Home

Rechtbank Den Haag, 23-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:1776, C/09/524440 / KG RK 16-2327

Rechtbank Den Haag, 23-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:1776, C/09/524440 / KG RK 16-2327

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 januari 2017
Datum publicatie
27 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:1776
Zaaknummer
C/09/524440 / KG RK 16-2327

Inhoudsindicatie

Schriftelijk wrakingsverzoek zeven dagen na de zitting ingediend; verzoek niet ontvankelijk.

Uitspraak

beslissing

Meervoudige wrakingskamer

Wrakingnummer 2016/74

zaak-/rekestnummer: C/09/524440/ KG RK 16/2327

SGW AWB 16/6129 HUUR G D1

datum beschikking: 23 januari 2017

BESLISSING

op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:

[verzoekster]

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

gemachtigde: [gemachtigde] ;

strekkende tot wraking van:

mr. M.C.J.A. Huijgens

rechter in de rechtbank Den Haag.

Belanghebbende:

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht.

1 De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.

De procedure betreft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst waarbij een aanvankelijk aan verzoekster toegekend voorschot op huurtoeslag met terugwerkende kracht op nihil is gesteld. Op 13 december 2016 heeft in de hoofdzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

1.2.

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 19 december 2016, van de schriftelijke reactie van de rechter van 2 januari 2017 en van het proces-verbaal van de zitting op 13 december 2016.

2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.

Op 9 januari 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekster is haar gemachtigde, [gemachtigde] , verschenen. Hij heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen die aan het wrakingsdossier zijn toegevoegd.

2.2.

De rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Belanghebbende heeft ook schriftelijk meegedeeld dat namens haar niemand zal verschijnen ter zitting.

3 Het standpunt van verzoeker

3.1.

Volgens verzoekster heeft de rechter ter zitting aan haar gemachtigde de vraag gesteld of sprake is van fraude, nu haar feitelijke woonadres afwijkt van het door haar aan de basisregistratie persoonsgegevens opgegeven adres. Verzoekster en haar gemachtigde hebben deze vraag ervaren als tendentieus, suggestief, misplaatst, ongepast en intimiderend. De vraag was volgens verzoekster ook niet van belang voor de beoordeling van de hoofdzaak.

3.2.

Verzoekster heeft daaraan toegevoegd dat de rechter tijdens de zitting niet aan de orde heeft gesteld dat de Belastingdienst geen hoor en wederhoor had toegepast, terwijl dat in het beroepschrift en in de pleitnota wel naar voren is gebracht. Daarnaast heeft de rechter niet aan de orde gesteld dat de Belastingdienst haar verweerschrift (te) laat heeft ingediend als gevolg waarvan de goede procesorde is geschaad.

3.3.

Gelet op dit alles is verzoekster van mening dat de rechter bevooroordeeld is en dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken.

4 Het standpunt van de rechter

5 De beoordeling

6 De beslissing