Home

Rechtbank Arnhem, 07-04-2006, AW5382, AWB 05/1852

Rechtbank Arnhem, 07-04-2006, AW5382, AWB 05/1852

Inhoudsindicatie

Afschrijvingstabel van artikel 10, tweede lid, Wet BPM gelet op arrest Gomes Valente ( HvJ EG van 22 februari 2001, C-393/98) in strijd met artikel 90 EG-Verdrag. Verschuldigdheid BPM. Kortingspercentages in goede justitie vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1852

Uitspraakdatum: 7 april 2006 (verbeterde uitspraak)

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft voor het tijdvak juni 2004 op aangifte € 186.020 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2005 geen teruggaaf BPM verleend.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2005 te Arnhem.

Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, [A] en [B], bijgestaan door [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D] tot bijstand vergezeld van [E].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Eiseres handelt in jonge gebruikte auto’s van exclusieve merken. In de maand juni 2004 heeft zij 10 auto’s ingevoerd van Duitsland naar Nederland. Deze auto’s heeft eiseres in Duitsland gekocht en zijn daar ook geregistreerd. Voor al deze auto’s geldt dat daarvoor in de maand juni 2004 een Nederlands kenteken is afgegeven.

De auto’s zijn van het merk en type Hummer H2, VW Multivan 2.5 Tdl, BMW 530D, Porsche Cayenne S, Porsche 996 Coupe en Mercedes SLK 200. De kilometerstand van deze auto’s varieert van 23 tot 616 kilometer. De datum van eerste toelating in Duitsland van 9 van de 10 auto’s is april, mei of juni 2004. Voor één auto, een BMW 530D, geldt dat deze een datum van eerste toelating in Duitsland heeft van 24 juli 2003.

Voordat de auto’s werden ingevoerd zijn ze getaxeerd door [F] van [G]. De taxatierapporten zijn opgemaakt in de maanden mei en juni 2004. In alle taxatierapporten is vermeld dat door parallelimport de waarde van de auto’s is gedaald. Als tweede oorzaak van de waardedaling wordt genoemd dat de auto niet meer als nieuw en ongebruikt kan worden aangemerkt en verkocht. Bij de Porsche 996 Coupe is hier als derde argument nog aan toegevoegd dat dit model vanaf augustus 2004 is vervangen door een nieuw model, de 997.

In de taxatierapporten staan de volgende waarden vermeld:

Merk en type inkoopwaarde verkoopwaarde

handel particulier (incl. BTW en BPM) (incl. BTW en BPM)

Porsche 996 Coupe 54.202 61.945

(hierna: auto 1)

BMW 530D 38.649 44.170

(hierna: auto 2)

Hummer H2 54.413 62.186

(hierna: auto 3)

VW Multivan 2.5 Tdi 37.675 43.057

(hierna:auto 4)

Porsche Cayenne S 60.284 68.896

(hierna: auto 5)

BMW 530D 40.086 45.812

(hierna: auto 6)

Hummer H2 54.355 62.121

(hierna: auto 7)

Mercedes SLK 200 37.262 42.585

(hierna: auto 8)

Porsche Cayenne S 65.417 74.762

(hierna: auto 9)

Mercedes SLK 200 37.276 42.601

(hierna: auto 10)

De in- en verkoopprijzen inclusief BTW en BPM die eiseres voor de auto’s heeft betaald en ontvangen zijn

voor:

Auto inkoopprijs verkoopprijs

1 89.517 122.280

2 67.601 80.000

3 79.137 95.000

4 58.980 69.132

5 100.656 120.000

6 59.080 68.368

7 79.494 95.000

8 52.260 60.000

9 98.701 115.000

10 50.845 57.500

Eiseres heeft over het tijdvak juni 2004 in totaal € 186.020 BPM voldaan. Dit bedrag is als volgt berekend:

Auto prijs voor berekening BPM BPM korting in % te betalen

1 netto catalogusprijs, 70.707 29.827 7 27.739

2 idem, 25.715 11.951 24 9.083

3 idem, 51.680 21.446 4 20.588

4 idem 36.878 16.404 4 15.748

5 idem 57.955 24.063 4 23.100

6 idem 38.266 17.032 4 16.351

7 idem 53.050 22.065 4 21.182

8 idem 35.814 14.157 4 13.591

9 idem 62.217 26.091 4 25.047

10 idem 35.814 14.157 4 13.591

In de netto catalogusprijs is de BTW en BPM niet begrepen. De kortingspercentages komen overeen met de percentages zoals opgenomen in de tabel bij artikel 10 Wet BPM.

Eiseres heeft tegen deze op aangifte voldane BPM bezwaar gemaakt. Eiseres is van mening dat, indien al aan heffing van BPM wordt toegekomen, de kortingspercentages zoals opgenomen in de tabel bij artikel 10 Wet BPM, niet overeenkomen met de werkelijkheid. Zij is van oordeel dat de catalogusprijs zoals vermeld in voornoemde taxatierapporten als uitgangspunt moet worden genomen en worden vergeleken met de getaxeerde inkoopwaarden. Het percentage aan waardevermindering dat hiervan het resultaat is, is het kortingspercentage dat op de op grond van artikel 9 van de Wet BPM berekende BPM moet worden toegepast. Dit resulteert volgens eiseres in het navolgende:

Auto Catalogusprijs volgens taxatierapport Waardevermindering in %

incl. BTW en BPM uitgaande van de inkoopwaarden

1 112.403 51,78

2 71.927 46,27

3 81.964 33,61

4 56.863 33,74

5 91.471 34,09

6 61.010 34,30

7 81.964 33,68

8 55.485 32,84

9 98.839 33,81

10 55.485 32,82

3. Geschil

In geschil is:

1. of de afschrijvingstabel van artikel 10, tweede lid, Wet BPM, in strijd is met artikel 90 EG-Verdrag, en zo neen,

2. of de door eiseres overgelegde taxatierapporten als grondslag kunnen worden genomen voor de berekening van het kortingspercentage op basis van de zogenoemde tegenbewijsregeling.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 9, eerste lid, Wet BPM bedraagt het tarief voor de benzine auto’s van eiser 45,2 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1.540 en voor de diesel auto’s 45,2% van de netto catalogusprijs, vermeerderd met € 328. In het derde lid van dit artikel is vermeld dat onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de BPM zelf niet begrepen.

In artikel 10, eerste lid, Wet BPM is bepaald dat met betrekking tot gebruikte personenauto’s het bij de personenauto behorende bedrag aan belasting, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wet BPM, wordt berekend met inachtneming van een vermindering. Lid twee van dit artikel bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde vermindering een percentage is van het bedrag aan belasting, welk percentage is aangegeven in de bij dit artikel behorende tabel. Voor het in acht te nemen percentage wordt uitgegaan van de tijd die is verstreken sinds het tijdstip waarop de personenauto voor het eerst in gebruik is genomen. Hierbij wordt een degressieve afschrijvingslijn gehanteerd.

Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 3 december 2003, nr. DGB2003/6752M, VN 2004/2.28, voorziet in de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden af te wijken van de in artikel 10 van de Wet BPM neergelegde forfaitaire afschrijvingslijn voor reeds eerder in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen. Bij de aangifte moet de aangever aantonen in hoeverre de afschrijving voor zijn motorrijtuig afwijkt van de vermindering volgens de tabel. De aangever kan dit doen aan de hand van:

a. een in de branche algemeen gebruikelijke koerslijst zoals die wordt gehanteerd voor de verkoop aan particulieren in Nederland; of

b. een recent taxatierapport van een onafhankelijke deskundige dat is toegesneden op de waarde bij verkoop aan particulieren in Nederland.

De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de afschrijvingstabel zoals opgenomen in artikel 10 van de Wet BPM in strijd is met artikel 90 EG-Verdrag (voorheen artikel 95 EG-Verdrag). Hiervoor is het arrest Gomes Valente van belang (HvJ EG van 22 februari 2001, C-393/98, BNB 2001/395). Het HvJ toetste in dit arrest het stelsel dat Portugal hanteerde voor in Portugal ingevoerde gebruikte voertuigen die afkomstig zijn uit andere lidstaten of aldaar in het vrije verkeer zijn gebracht. Voor dergelijke voertuigen werd de motorrijtuigenbelasting verlaagd volgens onderstaande tabel:

- na 1 tot 2 jaar gebruik bedraagt de verlaging 18%

- na 2 tot 3 jaar gebruik bedraagt de verlaging 24%

- na 3 tot 4 jaar gebruik bedraagt de verlaging 32%

- na 4 tot 5 jaar gebruik bedraagt de verlaging 41%

- na 5 tot 6 jaar gebruik bedraagt de verlaging 49%

- na 6 tot 7 jaar gebruik bedraagt de verlaging 55%

- na 7 tot 8 jaar gebruik bedraagt de verlaging 61%

- na 8 jaar gebruik bedraagt de verlaging 67%

Deze uiteenlopende verlagingen van de motorrijtuigenbelasting zijn van toepassing op de belasting die op de datum van invoer van het gebruikte voertuig op een overeenkomstig nieuw voertuig zou zijn geheven. Deze verlagingen zijn bedoeld om rekening te houden met de waardevermindering ten gevolge van slijtage.

In dit arrest waren de volgende twee vragen aan de orde:

1. Is het toegestaan om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, zonder dat de nationale autoriteiten de waarde van ieder ingevoerd gebruikt voertuig afzonderlijk hoeven te beoordelen, en zo ja

2. Voldoet het stelsel dat Portugal hanteert aan de vereisten van (voorheen) artikel 95 EG-Verdrag.

In dit verband zijn met name rechtsoverweging (hierna: ro.) 24 tot en met 37 van belang, waarin het volgende is vermeld:

‘ 24. (...) volgt echter niet, dat de werkelijke waardevermindering van voertuigen alleen maar kan worden bepaald door een waardeschatting of expertise van elk exemplaar. Een lidstaat kan de omslachtigheid van een dergelijk stelsel vermijden en door middel van forfaitaire tabellen, die zijn vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling, en berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, een waarde van gebruikte auto’s vastleggen die in het algemeen de werkelijke waarde zeer sterkt benadert.

25. Bij de opstelling van deze tabellen kunnen de autoriteiten van een lidstaat uitgaan van de lijst van gemiddelde prijzen van tweedehands voertuigen op de nationale markt of van een lijst van gemiddelde courante prijzen die in de sector als referentie wordt gebruikt.

26. Hieraan moet echter worden toegevoegd, dat een stelsel van belastingheffing voor ingevoerde gebruikte voertuigen, die de werkelijke waardevermindering van voertuigen neemt op basis van algemene criteria, slechts verenigbaar is met artikel 95 van het Verdrag indien het zodanig is opgezet dat – redelijke schattingen die in een dergelijk stelsel onvermijdelijk zijn, daargelaten – iedere discriminerende werking is uitgesloten.

27. Dienaangaande zijn in de procedure voor het Hof in hoofdzaak twee punten aan de orde gekomen, te weten de vraag hoe nauwkeurig de forfaitaire tabel de waardevermindering van het voertuig weergeeft, en de mogelijkheid voor de eigenaar van een ingevoerd gebruikt voertuig om de toepassing van een op algemene criteria gebaseerde tabel op zijn voertuig aan te vechten.

28. Wat het eerste punt betreft, is de toepassing van een tabel voor de belastingheffing op ingevoerde gebruikte voertuigen op basis van één waardeverminderingscriterium – zoals in de wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, het aantal jaren dat het voertuig is gebruikt – op zich niet in strijd met artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag. Evenwel wordt door de inaanmerkingneming van andere waardeverminderingsfactoren, zoals merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud van het voertuig, gewaarborgd dat de forfaitaire tabel de waardevermindering van de voertuigen veel nauwkeuriger weergeeft, waardoor veel gemakkelijker het doel kan worden bereikt van een belasting op ingevoerde gebruikte voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd.

29. In casu is de Portugese regering er niet in geslaagd aan te tonen, dat andere waardeverminderingsfactoren dan het aantal gebruikjaren van een voertuig in aanmerking zijn genomen om de percentages van de belastingverlaging te bepalen. (...)

30. Bovendien heeft zij in antwoord op ter terechtzitting door het Hof gestelde vragen niet kunnen aangeven, op welke grondslag de nationale autoriteiten een waardeverminderingspercentage van slechts 18% hebben kunnen vaststellen voor alle voertuigen die tot twee jaar zijn gebruikt en een vrijwel lineaire vermindering van de waarde van voertuigen die tussen twee en acht jaar zijn gebruikt.

31. Wat het tweede punt betreft zou kunnen worden gesteld, dat een forfaitaire tabel die weliswaar de algemene ontwikkeling van de waardevermindering van voertuigen weergeeft, maar dit slechts bij benadering doet, niettemin verenigbaar is met artikel 95 van het Verdrag, indien daarbij voor de eigenaar van een ingevoerd voertuig de mogelijkheid bestaat om de toepassing van deze tabel in rechte te betwisten.

32. Het is juist, dat wanneer de eigenaar van een ingevoerd voertuig de mogelijkheid heeft om de toepassing van een forfaitaire tabel op zijn voertuig aan te vechten met het betoog, dat deze leidt tot een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, eventuele discriminerende gevolgen van een stelsel van belastingheffing op basis van een dergelijke tabel, worden voorkomen.

Het HvJ verklaart vervolgens voor recht:

Artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag staat een lidstaat slechts toe om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, indien door deze criteria of tabellen wordt gewaarborgd dat de belasting die verschuldigd is, het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt.

Naar het oordeel van de rechtbank is de degressieve afschrijvingstabel van artikel 10 Wet BPM, gelet op het arrest Gomes Valente, in strijd met artikel 90 EG-Verdrag nu hierbij voor de korting die wordt verleend op de te betalen BPM uitsluitend van belang is de tijdsduur die is verstreken na het tijdstip waarop de personenauto voor het eerst in gebruik is genomen. Geen rekening wordt gehouden met de verschillende prijsklassen, terwijl uit de aan artikel 10 Wet BPM ten grondslag liggende onderzoeken van het Ecorys (voorheen: Nederlands Economisch Instituut) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst blijkt dat ook dit aspect bij de bepaling van het waardeverloop van een auto van belang is. Auto’s in hogere prijsklassen dalen sneller in waarde dan auto’s in de lagere prijsklassen. Hiermee wordt in de tabel bij artikel 10 BPM geen rekening gehouden.

Er is dan ook niet voldaan aan de rechtsregel die het HvJ in het arrest Gomes Valente heeft geformuleerd, namelijk dat er slechts dan geen strijd met artikel 95 (thans 90) van het EG- Verdrag is als de vermindering van de werkelijke waarde van ingevoerde gebruikte voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, indien door deze criteria of tabellen wordt gewaarborgd dat de belasting die is verschuldigd niet hoger is, zelfs niet in een klein aantal gevallen, dan de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die al op het nationale grondgebied zijn geregistreerd. Artikel 10 van de Wet BPM, waarin de forfaitaire criteria en tabellen zijn genoemd, geeft deze waarborg niet. De tegenbewijsregeling die in het besluit van 3 december 2003 is opgenomen kan dit defect niet opheffen. Aan de tegenbewijsregeling kan pas toegekomen worden zodra de forfaitaire tabel nauwkeurig genoeg is. Aangezien dit niet het geval is heeft verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

Vervolgens dient nog wel de vraag beantwoord te worden hoeveel BPM eiseres verschuldigd is nu de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel is dat strijd met artikel 90 EG-Verdrag er niet toe kan leiden dat in het geheel geen BPM meer verschuldigd is (zie in dit verband HR 6 december 2002, nr 37 666, gepubliceerd in BNB 2003/122, ro. 3.5).

Eiseres concludeert op basis van de door haar overgelegde taxatierapporten tot een waardevermindering voor auto 1 tot en met 10 die varieert tussen de 32,82% en 51,78%. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar de door haar overgelegde taxatierapporten. Hierin is vermeld dat de waarde van de auto’s daalt door het feit dat sprake is van parallelimport en doordat de auto’s niet meer als nieuw en ongebruikt kunnen worden aangemerkt. Bij auto 1 is hieraan nog toegevoegd dat dit model vanaf augustus 2004 is vervangen door een nieuw model.

De rechtbank zal op grond van de volgende overwegingen bij de berekening van de door eiseres verschuldigde BPM de afschrijvingspercentages die eiseres noemt niet tot uitgangspunt nemen.

Vergelijking van de in het taxatierapport opgenomen in- en verkoopwaarden met de in- en verkoopprijzen die door eiseres daadwerkelijk zijn betaald/ontvangen, laat zien dat voor alle auto’s geldt dat de door eiseres betaalde inkoopprijzen en ontvangen verkoopprijzen veel hoger liggen dan waarvan in het taxatierapport wordt uitgegaan. De rechtbank stelt tevens vast dat de door eiseres gerealiseerde verkoopprijzen zelfs hoger liggen dan de catalogusprijzen (zie de taxatierapporten).

De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de daadwerkelijk door eiseres voor de auto’s betaalde en ontvangen prijzen beïnvloed worden door subjectieve factoren, zoals marktomstandigheden op het moment van in- en verkoop en de snelheid waarmee eiseres kan leveren, en dat hiermee geen rekening mag worden gehouden bij de bepaling van het afschrijvingspercentage. De rechtbank merkt echter op dat ook de taxateur van subjectieve factoren is uitgegaan bij het vaststellen van de waarden voor de auto. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waardevermindering van 32,82% tot 51,78% overeenkomt met de werkelijke waardevermindering van de auto’s.

De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat ze de auto’s voor een te hoog bedrag heeft ingekocht. Niet aannemelijk is dat eiseres, als professioneel handelaar in jonge gebruikte auto’s van exclusieve merken, alle 10 de auto’s voor een te hoog bedrag heeft ingekocht. Dat hiervan geen sprake is wordt ook bevestigd door het feit dat geen enkele auto met verlies is verkocht.

In beginsel kunnen ook de door verweerder gehanteerde percentages van artikel 10 Wet BPM niet tot uitgangspunt worden genomen nu verweerder deze percentages niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van taxatierapporten. De rechtbank komt echter op grond van de volgende overwegingen tot de conclusie dat deze percentages in dit geval niet te laag zijn omdat:

- het gaat om auto’s die een kilometerstand hebben die varieert van 23 tot 616 kilometer;

- de auto’s 3 tot en met 10 minder dan een maand oud zijn;

- auto 1 meer dan een maand maar minder dan twee maanden oud is;

- auto 2 bijna 1 jaar oud is met een kilometerstand van 223;

- gesteld noch gebleken is dat de constatering van verweerder, dat de auto’s weliswaar eerder in Duitsland geregistreerd zijn maar daarbij niet in particuliere handen zijn terechtgekomen, onjuist is;

- gesteld noch gebleken is dat de auto’s sporen van gebruik vertonen.

De rechtbank stelt de kortingspercentages voor de BPM in goede justitie vast op 7% voor auto 1, 24% voor auto 2 en 4% voor auto’s 3 tot en met 10.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard maar heeft dit geen gevolgen voor het door eiseres op aangifte voldane bedrag aan BPM.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de afwijking van het forfaitaire tarief op grond van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BBP) bestaat reeds hierom geen aanleiding nu uit de namens eiseres overgelegde declaraties blijkt dat deze niet zijn gericht aan eiseres maar aan de belangenvereniging Bovia. Verder is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel. Eiseres heeft in verband hiermee verwezen naar het standpunt dat verweerder ten aanzien van artikel 10 Wet BPM heeft ingenomen. Dit standpunt is echter in overeenstemming met het standpunt dat een aantal hoven daarover hebben ingenomen.

De rechtbank heeft de kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1,5).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. L.B.M. Klein Tank, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 7 april 2006.

de griffier, de voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.