Home

Rechtbank Breda, 25-08-2006, BG6482, AWB 05/4072

Rechtbank Breda, 25-08-2006, BG6482, AWB 05/4072

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 augustus 2006
Datum publicatie
10 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:BG6482
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/4072

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4072

Uitspraakdatum: 25 augustus 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 september 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2006 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de naheffingsaanslag;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 522, en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende woonde tot half maart 2005 in Nederland. Belanghebbende exploiteert een eenmanszaak, met kantoren in zowel Nederland als België.

2.2. Bij beschikking van 26 april 2004 (de vergunning) is belanghebbende, op grond van artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Besluit), vrijstelling van belasting verleend voor het met een - van het Belgisch kenteken [0000] voorziene - personenauto, van het merk [merk] (auto) overbruggen van de afstand van zijn woonplaats naar zijn in casu in België gelegen werkplaats en omgekeerd. De auto wordt door belanghebbende feitelijk gebruikt.

2.3. In de vergunning is opgenomen voor zover te dezen van belang:

“(…)

Deze brief met bijlagen is de vergunning vrijstelling BPM voor het gebruik hier te lande, van de in deze vergunning aangewezen personenauto. Deze vergunning geeft u toestemming de beschreven personenauto in Nederland te gebruiken voor de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen vaste werkplaats zoals die in deze vergunning is benoemd. Die afstand dient te worden afgelegd langs de daarvoor gebruikelijke en in het algemeen kortste route. U hoeft geen Nederland kenteken aan te vragen. Deze vrijstelling is strikt persoonlijk. Privé- en zakelijk gebruik in Nederland zijn niet toegestaan evenals het afwijken van de gebruikelijke en in het algemeen kortste route.

(…).”.

In de bijlage bij de vergunning is onder het kopje “toelichting” het volgende - voor zover te dezen van belang - opgenomen:

“(…) Het motorrijtuig mag in Nederland uitsluitend worden gebruikt door de vrijstellinggenietende voor de gebruikelijke en over het algemeen kortste route van het woonadres nar de in het buitenland gelegen vaste werkplaats en omgekeerd. (…).”.

Voorts is in de bijlage bij de vergunning als woonadres opgenomen: [adres] te [woonplaats] en als werkplaats: [adres], te [woonplaats].

Gezien de tekst van de vergunning moet de bijlage worden beschouwd als een onderdeel daarvan.

2.4. Artikel 3 van het Besluit luidt, voor zover hier van toepassing:

“1. Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto's en motorrijwielen die zijn geregistreerd in het buitenland en die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland:

- hoofd zijn van een éénmansbedrijf, (….)

2. De vrijstelling als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:

a. de personenauto of het motorrijwiel uitsluitend wordt gebruikt door de eigenaar of houder zelf; en

b. uitsluitend de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd wordt overbrugd.(…).”.

2.5. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in artikel 3 van het Besluit is beoogd voor personen als belanghebbende een beperkte vrijstelling te geven, namelijk alleen voor het woon-werkverkeer (Kamerstukken II, 1992/93, 22 868, nr. 10, blz. 19). Het strookt met deze bedoeling de vrijstelling beperkt te achten tot het directe verkeer tussen de 'woonplaats' en 'de in het buitenland gelegen werkplaats' en onder de werkplaats te verstaan: de vaste plaats van werkzaamheden. Hieraan doet niet af dat regelmatig ook op andere plaatsen werkzaamheden worden verricht. (HR 29 januari 1997, nr. 31 592, BNB 1997/102, V-N 1997, blz. 1749)

2.6. Belanghebbende heeft op 21 september 2004 met de auto gebruik gemaakt van de weg in Nederland, en wel van het Fischerpad te [woonplaats], voor een bezoek aan zijn Nederlandse vestiging. De rechtbank zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat belanghebbende daarmee heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden van de vergunning.

2.7. Belanghebbende heeft verzocht de uitspraak op zijn beroep aan te houden tot het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) antwoord heeft gegeven op een prejudiciële vraag van Hof ’s-Hertogenbosch, 31 mei 2005, nr. 02/02469 (gepubliceerd in V-N 2005/36.22), te weten:

“Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het vrije verkeer van diensten zoals omschreven in artikel 49 tot en met 55 van het EG-verdrag, eraan in de weg dat Nederland van een in Nederland wonende natuurlijke persoon - die in een andere lidstaat een personenauto op basis van een overeenkomst met een verhuurder huurt, en welke auto niet is geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register en waarvoor niet op de voet van artikel 1, tweede lid, van de Wet BPM de belasting van personenauto's en motorrijwielen is voldaan - op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM belasting van personenauto's en motorrijwielen heft ter zake van de aanvang van het gebruik met die personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het volle bedrag aan belasting verschuldigd is, ongeacht de periode van huur en ongeacht de duur van het gebruik van de weg in Nederland en waarbij voor vorenbedoelde natuurlijk persoon geen enkel recht op vrijstelling en geen enkel recht op teruggaaf bestaat?”.

2.8. Bij beschikking van het HvJ (vierde kamer) van 27 juni 2006 (C-242/05) heeft het HvJ voor recht verklaard:

“De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich tegen een nationale regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan van een in die lidstaat wonende natuurlijke persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig huurt, bij de aanvang van het gebruik van deze auto op de weg van de eerstgenoemde lidstaat voldoening van de volle registratiebelasting wordt gevorderd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat wegennet en zonder dat de betrokkene aanspraak kan maken op vrijstelling of teruggaaf, wanneer de auto niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.”.

2.9. In rechtsoverweging 32 heeft het HvJ. voorts overwogen:

“Derhalve wordt krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling een belasting geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van de auto in die lidstaat, aangezien voor een in een andere lidstaat gehuurde en geregistreerde auto die niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt, de volle belasting moet worden voldaan, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van het Nederlandse wegennet en zonder dat is voorzien in enige vrijstelling of teruggaaf.”.

2.10. De rechtbank stelt voorop dat het voor de beslissing in het onderhavige geding op zichzelf betekenis mist dat de rechtsverhouding op grond waarvan belanghebbende uiteindelijk feitelijk over de auto beschikt door de bij die rechtsverhouding betrokken partijen wordt aangeduid als een leasecontract en niet als huur, en dat het leasecontract niet op naam van belanghebbende is gesteld, maar op naam van Van Der Venne Vastgoed.

2.11. Weliswaar gaat de rechtbank er voor dit geding vanuit (zie 2.6) dat belanghebbende de auto in strijd met de vergunningsvoorwaarden heeft gebruikt, maar het is niet of althans onvoldoende aannemelijk geworden dat de auto (buiten het woon-werkverkeer) bestemd was voor duurzaam gebruik in Nederland en ook feitelijk duurzaam hier te lande werd gebruikt.

2.12. Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbendes beroep gegrond moet worden geacht en dat mede in aanmerking nemende dat de inspecteur voor het geval van beperkt gebruik in Nederland geen subsidiair standpunt heeft ingenomen, de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

3. Proceskosten

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte werkelijke kosten van de onderhavige procedure en daarbij afschriften van facturen overgelegd tot een bedrag van € 1.553,25, ter zake van aan hem door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens heeft belanghebbende gesteld aan reis- en verletkosten 100 uren à € 50 per uur te hebben gemaakt.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat in bijzondere omstandigheden afgeweken kan worden van het eerste lid. Bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven af te wijken van het eerste lid, van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zijn door belanghebbende gesteld noch gebleken.

De kosten zijn op de voet van het eerste lid van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve vastgesteld op € 322 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten in goede justitie vast op een bedrag van € 200.

Deze uitspraak is gedaan op 25 augustus 2006 door mr. W. Brouwer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.