Home

Rechtbank Den Haag, 03-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12722, NL17.9212

Rechtbank Den Haag, 03-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12722, NL17.9212

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 oktober 2017
Datum publicatie
6 november 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:12722
Formele relaties
Zaaknummer
NL17.9212

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 8:36a van de Awb moet het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring langs elektronische weg worden ingesteld. Deze verplichting geldt niet voor natuurlijke personen, tenzij zij worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

De rechtbank is in dit geval van oordeel dat beroepschrift door de gemachtigde en in die hoedanigheid is ingediend. De redenen daarvoor zijn dat de gemachtigde heeft aangegeven eiser direct voor het indienen van het beroepschrift te hebben bijgestaan en ook weer na het indienen daarvan. De gemachtigde treedt ook ter zitting voor eiser op. Verder heeft de gemachtigde aangegeven dat eiser gebruik heeft gemaakt van een door de gemachtigde geconcipieerd en verstrekt beroepschrift. Voorts is het beroepschrift voor eiser ingediend middels het faxapparaat van de gemachtigde.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL17.9212

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 oktober 2017 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. H.M. Pot),

en

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Procesverloop

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig V. Duivesteijn, als tolk in de Spaanse taal.

Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Motivering

Op grond van artikel 8:36a van de Awb moet het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring langs elektronische weg worden ingesteld. Deze verplichting geldt op grond van artikel 8:36b niet voor natuurlijke personen, tenzij zij worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

Het onderhavige beroepschrift is niet langs elektronische weg ingesteld. Bij bericht van 21 september 2017 is de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Van deze gelegenheid heeft de gemachtigde geen gebruik gemaakt.

De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift is ondertekend door eiser en dat de gemachtigde niet in het beroepschrift als zodanig wordt vermeld. De rechtbank is niettemin van oordeel dat beroepschrift door de gemachtigde en in die hoedanigheid is ingediend op grond van het navolgende.

De gemachtigde heeft aangegeven eiser direct voor het indienen van het beroepschrift te hebben bijgestaan en ook weer na het indienen daarvan. De gemachtigde treedt ook ter zitting voor eiser op. Verder heeft de gemachtigde aangegeven dat eiser gebruik heeft gemaakt van een door de gemachtigde geconcipieerd en verstrekt beroepschrift. Voorts is het beroepschrift voor eiser ingediend middels het faxapparaat van de gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is van een door de gemachtigde ingediend beroepschrift en dient de wijze van indiening er enkel toe de verplichting tot het procederen langs elektronische weg te ontwijken.

De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt door het feit dat de gemachtigde ook in andere zaken op deze wijze beroep heeft ingesteld. De stelling van eiser ter zitting dat hij niet via elektronische weg wil procederen omdat hij die niet veilig acht en omdat hij in detentie geen toegang tot het internet heeft, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Digitalisering van de ingediende stukken en verzending daarvan langs elektronische weg vindt immers ook plaats indien het beroepschrift per fax wordt ingediend. Bovendien heeft de wetgever de verplichting tot het elektronisch procederen bij wet in formele zin vastgesteld en is het niet aan de rechter om die te toetsen.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van artikel 8:36 a van de Awb. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de procedure op papier wordt voortgezet en acht de rechtbank het verzuim niet verschoonbaar.

Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

M.R. van Kerkwijk

griffier

mr. A.E.J.M. Gielen

rechter

afschrift verzonden op:

Conc.: MvK

D:

VK

RECHTSMIDDEL