Rechtbank Amsterdam, 07-10-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6892, 11237070 \ EA VERZ 24-719
Rechtbank Amsterdam, 07-10-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6892, 11237070 \ EA VERZ 24-719
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2024
- Datum publicatie
- 19 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2024:6892
- Zaaknummer
- 11237070 \ EA VERZ 24-719
Inhoudsindicatie
Zieke uitzendkracht, fase A, schijn van achteraf opgemaakte brief met opzegging opdrachtgever vlak voor ziekmelding. Vernietiging opzegging, veroordeling (door)betaling loon.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11237070 \ EA VERZ 24-719
Beschikking van 7 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster] ,
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. A. Harmanci,
tegen
[bedrijf] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. R. van Viersen.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 9 september 2024.
Op de mondelinge behandeling is [verzoekster] verschenen, met haar zoon, de gemachtigde en een tolk in de Turkse taal. Namens [verweerder] is mr. R.A. Bos, waarnemer van de gemachtigde, verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.
2 De feiten
[verzoekster] is op 5 juli 2023 voor bepaalde tijd bij [verweerder] in dienst getreden als uitzendkracht, fase A, tegen een salaris van € 12,50 per uur. De uitzendovereenkomst bevat een uitzendbeding.
In de uitzendovereenkomst staat onder meer dat de overeenkomst in ieder geval eindigt bij het einde van de terbeschikkingstelling op verzoek van de opdrachtgever, in geval van ziekte of een ongeval, en de dag voordat een werknemer instroomt in fase B. De ABU-cao bepaalt voorts dat een uitzendkracht de eerste 52 weken werkzaam is in fase A.
[verzoekster] werd door [verweerder] ingezet bij inlener Mevlana.
Op 11 maart 2024 heeft de zoon van [verzoekster] haar ziekgemeld vanwege een herseninfarct.
Op 23 april 2024 heeft het UWV de aangevraagde Ziektewet-uitkering afgewezen omdat zij nog een arbeidsovereenkomst heeft, waardoor de werkgever verplicht is het loon tijdens ziekte door te betalen.
Op 30 mei 2024 heeft de gemachtigde van [verweerder] een brief van de inlener (Mevlana), gedateerd 4 maart 2024, aan de gemachtigde van [verzoekster] doorgestuurd, met daarin het volgende:
“Bij deze deel ik u mede dat wij per 6 maart 2024 geen gebruik meer willen maken van de diensten van [verzoekster] , omdat we niet tevreden zijn over haar functioneren en ook omdat de productie werk achteruit is gegaan waardoor wij geen werk voor haar hebben. De beëindiging is conform de inleners overeenkomst.”
De gemachtigde stelt zich in de e-mail van 30 mei 2024 op het standpunt dat de uitzendovereenkomst met [verzoekster] dan ook op 6 maart 2024 is geëindigd vanwege de opzegging door de inlener tijdens fase A, waarin een uitzendbeding gold.
Partijen hebben daar na nog gecorrespondeerd en hebben hun standpunten uiteengezet, maar hebben geen oplossing kunnen bereiken.
3 Het verzoek en het verweer
[verzoekster] verzoekt in de hoofdzaak om de opzegging van [verweerder] te vernietigen en de arbeidsovereenkomst te herstellen. Het uitzendbeding was na 26 weken zijn geldigheid verloren en de arbeidsovereenkomst kon daarom niet meer eindigen door opzegging door de inlener, Mevlana. Bovendien betwist [verzoekster] de opzegging. Het is volgens haar opmerkelijk dat de brief toevallig net voor haar ziekte zou zijn verstuurd en dat deze brief pas na de melding van arbeidsongeschiktheid naar voren komt. Bovendien is het onvoorstelbaar dat tussen de bedrijven anno 2024 per brief werd gecommuniceerd in plaats van per e-mail, te meer nu de bestuurders van de ondernemingen familie van elkaar zijn. Ook de beslissing van het UWV is een indicatie dat de opdracht niet was geëindigd. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is daarom onrechtmatig en dient te worden vernietigd. Het salaris moet worden doorbetaald tijdens arbeidsongeschiktheid en tijdens ziekte eindigt de uitzendovereenkomst niet. [verweerder] dient daarom achterstallig salaris te betalen, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Ook moet hij [verzoekster] weder tewerk stellen, door de arbo in te schakelen.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe aan dat de uitzendovereenkomst is geëindigd wegens opzegging door de inlener, nu deze op 4 maart 2024 de overeenkomst heeft opgezegd. Deze opzegging was rechtsgeldig omdat een uitzendbeding gold en sprake was van fase A. [verweerder] is dan ook geen salaris meer verschuldigd aan [verzoekster] . Het einde van de terbeschikkingstelling vond plaats vóór de ziekmelding en heeft ook niets van doen met die ziekmelding. Van een causaal verband is geen sprake. [verzoekster] is bovendien zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd over de beëindiging door de inlener. [verzoekster] had met de brief van 4 maart 2024 bezwaar moeten maken bij het UWV tegen de weigering van de ZW-uitkering. Dat zij nu geen uitkering ontvangt dient voor haar risico te komen.