Home

Rechtbank Den Haag, 27-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, 09/827105-16

Rechtbank Den Haag, 27-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, 09/827105-16

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
27 juni 2017
Datum publicatie
27 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:6924
Zaaknummer
09/827105-16

Inhoudsindicatie

Verdachte is veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich in het strijdgebied in Syrië en/of Irak bevond en zich heeft aangesloten bij IS, Jabhat al-Nusra of een andere jihadistische strijdgroep. Hij is veroordeeld wegens deelneming aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereiding van terroristische misdrijven. De man is afgereisd naar het strijdgebied, heeft deelgenomen aan een trainingskamp en heeft daar deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd.

Uitspraak

ZITTING HOUDENDE TE AMSTERDAM EN DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/827105-16

Datum uitspraak: 27 juni 2017

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag ] 1993 te [geboorteplaats ] ,

thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 april 2016, 5 juli 2016, 8 en 15 juni 2017.

Verdachte is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter terechtzitting verschenen. Wel is op 4 april 2016, 5 juli 2016 en 8 juni 2017 de raadsman van verdachte mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn ter zitting aanwezig geweest. Hij heeft daarbij verklaard dat hij uitdrukkelijk gemachtigd is om verdachte ter zitting te verdedigen. Op 15 juni 2017 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie

mr. S.A. Minks en mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is kort gezegd ten laste gelegd:

-

medeplegen van deelname aan een organisatie (Jabhat al Nusra, al-Qaeda, IS, Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS), Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of een aan Al Qaida en/of IS gelieerde organisatie) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (feit 1);

-

medeplegen van voorbereiding dan wel bevordering van moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing, telkens met een terroristisch oogmerk (feit 2 eerste cumulatief/alternatief);

-

medeplegen van het opzettelijk gelegenheid/middelen/inlichtingen verschaffen dan wel trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel zich kennis en vaardigheden daartoe verwerven of een ander bijbrengen.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich aangesloten bij hetgeen door de raadsman van de [medeverdachte] , mr. K.A. Krikke, naar voren is gebracht en heeft zich daarmee primair op het standpunt gesteld dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vervolging nu onderhavige procedure niet noodzakelijk is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig kan zijn en dat rechtstreeks contact met zijn raadsman niet mogelijk is.

De rechten die verdachte heeft op grond van artikel 6 lid 3 onder a, b en c van het EVRM worden volgens de raadsman dan ook op flagrante wijze geschonden, terwijl op dit moment geen Nederlands belang is om verder te gaan dan het internationaal signaleren van verdachte.

3.2

Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel belang heeft om nu tot vervolging over te gaan. Op dit moment zitten volgens de officieren van justitie honderden Nederlandse strijders in de strijdgebieden. Het openbaar ministerie wil voorkomen dat deze personen terug kunnen komen naar Nederland zonder dat er een stevige basis is, zoals een veroordelend vonnis van een strafrechter, om hen vast te houden. Dit heeft te maken met bescherming van burgers tegen terugkeerders die in het minst erge geval veel trainings- en vechtervaring hebben, getraumatiseerd zijn, en in het ergste geval naar Nederland of ander landen komen om aanslagen te plegen.

Ten aanzien van het aanwezigheidsrecht en artikel 6 EVRM hebben de officieren van justitie het volgende naar voren gebracht. Om afstand te kunnen doen van zijn aanwezigheidsrecht, moet verdachte op de hoogte zijn van de zitting. Een expliciete afstandsverklaring is niet vereist. Een verdachte kan ook impliciet afstand doen van zijn recht om aanwezig te zijn. Deze strafzaak is al in april en juli 2016 bij deze rechtbank aan de orde geweest. Verdachte heeft ondertussen kennelijk contact met zijn familie en met zijn gemachtigde raadsman. Verdachte heeft op geen enkel moment kenbaar gemaakt dat hij bij de zitting aanwezig wilde zijn. Het openbaar ministerie vat dit op als een impliciete afstandsverklaring. Er is dan ook geen sprake van schending van het aanwezigheidsrecht of schending van artikel 6 EVRM.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat de lat hoog ligt als het er om gaat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Dat geldt zeker als het de beslissing van het openbaar ministerie betreft om een zaak aan de rechter voor te leggen. In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is immers aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent en dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Maatstaf daarbij is dat in de gegeven omstandigheden geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn1. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is die vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur2.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door de officieren van justitie gegeven toelichting, van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing geen sprake is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.

Ten aanzien van het aanwezigheidsverweer van de raadsman volgt de rechtbank het openbaar ministerie in zijn standpunt. Verdachte is op de hoogte van deze zitting. Hij is ook op de hoogte geweest van de voorgaande zittingen. Verdachte heeft kennelijk contact met zijn familie en zijn raadsman en dit heeft er niet toe geleid dat hij een aanhoudingsverzoek heeft ingediend, om alsnog ter zitting aanwezig te kunnen zijn. De rechtbank passeert ook dit verweer van de verdediging.

4 Ontvankelijkheid openbaar ministerie/ bevoegdheid rechtbank

5 Rechtsmacht

6 Enkele algemene bewijsoverwegingen

8 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

9 De strafbaarheid van de verdachte

10 De strafoplegging

11 De toepasselijke wetsartikelen

12 De beslissing