Rechtbank Breda, 19-10-2009, BK1990, 08/5433
Rechtbank Breda, 19-10-2009, BK1990, 08/5433
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2009
- Datum publicatie
- 4 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1990
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BP6039, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3580, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/5433
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid
De ontvanger handelde onredelijk door, na de melding van betalingsonmacht, een termijn stellen van 14 dagen voor het verstrekken van nadere inlichtingen en die termijn niet te verlengen. De rechtbank acht de melding rechtsgeldig. Er was sprake van betalingsonmacht omdat het eigen vermogen van de BV negatief was en de financiële situatie van de BV zodanig slecht was dat zij haar belastingschulden niet kon betalen. De rechtbank concludeert tot onbehoorlijk bestuur nu belanghebbende de belastingdienst ten opzichte van de concurrente crediteuren structureel heeft benadeeld. Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor de omzet- en loonbelasting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5433
Uitspraakdatum: 19 oktober 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [plaatsnaam],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 11 april 2008 als (feitelijk) bestuurder van [X] B.V. (de BV) aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van de BV, inclusief renten en kosten tot een bedrag van in totaal € 245.922. Het betreft de volgende belastingaanslagen en kosten:
Middel Aanslagnr. [aanslagnummer 1] Tijdvak Datum Bedrag Kosten
Omzetbelasting [aanslagnummer 1].F.017080 aug-07 25-okt-07 7.351 362
Omzetbelasting [aanslagnummer 1].F.017090 sep-07 27-nov-07 9.799 696
Omzetbelasting [aanslagnummer 1].F.017100 okt-07 29-dec-07 4.178 322
Omzetbelasting [aanslagnummer 1].F.017110 nov-07 25-jan-08 10.582 751
Omzetbelasting [aanslagnummer 1].F.018010 jan-08 31-mrt-08 400 0
Loonheffing [aanslagnummer 1].A016500 2006 24-mei-07 60.304 4.105
Loonheffing [aanslagnummer 1].A016507 2006 27-nov-06 350 13
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017010 jan-07 12-apr-07 10.963 773
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017020 feb-07 25-jul-07 11.598 0
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017030 mrt-07 5-okt-07 9.968 707
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017040 apr-07 25-okt-07 10.558 746
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017050 mei-07 19-nov-07 21.925 1.506
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017060 jun-07 6-dec-07 11.916 838
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017070 jul-07 28-dec-07 11.792 832
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017080 aug-07 17-jan-08 11.776 829
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017090 sep-07 15-feb-08 12.289 865
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017100 okt-07 11-mrt-08 13.614 14
Loonheffing [aanslagnummer 1].A017110 nov-07 4-apr-08 13.200 0
Totaal 232.563 13.359
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar aangetekend. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2008 de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld waarbij door de griffier van hem een griffierecht is geheven van € 39.
1.4. De ontvanger heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
mr. [naam], verbonden aan Bogaerts & Groenen advocaten, alsmede namens de ontvanger, [namen].
1.6. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
1.7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is bestuurder van [Y] BV, die bestuurder is van de BV.
2.2. Op 13 september 2007 heeft belanghebbende namens de BV de betalingsonmacht gemeld voor de bedragen die verschuldigd zijn op de aangiften omzetbelasting en loonheffing die op 31 juli 2007 zijn ingediend.
2.3. De ontvanger heeft deze melding als onvolledig aangemerkt. Op 4 oktober 2007 heeft de ontvanger om aanvulling (fase 1) gevraagd van de in 2.2 genoemde melding en verzocht deze uiterlijk vóór 18 oktober 2007 te verstrekken. Op 17 oktober 2007 heeft de ontvanger de gevraagde aanvulling ontvangen.
2.4. Vervolgens heeft de ontvanger op 26 oktober 2007 om nadere informatie (fase 2) gevraagd en verzocht deze uiterlijk vóór 9 november 2007 te verstrekken. Op 8 november 2007 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om de gestelde termijn met 14 dagen te verlengen tot uiterlijk 22 november 2007. De ontvanger heeft hiermee niet ingestemd.
2.5. Op 19 november 2007 is de melding betalingsonmacht als niet-rechtsgeldig aangemerkt.
2.6. Bij brief van 28 januari 2008 is aan belanghebbende de aankondiging bestuurdersaansprakelijkheid gezonden. De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop gereageerd.
2.7. Op 11 april 2008 is belanghebbende bij de onderhavige beschikking aansprakelijk gesteld.
3. Geschil
3.1. In geschil is
I of de betalingsonmacht rechtsgeldig is gemeld;
II zo ja, of het niet betalen van de belastingschulden is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van belanghebbende;
III of belanghebbende terecht ook aansprakelijk is gesteld voor de ter zake van de aanslagen belopen renten en kosten.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend. De ontvanger beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende aansprakelijk is voor de omzetbelasting en loonheffing over de tijdvakken tot en met juni 2007 ad € 76.928
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan - kort samengevat - het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De gemachtigde
In de brief van 26 oktober 2007 heeft de ontvanger een termijn gesteld van 14 dagen (fase 2) voor het beschikbaar stellen van veel gegevens. Deze termijn is niet dwingend voorgeschreven en daarom voor uitstel vatbaar. De ontvanger heeft nagelaten belanghebbende te rappelleren. De beslissing niet-rechtsgeldige melding betalingsonmacht van 19 november 2009 is aan belanghebbende en niet aan de gemachtigde gestuurd. Een reactie daarop door de gemachtigde is derhalve niet meer mogelijk. De belastingdienst werkt niet mee aan een betalingsregeling van € 6.000 per maand. Er is geen sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Met betrekking tot de renten, kosten en de in de belastingaanslagen begrepen boeten, is belanghebbende van mening dat de aansprakelijkheid hiervan afhankelijk is van de aansprakelijkheid van de belastingschulden. Belanghebbende heeft er alles aan gedaan om de belastingaanslagen te kunnen voldoen. Nu dit niet is gelukt, is er geen sprake van betalingsonwil maar van betalingsonmacht.
De ontvanger
Alle concurrente crediteuren, met uitzondering van de belastingdienst, worden betaald. De belastingdienst heeft hierdoor geen steunvordering om een faillissement van de BV aan te vragen. De gestelde termijn van 14 dagen (fase 2) wordt standaard toegepast. Deze termijn is niet dwingend voorgeschreven maar wel redelijk, nu de gegevens gemakkelijk met behulp van de computer beschikbaar kunnen worden gesteld. Overigens zijn niet alle gevraagde gegevens beschikbaar gesteld. De beslissing niet-rechtsgeldige melding betalingsonmacht van 19 november 2009 wordt aan diegene gestuurd, in dit geval belanghebbende, die de melding heeft gedaan.
Gelet op het feit de belastingschulden oplopen, is de ontvanger van mening dat belanghebbende geen betalingsruimte heeft voor een betalingsregeling van € 6.000 per maand.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
I Melding betalingsonmacht
4.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de IW, was de BV verplicht om onverwijld nadat gebleken was dat zij niet tot betaling van loonbelasting en omzetbelasting in staat was, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangde, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Ingevolge artikel 19, van de AWR is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, gehouden de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen. In artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (Uitv.besl.IW) is invulling gegeven aan artikel 36, tweede lid, van de IW en is bepaald dat uiterlijk twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19, van de AWR de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan, de melding betalingsonmacht wordt gedaan. De bewijslast dat een dergelijke mededeling is gedaan rust op belanghebbende.
4.2. Belanghebbende heeft bij brief van 13 september 2007 de betalingsonmacht gemeld voor de aangiften omzetbelasting en loonheffing vanaf juli 2007. Gelet op hetgeen vermeld is in 4.1 is de melding betalingsonmacht in zoverre tijdig gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de melding rechtsgeldig is gedaan, deze zich mede uitstrekt tot de loon- en omzetbelasting die de BV na juli 2007 verschuldigd is geworden.
4.3. Middels de in 2.4 genoemde brief heeft de ontvanger, op grond van artikel 8 van het Uitv.besl.IW, belanghebbende verzocht uiterlijk vóór 9 november 2007 nadere gegevens te verstrekken. Belanghebbende heeft bij brief van 8 november 2007 verzocht om 14 dagen uitstel. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, of dat uitstel terecht is geweigerd.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de ontvanger onder omstandigheden gerede aanleiding kan hebben om strikt de hand te houden aan de termijn van 14 dagen voor het verstrekken van nadere inlichtingen, welke termijn blijkbaar standaard wordt gehanteerd. Zo zal de ontvanger terecht uitstel kunnen weigeren indien hij aanleiding ziet om snel invorderingsmaatregelen te treffen om verlies van belastinginkomsten tegen te gaan. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval echter niet gebleken. Integendeel: de ontvanger heeft blijkbaar pas op 28 januari 2008 nadere actie ondernomen en belanghebbende aansprakelijk gesteld, dus ruim tweeënhalve maand nadat geweigerd was de termijn voor het indienen van gegevens met twee weken te verlengen. De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden geen redelijke grond was om het gevraagde uitstel van 14 dagen te weigeren.
II Onbehoorlijk bestuur
4.5. Nu de ontvanger het voorgaande niet in acht heeft genomen, is naar het oordeel van de rechtbank, sprake van een tijdige rechtsgeldige melding in de zin van artikel 36, derde lid, van de IW. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende de door de ontvanger gevraagde nadere informatie niet heeft verstrekt binnen 14 dagen na 9 november 2007. Nadat het uitstel was geweigerd, had belanghebbende immers geen reden meer om te veronderstellen dat het alsnog buiten de gestelde termijn verstrekken van die informatie enige zin had of gewenst was.
4.6. De ontvanger heeft nog aangevoerd dat er geen sprake was van betalingsonmacht maar betalingsonwil, en dat belanghebbende er bewust voor heeft gekozen om concurrente crediteuren wel, maar de belastingdienst niet te betalen.
4.7. Blijkens de tot de stukken van het geding behorende saldibalans per eind oktober 2007 was het eigen vermogen van de BV reeds op 1 januari 2007 bijna € 200.000 negatief en was het resultaat over de periode januari tot en met oktober 2007 negatief. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de financiële situatie van de BV zodanig slecht was dat zij haar belastingschulden niet kon betalen. Overigens zijn de op die saldibalans vermelde bedragen aan loon- en omzetbelastingschulden zoveel lager dan de bedragen van de onder 1.1 vermelde schulden, dat gerede twijfel mogelijk is aan de juistheid van de balans. In elk geval was naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van betalingsonmacht.
4.8. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende de betalingsonmacht van de BV tijdig en terecht heeft gemeld. Derhalve dient de ontvanger aannemelijk te maken dat het niet betalen van de belastingschulden het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de melding.
4.9. De ontvanger stelt - kort samengevat - dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur door belanghebbende in de zin van artikel 36, derde lid, van de IW, gelegen is in de volgende omstandigheden:
a. Onzakelijk handelen met rechtspersonen waarmee familierechtelijke betrekkingen bestaan en met gelieerde rechtspersonen.
b. Er is sprake van onwil om te voldoen aan de fiscale verplichtingen.
c. Concurrente crediteuren worden wel betaald.
d. Er worden toezeggingen gedaan aan de ontvanger die niet worden nagekomen.
e. Er wordt “geschoven” met geld.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende er bewust voor heeft gekozen en blijkbaar nog steeds voor kiest om de concurrente crediteuren wel en de belastingdienst niet te betalen. Uit de stukken van het geding is gebleken dat de belastingschulden structureel oplopen, terwijl het saldo van de concurrente crediteuren steeds minimaal is. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt bovendien dat aan andere crediteuren, waaronder gelieerde BV’s, wel wordt betaald. Het komt er op neer dat de onderneming van de BV in feite door de belastingdienst wordt gefinancierd.
4.11. De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat belanghebbende de belastingdienst ten opzichte van de concurrente crediteuren structureel heeft benadeeld. De rechtbank merkt dit aan als kennelijk onbehoorlijk bestuur. Belanghebbende is derhalve terecht aansprakelijk gesteld voor de omzet- en loonbelasting. De door de ontvanger aangevoerde, in 4.9 vermelde overige omstandigheden behoeven derhalve geen zelfstandige behandeling meer.
III Rente en kosten
4.12. Artikel 32, tweede lid, van de IW bepaalt dat de aansprakelijkheid mede geldt voor de rente, kosten en boeten, voor zover het belopen daarvan aan belanghebbende is te wijten. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat belanghebbende bewust de belastingschulden niet heeft betaald en andere crediteuren wel, en is het derhalve aan hem te wijten dat ter zake renten en kosten verschuldigd zijn geworden. De aansprakelijkstelling is ook in zoverre terecht.
4.13. Gelet op al het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De ontvanger heeft verzocht belanghebbende te veroordelen in de kosten welke hij heeft gemaakt. Ter zitting heeft de ontvanger gesteld dat aan belanghebbende misbruik van procesrecht kan worden verweten. Nu de ontvanger deze stelling niet met gronden heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. drs. G.H.C. Blommers, rechters, en door de voorzitter en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.