Home

Rechtbank Den Haag, 31-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:16652, NL18.14015

Rechtbank Den Haag, 31-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:16652, NL18.14015

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
31 augustus 2018
Datum publicatie
3 april 2024
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:16652
Zaaknummer
NL18.14015

Inhoudsindicatie

Dublin-Italië. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser ten onrechte als meerderjarige heeft aangemerkt. Het rapport van het aanmeldgehoor kan de conclusie dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd niet dragen. In dit rapport is niet vermeld welk gedrag van eiser en welke verklaringen over diens leeftijd aanleiding hebben gegeven voor de geconstateerde twijfel, noch is vermeld waarom de opgesomde lichamelijke kenmerken daartoe aanleiding (kunnen) geven.

Doordat verweerder zijn conclusie heeft gebaseerd op informatie van de Italiaanse autoriteiten en heeft nagelaten zich naar aanleiding van het aanmeldgehoor uit te spreken over de vraag of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn, ontbreekt de volgens het beleid vereiste eigen conclusie omtrent evidente meerderjarigheid of evidente minderjarigheid en is het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. Het beroep is gegrond.

Zie voor het oordeel in hoger beroep over het verzoek om vergoeding van schade die is ontstaan door deze onjuiste registratie als meerderjarige ECLI:NL:RVS:2024:613.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL18.14015

en

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van deze wet.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. L.J.H. Hoven-Kohl, advocaat te Maastricht, die op 30 juli 2018 de beroepsgronden heeft ingediend.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ter beschikking gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en A.J.G. Hiemstra, tolk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Aboulouafa, werkzaam bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting R. Kievits, werkzaam bij de stichting Nidos, gehoord.

Overwegingen

1. Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Guineese nationaliteit te bezitten, heeft op 27 januari 2018 de hiervoor genoemde aanvraag ingediend.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 15 mei 2017 via Italië op illegale wijze het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en daar op 19 september 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek is verweerder verder gebleken dat eiser in Italië op 15 mei 2017 is geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 1999 en op 19 september 2017 met de geboortedatum [geboortedatum] 2000. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 27 maart 2018 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening). Omdat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig op dit verzoek hebben gereageerd, staat volgens verweerder sinds 11 april 2018 de verantwoordelijkheid van Italië op grond van de Dublinverordening vast.

3. Eiser betoogt in beroep – zakelijk weergegeven – dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om hem als minderjarige te behandelen, althans om over te gaan tot het doen van een leeftijdsonderzoek. Uit een proces-verbaal van 27 januari 2018 blijkt immers dat er bij twee ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen geen twijfel is gerezen omtrent de door eiser genoemde leeftijd. Deze ambtenaren hebben unaniem geoordeeld dat eiser minderjarig is. De conclusie van de medewerker van de IND naar aanleiding van het aanmeldgehoor op 29 januari 2018 dat er op basis van eisers gedrag, uiterlijke kenmerken en verklaringen over zijn leeftijd twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, is een conclusie die niet is gemotiveerd en niet past bij de opsomming van eisers lichamelijke kenmerken door diezelfde medewerker. Onder deze omstandigheden moet worden uitgegaan van de evidente minderjarigheid van eiser. Subsidiair voert eiser aan dat uit verweerders beleid volgt dat een leeftijdsonderzoek wordt aangeboden als de uitslag relevant is voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is en uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig of minderjarig is. Zonder leeftijdsonderzoek kan verweerder niet eenvoudigweg kiezen voor meerderjarigheid, temeer nu de informatie afkomstig uit Italië niet eensluidend is en eiser op basis van die informatie zowel meerderjarig als minderjarig kan zijn.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, behandelen de lidstaten elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van deze verordening genoemde criteria verantwoordelijk is.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening stellen de lidstaten bij alle procedures waarin de verordening voorziet, het belang van het kind voorop.

Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, onderneemt de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, voor de toepassing van artikel 8 zo spoedig mogelijk het nodige om na te gaan of er gezinsleden, broers of zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn, waarbij het belang van het kind wordt beschermd.

Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening is bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 en 2 van dit artikel de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang is van de minderjarige.

6. In paragraaf C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder zijn beleid neergelegd inzake de wijze waarop een leeftijdsschouw uitgevoerd moet worden en de voorwaarden waaronder een leeftijdsonderzoek wordt aangeboden aan een vreemdeling. Voor zover hier van belang houdt dit beleid het volgende in:

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één medewerker van de IND (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken zijn) of twee medewerkers van de IND (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is) beoordelen onafhankelijk van elkaar of er sprake is van evidente:

− meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

− minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

De ambtenaren zien de vreemdeling apart van elkaar en trekken elk een eigen conclusie. Er dient unaniem geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

• het uiterlijk;

• het gedrag;

• de verklaringen;

• eventuele andere relevante omstandigheden.

7. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van het aanmeldgehoor onder meer het volgende is vermeld:

Lichamelijke kenmerken:

-Betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen.

-Betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens

-Betrokkene heeft geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken

-Betrokkene heeft geen grijze haren

-Betrokkene heeft geen duidelijk zichtbare adamsappel.

-Betrokkene heeft geen stoppels.

-Geen andere opvallende lichamelijke kenmerken.

Op basis van je gedrag, uiterlijke kenmerken en je verklaringen over je leeftijd heb ik onvoldoende aanwijzingen dat kan duiden op je evidente minderjarigheid.

Nu je zelf ook geen duidelijkheid kan geven over hetgeen bekend is van jou in Italië, zullen we eerst nader onderzoek hierover afwachten en kan dit medebepalend zijn. Begrijp je dat?

Ja.

Conclusie: (1 van onderstaande conclusies vermelden)

· op basis van bovenstaande verklaring en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.

8. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser terecht dat het rapport van het aanmeldgehoor, als hiervoor weergegeven, de conclusie dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd niet kan dragen en dat hieruit evenmin blijkt dat door de IND-medewerker alle aspecten met inbegrip van het uiterlijk, het gedrag en de verklaringen van de vreemdeling, zoals beschreven in voormeld beleid, bij de beoordeling is betrokken. In het rapport is niet vermeld welk gedrag van eiser en welke verklaringen over diens leeftijd aanleiding hebben gegeven voor de geconstateerde twijfel, noch is vermeld waarom de opgesomde lichamelijke kenmerken daartoe aanleiding (kunnen) geven. In het bestreden besluit is dit evenmin vermeld en ook ter zitting heeft verweerder dit desgevraagd niet kunnen concretiseren. Verweerders stelling dat hij niet gehouden is de conclusie te motiveren, volgt de rechtbank niet, nu deze motivering van belang is voor de door haar beoordeling van (de zorgvuldigheid van) de voorbereiding van het bestreden besluit.

9. Voorts volgt de rechtbank eiser ook in zijn ter zitting ingenomen stelling dat verweerder in strijd met zijn beleid heeft gehandeld door naar aanleiding van het aanmeldgehoor geen uitspraak te doen of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn, maar dit heeft laten afhangen van de bij Italiaanse autoriteiten opgevraagde informatie. Dit kan bezwaarlijk worden aangemerkt als de ingevolge het beleid vereiste eigen conclusie omtrent evidente meerderjarigheid of evidente minderjarigheid.

10. Reeds gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een beoordeling van hetgeen eiser overigens in beroep heeft aangevoerd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de asielaanvraag moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

11. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing