Rechtbank Arnhem, 12-03-2004, AO5891, AWB 03/949
Rechtbank Arnhem, 12-03-2004, AO5891, AWB 03/949
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 12 maart 2004
- Datum publicatie
- 18 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2004:AO5891
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2005:AS5521
- Zaaknummer
- AWB 03/949
Inhoudsindicatie
In onderhavig geval is weliswaar sprake van een beboetbaar feit, zijnde de aanwezigheid van valgevaar bij werkzaamheden op hoogte, als bedoeld in artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit doch niet aannemelijk is geworden dat dit feit aan de werkgever kan worden verweten.
Uitspraak in hoger beroep vernietigd; LJN AS5521
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/949
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X, eiseres,
gevestigd te Ambt Delden,
en
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 maart 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft de Directeur van het Centraal Kantoor van de Arbeidsinspectie namens verweerder aan eiseres een boete opgelegd van ƒ 9.667,- (zijnde € 4.386,96).
Tegen dit besluit heeft de heer Y namens eiseres op 17 juli 2001 bezwaar gemaakt. Tevens is namens eiseres op 18 juli 2001 aan de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek bij uitspraak van 24 september 2001 is afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het namens eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 29 januari 2004. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door de heer Y en de heer Z. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Crommelin.
Overwegingen
Ter beoordeling staat de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het primaire besluit heeft gehandhaafd, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Bij de beoordeling van deze vraag dient te worden uitgegaan van de bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), zoals deze luidden ten tijde als hier van belang.
In artikel 16, tiende lid, van de Arbowet is bepaald dat de werkgever en de werknemer verplicht zijn tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.
In artikel 3.16 van vorenbedoelde maatregel, het Arbobesluit, is bepaald dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer is aangebracht of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op arbeid, die op een veilige wijze op een ladder, trap of dergelijke kan worden verricht.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Arbowet doet de werkgever, indien een werknemer een arbeidsongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood tot gevolg heeft, hiervan onverwijld mededeling aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en rapporteert hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk. Onder ernstig lichamelijk of geestelijk letsel wordt voor de toepassing van dit artikellid verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn.
In artikel 34, eerste lid, van de Arbowet is bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 de bestuurlijke boete oplegt aan degene die voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen verantwoordelijk is. In het derde lid van genoemd artikel is bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd gelijk is aan de geldsom van de categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald.
In het vierde lid worden twee categorieën genoemd:
1. de eerste categorie: € 4.538,-;
2. de tweede categorie: € 11.345,-.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit wordt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de tweede categorie aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit.
In artikel 33, eerste lid van de Arbowet wordt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Arbowet aangemerkt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de eerste categorie.
Eiseres heeft een kunststofverwerkend bedrijf. Op donderdag 11 januari 2001 heeft in het bedrijf op de locatie aan de B te C een arbeidsongeval plaatsgevonden. Bij het verrichten van werkzaamheden aan zich boven een opslagtank bevindende leidingen heeft de heer Z, één van de werknemers van eiseres (hierna ook te noemen: Z), lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor hij in een ziekenhuis is opgenomen. Z is bij het overstappen van een ladder op een opslagtank uitgegleden en vanaf een hoogte van ongeveer 5 meter gevallen.
Op 23 januari 2001 is naar aanleiding van een anonieme melding op voornoemde locatie een inspectie uitgevoerd door een inspecteur van de Arbeidsinspectie te C. In het hiervan opgemaakte ongevallenrapport d.d.17 april 2001 merkt de inspecteur onder meer het volgende op: Z is sinds november 1999 als onderhoudsmonteur in dienst van eiseres. De afgelopen weken was hij onder meer bezig met het aanleggen van aanvoer- en retourleidingen voor een nieuw pompsysteem. Een gedeelte van deze leidingen bevindt zich boven de opslagtanks op een hoogte van meer dan 5 meter. Z heeft op 11 januari 2001 de aangelegde leidingen op lekkage gecontroleerd. Om ook het T-stuk boven de tanks te kunnen controleren is hij via de ladder op de bovenzijde van de tank geklommen. Tijdens het overstappen is Z uitgegleden en in de circa 5 meter lager gelegen opvangbak gevallen, waarbij hij behoorlijk gewond is geraakt.
De door Z op 22 januari 2001 tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie afgelegde verklaring bevestigt bovenstaande en voegt daaraan toe dat hij van oordeel is dat zijn vochtige laars in combinatie met het gladde vochtige oppervlak van de roestvrijstalen tank de oorzaak is van het uitglijden. De opslagtanks zijn niet voorzien van hekwerken, leuningen of veilige bordessen. Hij kent geen interne veiligheidsvoorschriften. Op 20 maart 2001 heeft Z een nadere verklaring afgelegd.
Verweerder stelt zich op basis van de in het boeterapport omschreven omstandigheden kort samengevat op het standpunt dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de Arbowet en artikel 3.16 van het Arbobesluit. Eiseres is bij de invulling van de op haar rustende taak ernstig tekort geschoten.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld, nu zij haar werknemers voldoende heeft geïnstrueerd over hoe zij hun werkzaamheden op veilige en verantwoorde manier kunnen verrichten. Z was daarvan op de hoogte en is derhalve nalatig geweest. Voorts bevat het onderzoek van verweerder naar het oordeel van eiseres onzorgvuldigheden en onjuistheden. Tot slot is eiseres van oordeel dat er reden is om de opgelegde boete te matigen, omdat de politie ten tijde van het ongeval aan eiseres heeft medegedeeld dat de politie de Arbeidsinspectie zou informeren, zodat eiseres geen melding hoefde te verrichten.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat sprake is van arbeid als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit, nu immers het verrichten van bedoelde controlewerkzaamheden moet worden geacht deel uit te maken van de installatie van de nieuwe opslagtank en daarmee te vallen binnen de functieomschrijving van Z en deel uit te maken van zijn takenpakket.
Tussen partijen in geschil is of eiseres al dan niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting als bedoeld in meergenoemde artikelen van de Arbowet in samenhang met het Arbobesluit en of sprake is van verwijtbaarheid zijdens eiseres ten aanzien van onderhavig arbeidsongeval.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (uitspraak 7 augustus 2002 nr. 200106318/1) volgt dat het opleggen van een bestuurlijke boete een sanctie is met een punitief karakter, hetgeen met zich brengt dat aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen dienen te worden gesteld. Tevens dient bij de oplegging van een dergelijke sanctie de verwijtbaarheid van het beboetbare feit te worden betrokken.
Ter zitting heeft Z verklaard dat hij wel op de hoogte was van de door eiseres gegeven veiligheidsinstructies. Hij wist dat hij indien nodig persoonlijke beschermingsmiddelen en andere benodigde middelen kon huren bij het naast gelegen bedrijf. Z achtte het echter niet nodig om beschermingsmiddelen te huren omdat hij oordeelde dat de werkzaamheden (veilig) zouden kunnen worden uitgevoerd vanaf de tegen de tank geplaatste ladder. Op het moment dat bleek dat hij geen goed zicht had op de achterste leiding, oordeelde Z dat hij, nu de controle slecht een paar minuten in beslag zou nemen, hiervoor wel even snel op de tank zou kunnen gaan staan. Bij een eventuele val zou hij zich altijd nog vast kunnen grijpen aan een (brand)leiding. Z verklaarde voorts ter zitting dat het naar zijn oordeel domme pech betrof dat hij, mede door een combinatie van een natte tank en gladde laarzen, is gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat er hier weliswaar sprake is van een beboetbaar feit, zijnde de aanwezigheid van valgevaar bij werkzaamheden op hoogte, doch dat niet aannemelijk is geworden dat dit feit aan eiseres kan worden verweten. De rechtbank hecht daarbij veel waarde aan het feit dat in onderhavig geval sprake was van een ervaren werknemer die binnen het bedrijf zelfstandig taken uitvoerde en die door de werkgever uitdrukkelijk instructies heeft gekregen, waarbij onder meer werd aangegeven dat de veiligheid van de werknemers wordt verkozen boven snelle en onveilige uitvoering van werkzaamheden. Bovendien is uit de gedingstukken gebleken en ter zitting bevestigd dat het hier werkzaamheden betrof die niet regelmatig binnen het bedrijf plaatsvonden, daar het een nacontrole betrof van leidingen van recentelijk geïnstalleerde tanks.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat het nalaten van het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbobesluit aan eiseres valt toe te rekenen. Nu het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
Ten aanzien van het bestreden besluit voor zover het betreft de opgelegde boete in verband met het niet onverwijld melden van het ongeval, overweegt de rechtbank navolgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet onverwijld, zijnde op de dag van het ongeval, bij de Arbeidsinspectie melding heeft gedaan van het ongeval. Evenmin heeft eiseres schriftelijk aan de Arbeidsinspectie het ongeval gerapporteerd.
Evenals verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres artikel 9, eerste lid, van de Arbowet heeft overtreden. De Arbeidsinspectie is derhalve in beginsel bevoegd een boete op te leggen. De omstandigheid dat de politie, wat er ook zij van het feit dat de politie toezeggingen had gedaan, geen melding heeft gemaakt van onderhavig ongeval dient voor rekening en risico van eiseres te blijven. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgezien had dienen te worden van boeteoplegging is gelet op vorenstaande niet gebleken.
Voorts is de rechtbank gebleken dat de opgelegde boete ad. ƒ 667,- overeenkomstig Beleidsregel 33 van de Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarbij behorende bijlage 1 is opgelegd. Het bestreden besluit kan derhalve in zoverre in stand blijven.
Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de opgelegde boete op grond van het overtreden van artikel 3.16 van het Arbobesluit;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
bepaalt voorts dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M van Geest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B van Eeten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: