep dat de verleende omgevingsvergunningen vernietigd moeten worden en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan:

- de vergunningen zijn verleend in strijd met het bestemmingsplan, omdat voor de vergunde woningen niet een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gegarandeerd kan worden bij een maximaal optredend geluidsniveau. Hierdoor zal exploitatie van een jachthaven voor hem niet mogelijk zijn;

- het al 13 jaar bestaande privaatrechtelijke geschil met de gemeente Aalsmeer over de strekdam vormt een evident privaatrechtelijke belemmering, die aan verlening van vergunningen voor de woningen in de weg staat;

- de verleende omgevingsvergunningen zijn in strijd met de door Waternet verleende vergunning van 31 mei 2016 en het door het college vastgestelde beeldkwaliteitsplan voor Plan [bestemmingsplan]. De eigendomsverhoudingen in dit plan berusten op akten van 3 april 2013 die nog gerectificeerd moeten worden.

5. De rechtbank verwijst voor de van toepassing zijnde regels naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. Bij een aanvraag om het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, zoals hier met betrekking tot de bouw van woningen met aanbehoren, geldt het limitatief-imperatief stelsel van de Wabo. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde toetsingsgronden. Als de bouwactiviteit in overeenstemming is met deze toetsingsgronden, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.

6. Volgens [eiser] hadden de omgevingsvergunningen niet mogen worden verleend, omdat, zoals de adviescommissie voor de bezwaarschriften herhaaldelijk heeft weergegeven, de bouwplannen in strijd zijn met artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan.

7. Deze beroepsgrond van [eiser] slaagt niet. Voorop gesteld wordt dat het hier gaat om een onherroepelijk bestemmingsplan waartegen beroep heeft opengestaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat in dat geval een bestemmingsregeling slechts dan buiten toepassing kan worden gelaten, indien die evident in strijd is met de hogere regeling2. Voor de exceptieve toetsing door de rechter geldt dus het evidentiecriterium. In dit geval heeft het college artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan buiten toepassing gelaten, voor zover de maximale binnenwaarde van 35 dB(A) gerelateerd is aan de maximaal optredende geluidsniveaus. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de aangehaalde motivering voldoende aannemelijk gemaakt dat de in artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan gestelde maximale binnenwaarde voor hoofdgebouwen van 35 dB(A) niet moet worden gerelateerd aan de maximaal optredende geluidsniveaus op de gevel van de nieuwbouw, maar aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Dit blijkt uit het akoestisch onderzoek van 28 juli 2016, dat als bijlage bij de toelichting op de bestemmingsplanregeling is opgenomen, in samenhang met artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Desgevraagde heeft het college aangegeven dat sprake is van een evidente fout en dat dit bestemmingsplan enkel vanwege vertraging in de inwerkingtreding van de (nieuwe) Omgevingswet nog niet is gewijzigd. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat sprake is van een evidente fout in de bestemmingsregeling en dat deze wegens strijdigheid met artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit buiten toepassing moet blijven. Dit leidt ertoe dat de bouwplannen voldoen aan het bestemmingsplan. Het college is daarom gehouden de door de vergunninghouder aangevraagde omgevingsvergunningen te verlenen.

8. Voor zover [eiser] vreest dat hij vanwege het verlenen van de omgevingsvergunningen voor de woningen geen jachthaven zal kunnen exploiteren, overweegt de rechtbank dat geen aanvraag in die zin in deze procedure voorligt, nog daargelaten dat het college heeft aangegeven dat de jachthaven positief bestemd is.

9. Wat [eiser] overigens nog aan gronden tegen de vergunningverlening heeft aangevoerd kan al niet slagen omdat dit niet geacht kan worden onder de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden te vallen.

10. Gezien het voorgaande is het beroep van [eiser] ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr.N.L. Adam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage