Rechtbank Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2313, 10727847 \ CV EXPL 23-13076
Rechtbank Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2313, 10727847 \ CV EXPL 23-13076
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 april 2024
- Datum publicatie
- 26 april 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2024:2313
- Zaaknummer
- 10727847 \ CV EXPL 23-13076
Inhoudsindicatie
Getir is exploitant van (virtuele) winkels waarin, zij vanuit haar eigen onderneming, levensmiddelen verkoopt. Daarom valt zij per 2 mei 2021onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van het bedrijfstakpensioenfonds voor het levensmiddelenbedrijf (BPFL). Vanaf die datum moet Getir pensioenpremie betalen van werknemers die in dienst zijn (geweest) en hun gegevens verstrekken.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummers: 10727847 \ CV EXPL 23-13076
Vonnis van 23 april 2024
in de zaak van
GETIR NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Getir,
gemachtigd: mr. S.H. Kuiper en mr. C.J. Gerritsen,
eisende partijen
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET LEVENSMIDDELENBEDRIJF,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bpf levensmiddelen,
gemachtigde: mr. M.W. Minnaard.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 augustus 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met producties,
- de datumbepaling mondelinge behandeling,
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2024 (die gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de zaak van Gorillas Technologies Netherlands B.V. tegen Bpf levensmiddelen (zaaknummer 10363633 \ CV EXPL 23-2954)), waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens Getir verschenen mevrouw [naam 1] (legal counsel) en de heer [naam 2] (general manager) met de gemachtigden. Namens Bpf Levensmiddelen zijn verschenen de heer [naam 3] (vice voorzitter) en de heer [naam 4] (bestuurder) met de gemachtigde. Getir heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling aanvullende stukken, waaronder een conclusie van antwoord in reconventie met een productie in het geding gebracht. Partijen zijn gehoord, mede aan de hand van spreekaantekeningen, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
Bpf Levensmiddelen is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000). Bpf Levensmiddelen is de uitvoerder van de pensioenregeling voor de bedrijfstak voor het levensmiddelenbedrijf.
De deelneming in Bpf Levensmiddelen is wettelijk verplicht voor werknemers en werkgevers die werkzaam zijn in de bedrijfstak voor het levensmiddelenbedrijf, binnen de werkingssfeer zoals omschreven in het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 oktober 1968, (voor zover hier van belang) gewijzigd bij besluit van 7 november 2017 (hierna: het verplichtstellingsbesluit). Het verplichtstellingsbesluit luidt als volgt:
“De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is verplicht gesteld voor de werknemers vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt tot de eerste dag van de maand, waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt. De verplichtstelling geldt niet voor de werknemers die krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (…) verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds, waarvan de deelneming reeds verplicht was gesteld op 1 november 1968.
Hierbij wordt verstaan onder:
1. werknemer:
a. degene die tot een werkgever in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen;
(…)
2. werkgever: ieder, die één of meer winkels exploiteert en werknemers in dienst heeft, met uitzondering van (…)
3. winkel: iedere fysieke en virtuele inrichting waar overwegend een verscheidenheid aan verbruiksartikelen zoals: kruidenierswaren, zuivel en eieren, kaas, aardappelen, groente en fruit, bier, wijn, frisdranken, vlees, wild en gevogelte, vleeswaren en salades, vis, schaal- en schelpdieren, brood en gebak, koek- en banketartikelen, maaltijden, maaltijdcomponenten, ijs, chocolade en chocoladeproducten, snoep- en zoetwaren, zoutjes, onderleggers en notenbarproducten, delicatessen, dierenvoeding, rookwaren, drogmetica, schoonmaak- en onderhoudsartikelen, kantoorbenodigdheden en wenskaarten, lectuur, huishoudelijke artikelen, dierenbenodigheden, bloemen en planten wordt verkocht, eventueel gecombineerd met een aanvullend assortiment gebruiksartikelen, waaronder iedere fysieke en virtuele inrichting waarin een kaasspeciaalzaak, delicatessenwinkel in de breedste zin des woords, gespecialiseerde zuiveldetailhandel dan wel een supermarkt of levensmiddelenwinkel op een recreatiepark wordt geëxploiteerd;
In geval van samenloop is bepalend de hoofdactiviteit in loonbedrag en aantal arbeidsdagen. Is de hoofdactiviteit niet een fysieke of virtuele winkel, kaasspeciaalzaak, delicatessenwinkel in de breedste zin van het woord of gespecialiseerde zuiveldetailhandel, dan geldt de verplichtstelling alleen voor de werknemers die zich met het levensmiddelenbedrijf bezighouden.
4. Levensmiddelenbedrijf: het bedrijf waarin in winkels overwegend een verscheidenheid van verbruiksartikelen als genoemd wordt verkocht, eventueel gecombineerd met een aanvullend assortiment gebruiksartikelen.”
Getir is op 11 maart 2021 opgericht. Volgens haar website verkoopt zij boodschappen die binnen minuten worden thuisbezorgd.
Bpf Levensmiddelen heeft Getir op 23 maart 2021 en 13 april 2021 verzocht om informatie te verstrekken om te kunnen beoordelen of Getir verplicht moet aansluiten bij haar pensioenfonds. Getir heeft daar geen gehoor aan gegeven. Bpf Levensmiddelen heeft Getir bij brief van 11 juni 2021 bericht dat zij met ingang van 11 maart 2021 verplicht werd aangesloten bij Bpf Levensmiddelen en haar personeel binnen twee weken daarna diende aan te melden bij Bpf Levensmiddelen. Toen aanmelding achterwege bleef, heeft Bpf Levensmiddelen Getir bij brief van 2 juli 2021 en e-mailbericht van 2 augustus herinneringen gestuurd. Getir heeft haar werknemers ook daarna niet aangemeld. Nadien heeft Getir een eigen pensioenregeling getroffen.
Bpf Levensmiddelen heeft voor de jaren 2021 en 2022 bij ambtshalve nota’s de door Getir af dragen premie vastgesteld op respectievelijk € 1.212.274,80 en € 2.723.982,00. Deze facturen zijn, ook na betalingsherinneringen, onbetaald gebleven.
Getir heeft Bpf Levensmiddelen op 10 juni 2022 (voorwaardelijk) verzocht om haar op grond van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (hierna: het Vrijstellingsbesluit) – voor onbepaalde tijd, althans voor de duur van de pensioenregeling van Getir of tenminste tot de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel door Bpf Levensmiddelen is afgerond – voorwaardelijk vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming in Bpf Levensmiddelen. Bpf Levensmiddelen heeft dat verzoek afgewezen. Verder heeft Getir verzocht om een vrijstelling over de periode tot 1 januari 2023. Op 10 maart 2023 zijn bij beslissing op bezwaar de bezwaren tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard. Tegen de afwijzingen lopen thans procedures bij de Rechtbank Rotterdam.
Het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel (hierna: Bfp Detailhandel) heeft Getir bij brief van 15 maart 2023 verzocht om bedrijfsgegevens te verstrekken om vast te kunnen stellen of Getir onder haar verplichte pensioenregeling valt. Per e-mail van 11 april 2023 heeft Getir aan Bpf Detailhandel medegedeeld dat zij geen informatie kan verstrekken, dat zij ook door een ander bedrijfstakpensioenfonds wordt aangesproken, dat sociale partners ervoor moeten zorgen dat de werkingssferen van verplichtstellingen duidelijk zijn afgebakend en dat overlap wordt voorkomen, en dat Bpf Detailhandel Getir niet verplicht kan aansluiten. Bij brief van 18 april 2023 heeft Bpf Detailhandel Getir geïnformeerd over haar beoordeling dat de bedrijfsactiviteiten van Getir niet onder de werkingssfeer vallen en Getir niet verplicht is om aan te sluiten bij het Bpf Detailhandel.
Bpf Levensmiddelen heeft op 18 juli 2023 op grond van artikel 21 Wet Bpf 2000 een dwangbevel uitgevaardigd aan Getir ter invordering van de premie over de jaren 2021 en 2022, wettelijke rente en buitengerechtelijk kosten. Getir heeft bij dagvaarding van 1 augustus 2023 op grond van artikel 21 lid 6 Wet Bpf 2000 verzet ingesteld tegen het uitgevaardigde dwangbevel.
Bij e-mailbericht van 11 oktober 2023 is namens het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (hierna: Bpf Vervoer) aan een bestuurslid van Bpf Levensmiddelen bericht dat Bpf Vervoer Getir niet heeft aangesloten en dat Getir volgens haar een supermarkt is.
3 De vordering en het verweer in conventie
Getir vordert bij vonnis, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
primair
i) het verzet tegen het dwangbevel gegrond te verklaren en het dwangbevel te vernietigen, dan wel buiten effect te stellen;
ii) vast te stellen dat de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit niet bindend is voor (de werknemers van) Getir, althans dat zij niet valt onder de reikwijdte van de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit;
subsidiair
iii) het verzet gedeeltelijk gegrond te verklaren, respectievelijk het dwangbevel gedeeltelijk buiten effect te stellen
- voor zover de gevorderde bijdragen niet vooraf zijn gegaan door een aangetekend verstuurde aanmaning aan het adres van Getir (en daarmee ongeldig is) en/of
- omdat en voor zover de gevorderde premies hoger zijn dan zou volgen uit een berekening gebaseerd op het werknemersbestand van Getir;;
iv) de in het dwangbevel opgenomen buitengerechtelijke kosten af te wijzen, althans deze te matigen tot het maximum van de BIK-staffel;
primair en subsidiair
v) Bpf Levensmiddelen te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, bij uitblijven van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente;
vi) Bpf Levensmiddelen te veroordelen tot betaling van de (werkelijke) proceskosten die kwalificeren als (onnodig) veroorzaakte schade die aan Bpf Levensmiddelen kunnen worden toegerekend in de zin van artikel 6:162 BW;
vii) Bpf Levensmiddelen te veroordelen in de kosten van procedure en nakosten, te vermeerderen met de wettelijk rente.
Getir stelt dat Bpf Levensmiddelen haar ten onrechte heeft aangesloten en betwist kort gezegd dat zij onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. Volgens haar is sprake van overlap met de werkingssferen van de verplichtstellingsbesluiten Bpf Detailhandel en/of Bpf Vervoer, waardoor het verplichtstellingsbesluit onverbindend is. Dit blijkt uit het feit dat Getir door Bpf Detailhandel is aangeschreven, maar ook uit de zeer ruime tekst van de verplichtstellingsbesluiten. De betrokken sociale partners moeten op grond van de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 voor de overlap eerst een oplossing vinden, voordat het verplichtstellingsbesluit rechtskracht heeft. Ook de Stichting van de Arbeid heeft in 2020 al geadviseerd om de werkingssfeerbepalingen te verduidelijken. Bovendien vallen de bedrijfsactiviteiten van Getir inhoudelijk niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit. Op grond van de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit gaat het om de vraag of Getir één of meer winkels exploiteert, waarbij onder winkel wordt verstaan iedere fysiek en virtuele inrichting waar overwegend een verscheidenheid aan verbruiksartikelen wordt verkocht. Onduidelijk is wat onder een virtuele winkel moet worden verstaan, maar de enkele toevoeging van de term ‘virtueel’ maakt nog niet dat ook e-commerce werkgevers onder de verplichtstelling vallen. Getir is een e-commerce werkgever die wezenlijk anders is georganiseerd dan de traditionele fysieke winkels. Getir is aangesloten bij de werkgeversorganisatie E-commerce Nederland en past ook de E-commerce Nederland cao toe. Die cao kent een eigen pensioenregeling. De activiteiten van Getir kwalificeren niet als de exploitatie van winkels zoals gedefinieerd in het verplichtstellingsbesluit. Bij Getir kunnen middels een App – van een derde partij – bestellingen van levensmiddelen worden geplaatst die vervolgens binnen een beperkte tijd door medewerkers van Getir worden bezorgd. Daarmee zit de kern van de activiteiten van Getir in het domein van bezorging, marketing, technische functies en de ondersteuning daarvan, niet in de verkoop van verbruiksartikelen in fysieke winkels zoals is vereist onder het verplichtstellingsbesluit. De hoofdactiviteiten van Getir bestaan dus niet uit de verkoop van levensmiddelen maar uit het ontvangen, inpakken, sorteren en/of bezorgen van via de Getir app verkochte zaken (E-fulfilment). Het merendeel van de werknemers van Getir – naar loonbedrag en arbeidsuren – houdt zich daarmee bezig. Dat het verplichtstellingsbesluit geen E-fulfilment dekt, wordt ook bevestigd door het feit dat Bpf Levensmiddelen niet representatief is voor e-commerce bedrijven.
Nu nog niet vaststaat dat Bpf Levensmiddelen geen vrijstelling van verplichte deelname diende te verlenen (zie 2.6 hiervoor), is het onrechtmatig om nu premies te innen. Immers, door het verlenen van vrijstelling zou Getir worden vrijgesteld van premiebetaling. Bpf Levensmiddelen veroorzaakt dan ook onnodige schade door over te gaan tot premie-inning middels het dwangbevel en heeft daarbij geen gerechtvaardigd belang. De premies dragen niet bij aan de collectieve risicodeling. De premie-inning is daarom onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het verloop van werknemers bij Getir is groot, sinds haar oprichting is een groot deel van de werknemers al uit dienst getreden. Aansluiting leidt daarom tot een administratieve chaos en een stevige toename van kleine pensioenaanspraken. De jaarlijkse administratiekosten overstijgen de waarde van die pensioenen. Bovendien is aansluiting van de werknemers van Getir wegens de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel op grond van de Wet toekomst pensioenen zeer nadelig voor de werknemers. Daarnaast leidt aansluiting tot onduidelijkheid voor de werknemers van Getir, omdat zij al een toereikende pensioenregeling hebben die aan de wet voldoet. Die zou afgeschaft moeten worden of ongedaan gemaakt moeten worden om deel te kunnen nemen aan de pensioenregeling van Bpf Levensmiddelen (van welke regeling niet vaststaat dat deze toekomstbestendig is aangezien die moet wijzigen vanwege de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen). Aansluiting is nadelig, omdat bij de omzetting van de pensioenen in de nieuwe regeling het tekort bij Bpf Levensmiddelen wordt afgewenteld op de deelnemers door verlaging van de pensioenen. Daarnaast veroorzaakt aansluiting bij Bpf Levensmiddelen fiscale problemen omdat de gezamenlijke opbouw de fiscale grens overschrijdt, is het onrechtmatig dat bij de ambtshalve opgestelde nota’s geen rekening is gehouden met het werknemersbestand van Getir en veroorzaakt Bfp Levensmiddelen door deze gang van zaken extreem hoge juridische kosten. Op grond van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 is bovendien vereist dat eerst een aanmaning per aangetekende brief wordt verstuurd alvorens kan worden overgegaan tot invordering bij dwangbevel. Voor zover Getir heeft kunnen nagaan, is dat niet gebeurd zodat het dwangbevel rechtskracht mist. Gelet op het voorgaande kan Bpf Levensmiddelen ook geen aanspraak maken op buitengerechtelijke incassokosten, althans deze moeten op grond van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 en 6:96 BW worden gematigd.
Bpf Levensmiddelen voert verweer. Kort gezegd is zij primair van mening dat de vorderingen moeten worden afgewezen en subsidiair verzoekt zij een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans niet zonder daaraan de voorwaarde tot zekerheidstelling te verbinden, met veroordeling van Getir in de proceskosten. Bpf Levensmiddelen stelt kort gezegd dat de deelneming verplicht is gesteld voor werknemers in dienst van een werkgever die een (virtuele) winkel exploiteert waarin het levensmiddelenbedrijf wordt uitgeoefend. Getir is volgens Bpf Levensmiddelen een online supermarkt en daarmee een winkel in de zin van het verplichtstellingsbesluit. Er moet gezien de werkingssfeerbepalingen sprake zijn van een fysieke of virtuele inrichting waar overwegend een verscheidenheid aan verbruiksartikelen wordt verkocht. Aan dat criterium wordt voldaan. De term virtueel is niet onduidelijk, Getir verkoopt via een App (de virtuele winkel) allerlei verbruiksartikelen. Dat de App niet van Getir maar een derde partij zou zijn, is gezien de werkingssfeerbepalingen niet relevant. Die verkoop voert de boventoon, in die zin dat de hele onderneming daaraan ten dienste staat. De bezorgwerkzaamheden zijn aan te merken als dienstbaar aan de verkoop van levensmiddelen aan particulieren. Deze ondersteunende activiteiten hebben geen zelfstandige commerciële functie, zijn niet afzonderlijk af te nemen, en moeten daarom worden toegerekend aan de kernactiviteit: de verkoop van levensmiddelen aan consumenten en niet E-fulfilment. Gezien de activiteiten werd Getir verplicht aangesloten bij Bpf Levensmiddelen. De E-commerce Nederland cao is niet algemeen verbindend verklaard en kan het verplichtstellingsbesluit niet terzijde schuiven.
Van samenloop met activiteiten die vallen onder het Bpf Detailhandel of het Bpf Vervoer is geen sprake. De werknemers en werkgevers die onder de werking van dit besluit vallen, zijn verplicht de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van Bpf Levensmiddelen na te leven (artikel 4 Wet Bpf 2000). Een van die reglementen is het Uitvoeringsreglement van het Bpf Levensmiddelen 2021 (hierna: het Uitvoeringsreglement). Daarin staat onder meer de verplichting voor de werkgever om werknemersgegevens elektronisch aan te leveren bij het Bpf Levensmiddelen en om pensioenpremie te betalen. Ook staat daarin dat bij niet tijdige betaling rente en buitengerechtelijke invorderingskosten van 15% verschuldigd zijn. Omdat Getir niet aan de verplichting tot aanlevering van de gegevens van haar werknemers heeft voldaan, had Bpf Levensmiddelen geen ander keuze dan een ambtshalve premienota vast te stellen. Daarbij is Bpf Levensmiddelen niet uitgegaan van willekeurige bedragen, maar van een gemiddelde premiegrondslag, vermenigvuldigd met de premie en het aantal werknemers dat bij Bpf Levensmiddelen bekend is. Zodra Getir de werknemersgegevens aanlevert, wordt de werkelijke premie berekend. De invordering waartoe Bpf Levensmiddelen is overgegaan berust op artikel 21 Wet Bpf 2000 en is niet onrechtmatig. Dat geldt temeer nu pensioenaanspraken van rechtswege ontstaan als is voldaan aan de voorwaarden. Een bedrijfstakpensioenfonds kan geen pensioenuitkering weigeren omdat er geen premie is betaald. Het debat over het al dan niet verkrijgen van een vrijstelling van verplichte deelname hoort niet thuis in deze (civiele) procedure, maar in de bestuursrechtelijke procedure. Het is bovendien onjuist dat Getir een gelijkwaardige pensioenregeling zou hebben. Getir heeft pas sinds 1 februari 2022 een pensioenregeling getroffen terwijl zij al sinds mei 2021 werknemers in dienst heeft. Dat betekent dat niet wordt voldaan aan artikel 7 lid 5 van het Vrijstellingsbesluit. Bpf Levensmiddelen heeft op grond van artikel 8 van het Uitvoeringsreglement de bevoegdheid 15% van het verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te vorderen. Ook deze kosten mogen op grond van artikel 21 Wet Bpf 2000 via het dwangbevel worden ingevorderd.
Op de standpunten van partijen wordt zo nodig bij de beoordeling verder ingegaan.