Rechtbank Amsterdam, 10-03-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1511, AWB - 22/4465
Rechtbank Amsterdam, 10-03-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1511, AWB - 22/4465
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 maart 2023
- Datum publicatie
- 7 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2023:1511
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:3750, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 22/4465
Inhoudsindicatie
De gemeenteraad van Amsterdam heeft een bestemmingsplan en uitwerkingsplan vastgesteld. Deze plannen maken de aanleg van een nieuwe brug mogelijk nabij eisers vaste ligplaats van zijn woonschip. Eiser heeft bij het college vergoeding van planschade aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat het college deze aanvraag terecht heeft afgewezen. Planschade kan alleen worden toegekend voor onroerende zaken. De rechtbank oordeelt dat voor het onderscheid dat de Wro maakt tussen mensen die een roerende zaak bezitten en mensen die een onroerende zaak bezitten een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat, ook in het geval van eiser. De overige schade die eiser heeft gesteld is geen planologische schade. Ook voor een immateriële schadevergoeding bestaat geen grond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4465
en
(gemachtigde: mr. A. Barada).
Procesverloop
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om planschade op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 26 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 september 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dus geen recht heeft op (plan)schadevergoeding.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 14 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ vastgesteld. Op 17 juli 2018 heeft de gemeenteraad het uitwerkingsplan ‘ [naam uitwerkingsplan] ’ vastgesteld. Deze plannen maken de aanleg van een nieuwe brug mogelijk nabij eisers vaste ligplaats van zijn woonschip ‘ [naam] ’. Eiser heeft bij het college vergoeding van planschade aangevraagd.
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat planschade op grond van artikel 6.1 van de Wro alleen kan worden toegekend voor onroerende zaken. Eisers woonschip is een roerende zaak. Eiser stelt dat de Wro iedereen die een roerende zaak bezit discrimineert. De rechtbank stelt vast dat de wet inderdaad een onderscheid maakt tussen mensen die een roerende zaak bezitten en mensen die een onroerende zaak bezitten. In die zin is sprake van ongelijke behandeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft zich hierover uitgelaten en geoordeeld dat hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is.1Anders dan een onroerende zaak, kan een roerende zaak, zoals een woonschip, buiten de invloedssfeer van de planologische ontwikkeling worden verplaatst, zodat die ontwikkeling geen betekenis meer heeft voor de waarde van de betrokken roerende zaak. Eiser stelt dat dit voor hem niet geldt, omdat in Amsterdam geen andere ligplaats te krijgen is. De rechtbank is dit niet met eiser eens, want gebleken is dat eiser wel een andere ligplaats gekregen heeft. Bovendien is eiser niet gebonden aan een ligplaats in Amsterdam. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling dus. Eiser heeft bovendien gesteld dat hij naast financiële schade ook andere schade heeft, namelijk schade die hij heeft geleden en lijdt als gevolg van onzekerheid, geluidsoverlast en de verplaatsing van zijn woonschip. De rechtbank oordeelt dat dit geen planologische schade is in de zin van de Wro en daarom niet voor vergoeding op grond van de Wro in aanmerking komt. Voor zover eiser immateriële schade heeft willen vorderen is te weinig gesteld om vast te kunnen stellen dat eiser die schade lijdt als gevolg van handelen van verweerder.
4. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid vanmr. C.J. van ’t Hoff, griffier, op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: