Rechtbank Den Haag, 21-12-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:15518, AWB - 17 _ 3113
Rechtbank Den Haag, 21-12-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:15518, AWB - 17 _ 3113
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 december 2017
- Datum publicatie
- 19 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:15518
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:4154, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3113
Inhoudsindicatie
Wrb, rechtsbijstand, bedrijfsmatig belang. De vennootschap van eiser is partij bij de civiele procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd. Eiser heeft geen rechtstreeks en individueel belang bij de voornoemde procedure. De aanvraag om een toevoeging is terecht afgewezen. Beroep is ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3113
(gemachtigde: mr. W.H. van Zundert),
en
(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2017, verzonden op 27 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een toevoeging met kenmerk [kenmerk] afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het juridisch kader is als bijlage 1 aan de uitspraak gehecht.
2. Op 30 december 2016 heeft de gemachtigde van eiser een toevoeging aangevraagd ter zake van een procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot een zakelijk geschil over een bedrijfspand tussen de verhuurder van dit pand en [B.V. X], de onderneming van indiener. Verweerder heeft de aanvraag ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) afgewezen omdat het verzoek betrekking heeft op een zelfstandig beroep of bedrijf. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o of sub 2o, Wrb. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de toevoegingsaanvraag heeft afgewezen en bepleit dat er wel sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder e van de Wrb.
4. Verweerder merkt in het verweerschrift op dat uit het vonnis kort geding van 23 november 2016 dat bij de toevoegingsaanvraag is overlegd, blijkt dat niet eiser maar zijn B.V. partij is in dit geding. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiser geen rechtstreeks en individueel belang heeft bij de procedure en verwijst in dit kader naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling, zie de uitspraken van 1 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV0967, en 11 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3622).
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel partij is bij de procedure aangezien hij over 100% van de aandelen van de B.V. beschikt. Verweerder dient de onderhavige zaak niet anders te beoordelen dan wanneer het een eenmansbedrijf of een firma was. Verder wijst eiser er op dat zijn bedrijf de gedaagde partij was bij de voorzieningenrechter en dat het daarom noodzakelijk was om een advocaat in te schakelen. Ook voert verweerder aan dat het eiser niet te verwijten is dat nu hij eigenaar is en 100% van de aandelen van de B.V. houdt, hij de risico’s die hij aangaat door de B.V. te starten probeert te beperken.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wrb, wordt onder rechtsbijstand in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld.
Uit de voornoemde uitspraken van de Afdeling die door verweerder zijn aangehaald, volgt dat als de vennootschap de procespartij is, de vennootschap als rechtzoekende in de zin van de Wet op de rechtsbijstand moet worden aangemerkt. Het is dan ook de rechtspersoon die in zo’n geval een verzoek om rechtsbijstand kan indienen.
De rechtbank stelt vast dat in de civiele procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd niet eiser maar de vennootschap procespartij is. Derhalve is de vennootschap rechtzoekende in de zin van de Wrb. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser geen rechtstreeks en individueel belang heeft bij de procedure. De omstandigheid dat eiser eigenaar is en alle aandelen houdt van de rechtspersoon die procespartij is in de civiele procedure, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
7. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraag om een toevoeging heeft afgewezen.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.