Rechtbank Den Haag, 18-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2951, AWB - 14 _ 7705
Rechtbank Den Haag, 18-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2951, AWB - 14 _ 7705
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 maart 2015
- Datum publicatie
- 31 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:2951
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 7705
- Relevante informatie
- Besluit bijzondere militaire pensioenen [Tekst geldig vanaf 24-11-2018] art. 6
Inhoudsindicatie
bodemprocedure; militair nabestaandenpensioen;
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7705
(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en
(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2013 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een bijzonder militair nabestaandenpensioen afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [persoon 1] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Eiseres is de weduwe van [persoon 2] (verder: echtgenoot). Haar echtgenoot was in militaire dienst van 2 januari 1991 tot 2 januari 1996. Tijdens de militaire dienst is haar echtgenoot in de periode van 1 mei 1991 tot 16 juni 1991 uitgezonden geweest naar Irak en in de periode van 5 april 1994 tot 2 augustus 1994 naar het voormalig Joegoslavië. De echtgenoot van eiseres is op 15 januari 2013 overleden.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om toekenning van een bijzonder militair nabestaandenpensioen is ten aanzien van de echtgenoot een postuum militair geneeskundig onderzoek ingesteld.
De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Sociaal Medisch Onderzoek van 16 april 2013. De verzekeringsarts, H.A. van der Kreek, vermeldt bij overwegingen/conclusie dat de echtgenoot van eiseres niet bekend was met een dienstverbandaandoening en dat het medisch dossier geen psychische problematiek vermeldt. Voorts vermeldt hij: “Vast staat dat betrokkene uitgezonden is geweest. Hij heeft echter zelf nooit een claim ingediend. Gezien de diagnose van de behandelaars eind 2012 is er sprake van een complexe psychische problematiek in de combinatie van een depressie met psychotische symptomen, een waanstoornis en een PTSS. Als ik de zin ”daarnaast had hij nog terugkerende beelden en sterke angsten uit de oorlog in Irak in 1991 en Joegoslavië in 1994, “mindestens einmal alle drei Monate” juist interpreteer, waren de PTSS-klachten niet frequent (“tenminste 1x per kwartaal”) en speelden de waanstoornis en depressie in elk geval duidelijk mee. Dit kunnen op zichzelf staande aandoeningen zijn, die los staan van de militaire dienstuitoefening. Dan is verder ook de vraag wat de rol van de verschillende aandoeningen in het dagelijks functioneren van betrokkene is geweest. Dit kan m.i. alleen goed worden onderzocht aan de persoon zelf en niet door hetero-anamnese.
Vervolgens rijst dan de vraag wat voor betrokkene de aanleiding is geweest om een einde aan zijn leven te willen maken: was dat de PTSS, was dat de waanstoornis, was dat de depressie of een combinatie van deze aandoeningen?
Naar mijn mening is er daarom teveel onduidelijkheid om een verantwoorde conclusie te kunnen trekken. Een medische uitspraak t.a.v. een mogelijke relatie tussen het overlijden van betrokkene en de uitoefening van de militaire dienst kan daarom niet worden gedaan.”
Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft verweerder bij het primaire besluit meegedeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een bijzonder militair nabestaandenpensioen. Daartoe heeft verweerder overwogen - kort samengevat - dat voor eiseres alleen een recht op een bijzonder militair nabestaandenpensioen zou bestaan als haar echtgenoot zou zijn overleden door oorzaken die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst, maar dat bij medisch onderzoek is vastgesteld dat geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag in hoeverre het overlijden van haar echtgenoot het gevolg is geweest van oorzaken die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat zij op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen aanspraak maakt op een voortdurend partnerpensioen, aangezien zij nabestaande is van een rechthebbende op invaliditeitspensioen. Uit de beschikbare medische stukken valt af te leiden dat er bij de echtgenoot sprake is geweest van een combinatie van verschillende psychische aandoeningen, te weten een depressie met psychotische symptomen, een waanstoornis en een PTSS. Eiseres stelt zich, gelet op deze medische stukken, op het standpunt dat de PTSS heeft bijgedragen aan de suïcide van haar echtgenoot, ook al valt uit deze medische stukken niet op te maken welke aandoening in welke mate aan de suïcide heeft bijgedragen. Eiseres stelt dat uit de brief van het St. Vinzenz-Hospital van 13 december 2013 blijkt dat de gebeurtenissen tijdens de uitzendingen naar Irak en het voormalig Joegoslavië kort voor de suïcide nog steeds een belangrijke impact op haar echtgenoot hebben gehad (“wiederkehrende Bilder und starke Ängste” en “die Erinnerungen an seine Kriegerlebnisse, die ihn noch dauernd quälen”). Volgens eiseres is blijkens de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie voor het aannemen van dienstverband tussen de oorzaak van het overlijden en de uitoefening van militaire dienst het criterium ‘enigerlei verband’ van toepassing. Gelet op wat de behandelend artsen van het St. Vinzenz-Hospital hebben geschreven is het buiten twijfel dat de PTSS tenminste in enigerlei verband heeft gestaan met de suïcide van haar echtgenoot, aldus eiseres.
Verweerder heeft bij wijze van verweer een commentaar van S. Woudstra, medisch adviseur - verzekeringsarts van 23 oktober 2014 ingediend. Woudstra bericht dat hij de argumentatie van de primaire verzekeringsarts geheel onderschrijft. Er is sprake van een complexe psychische problematiek met verschillende aandoeningen, waaronder een PTSS. De mate van bijdrage aan het overlijden van de onderliggende psychiatrische aandoeningen is op medische gronden niet vast te stellen. De vraag of er dienstverband moet worden aangenomen is in feite een puur juridische aangelegenheid gelet op de verschillen in interpretatie van het toekenningscriterium (‘enigerlei mate’ versus ‘in beslissende mate’).
Artikel 2, derde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (hierna: Besluit AO/IV) luidt als volgt:
“Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest.”
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen hebben de nabestaanden van de militair die is overleden tengevolge van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit AO/IV, de nabestaanden van een rechthebbende op invaliditeitspensioen krachtens dit besluit of krachtens de artikelen 7 of 11 van het besluit AO/IV of van een militair of gewezen militair die, ware hij niet overleden, recht op een zodanig pensioen zou hebben kunnen doen gelden, te rekenen van de dag volgende op diens overlijden recht op partner- of wezenpensioen.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit bijzondere militairen pensioen is ten aanzien van artikel 6 vermeldt dat dit artikel het recht biedt op voortdurend nabestaandenpensioen indien het overlijden rechtstreeks verband houdt met de militaire dienst onder oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden en indien de militair recht had op een naar zijn mate van invaliditeit met dienstverband berekend invaliditeitspensioen maar door andere oorzaken is overleden.
4. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de mate waarin de psychische aandoeningen afzonderlijk hebben bijgedragen aan het overlijden van de echtgenoot van eiseres op medische gronden niet is vast te stellen. Partijen verschillen van mening over de vraag welk criterium dient te gelden om een verband aan te kunnen nemen tussen de oorzaak van het overlijden en de uitoefening van de militaire dienst.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat blijkens de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie voor het aannemen van een dergelijk verband het criterium “enigerlei mate” van toepassing is.
Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen uitsluitend recht op partnerpensioen bestaat indien sprake is (geweest) van overlijden ten gevolge van (verwonding, ziekten of gebreken verband houdend met) de uitoefening van de militaire dienst en wijst erop dat de toelichting op dit artikellid spreekt van een overlijden rechtstreeks verband houdend met de militaire dienst. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 5 april 2001 met kenmerk 98/4582, gepubliceerd in MRT 2001/366 waarin de CRvB het volgende heeft overwogen: “dat in een geval als de onderhavige, waarin omtrent de doodsoorzaak geen absolute zekerheid bestaat, dient naar het oordeel van de Raad, alvorens toepassing wordt gegevens artikel G10 van de Wet, te worden vastgesteld welke doodsoorzaak gelet op de omstandigheden van het geval in beslissende mate waarschijnlijk is te achten”. Verweerder stelt dat in voornoemde uitspraak van de CRvB de voorwaarde voor verkrijging van partnerpensioen nader is omschreven als dat ‘de in beslissende mate waarschijnlijk te achten doodsoorzaak’ moet zijn gelegen in de militaire dienst(verbandaandoening). Het criterium ‘enigerlei mate’ is volgens verweerder bezwaarlijk op één lijn te stellen is met de strikte voorwaarde van artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen, zoals nader uitgewerkt in de uitspraak van de CRvB van 5 april 2001.
Eiseres beroept zich op de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA8353). In deze uitspraak spreekt de CRvB weliswaar over ‘enigerlei mate’, echter naar het oordeel van de rechtbank dient daar niet de uitleg aan worden gegeven die eiseres voor ogen heeft. Gezien ook de, aan deze uitspraak gehechte, niet gepubliceerde uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2006 (zaaknummer AWB 05/806) waar het hoger beroep zich tegen richtte, dient de uitspraak naar het oordeel van de rechtbank zo gelezen te worden dat de CRvB met de woorden ‘niet gebleken van enigerlei verband’ slechts heeft willen aangeven dat niet gebleken is van een verband (welk verband dan ook) met de uitoefening van de militaire dienst.
Hoewel de tekst van artikel G10 van de Algemene militaire pensioenwet niet gelijk is aan de tekst van artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom de in de uitspraak van de CRvB van 5 april 2001 geformuleerde maatstaf ‘van meest waarschijnlijke doodsoorzaak’ in dit geval niet van toepassing zou kunnen worden geacht. Artikel G10 van de inmiddels ingetrokken Algemene militaire pensioenwet is immers de voorloper van artikel 6 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen.
In dit geval betekent dit - kort gezegd - dat dient te worden vastgesteld welke psychische aandoening als meest waarschijnlijke oorzaak voor de suïcide naar voren komt. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.1. is vermeldt, zijn partijen het er over eens dat de mate waarin de psychische aandoeningen afzonderlijk hebben bijgedragen aan het overlijden van de echtgenoot van eiseres op medische gronden niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is kunnen blijken dat het overlijden van eiser het gevolg is (geweest) van een verwonding, ziekte of gebrek verband houdend met de uitoefening van de militaire dienst, dan wel dat de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is gelegen in een dergelijke verwonding, ziekte of gebrek. Verweerder heeft daarom het verzoek van eiseres op goede gronden afgewezen.
5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015.