Rechtbank Den Haag, 04-07-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7888, C-09-549669-HA ZA 18-297
Rechtbank Den Haag, 04-07-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7888, C-09-549669-HA ZA 18-297
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 juli 2018
- Datum publicatie
- 4 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:7888
- Zaaknummer
- C-09-549669-HA ZA 18-297
Inhoudsindicatie
Afwijzing vorderingen Meer Democratie over Intrekkingswet referendum in het incident en in de hoofdzaak.
De vorderingen gaan de taak en bevoegdheid van de rechter te buiten. Het is aan de regering en de Staten-Generaal om af te wegen of, wanneer en in welke vorm het raadgevend referendum wordt ingetrokken. Dit proces van politieke besluitvorming en afweging van alle betrokken belangen is nu nog gaande. De rechter mag niet ingrijpen in dit proces door nu al een oordeel te vellen over de Intrekkingswet. Alleen als een wetsvoorstel eenmaal van kracht is, heeft de rechter – steeds in een concreet geval – de taak om de wet uit te leggen en vast te stellen wat op grond van de wet geldt. Verder moet de rechter dan de wet toetsen aan Europees recht en een ieder verbindende verdragsbepalingen. Nu de politieke besluitvorming over de Intrekkingswet nog niet is afgerond, heeft de rechter echter geen taak of bevoegdheid.
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/549669 / HA ZA 18-297
A ZA Ha
Vonnis van 4 juli 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING MEER DEMOCRATIE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H.A. van der Grinten te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter.
Partijen worden Meer Democratie en de Staat genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding tevens houdende vordering tot voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties;
- -
-
de akte houdende eiswijziging, met productie;
- -
-
de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en het incident, met producties;
- -
-
het vonnis waarbij een comparitie na antwoord is gelast;
- -
-
het proces-verbaal van de op 20 juni 2018 gehouden comparitie na antwoord en de daarin genoemde stukken.
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2 De feiten
Op grond van de Wet raadgevend referendum (Wrr) kan een raadgevend referendum gehouden worden over wetten en de stilzwijgende goedkeuring van verdragen met uitzondering van een aantal specifiek benoemde (rijks)wetten (artikel 4 en 5 Wrr). Hiertoe dient de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna de minister) onverwijld nadat een wetsvoorstel is bekrachtigd te worden besloten of over de wet een referendum kan worden gehouden (artikel 6 Wrr). Binnen een week na de bekrachtiging van die wet dient dit besluit te worden medegedeeld in de Staatscourant (artikel 7 Wrr). Het tijdstip van inwerkingtreding wordt niet eerder gesteld dan acht weken na deze mededeling en wordt – indien dat toch is gebeurd – van rechtswege opgeschort tot de dag na het verstrijken van die termijn van acht weken (artikel 8 Wrr).
In het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’, waarin de coalitiepartijen afspraken hebben vastgelegd voor de huidige regeerperiode, is afgesproken de Wrr in te trekken.
Op 20 december 2017 is het wetsvoorstel Intrekking van de Wet raadgevend referendum (hierna het wetsvoorstel) gezonden aan de Tweede Kamer, die het op 22 februari 2018 heeft aangenomen. Het wetsvoorstel wordt nu behandeld door de Eerste Kamer. Ten tijde van de comparitie was op 3 juli 2018 een plenair debat geagendeerd.
Het wetsvoorstel bepaalt in artikel V dat de Wrr niet van toepassing is op deze wet (hierna ook de Intrekkingswet). Artikel VI van het wetsvoorstel verleent terugwerkende kracht aan de Intrekkingswet tot en met het tijdstip van bekrachtiging van het wetsvoorstel. In de Kamerstukken is toegelicht dat hiermee wordt beoogd om de mogelijkheid van een raadgevend referendum over de Intrekkingswet uit te sluiten.
3 Het geschil
Meer Democratie vordert, na eiswijziging, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis
in de hoofdzaak
primair voor recht te verklaren dat de Intrekkingswet ingevolge artikel 8 lid 2 jo lid 1 Wrr referendum vanaf het moment van bekrachtiging daarvan van rechtswege is opgeschort tot acht weken na de mededeling in de Staatscourant als bedoeld in artikel 7 van de Wrr;
subsidiair voor recht te verklaren dat de Intrekkingswet vanwege de onverbindendheid van artikel VI van die wet vanaf het moment van bekrachtiging daarvan van rechtswege is opgeschort tot acht weken na de mededeling in de Staatscourant als bedoeld in artikel 7 van de Wrr;
meer subsidiair de Staat te verbieden de Intrekkingswet bekend te maken zonder eerst gevolg te geven aan artikel 6 en 7 Wrr of anderszins te handelen op een wijze die tot gevolg heeft dat de mogelijkheid een raadgevend referendum over die wet te houden volgens het bepaalde in de Wrr niet kan worden geeffectueerd;
in het incident
primair de Staat te verbieden het wetsvoorstel te bekrachtigen voordat vonnis is gewezen in de bodemzaak, althans een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen ordemaatregel te treffen die ertoe leidt dat de status quo wordt behouden totdat vonnis is gewezen in de bodemzaak;
subsidiair de Staat te verbieden de Intrekkingswet bekend te maken voordat vonnis is gewezen in de bodemzaak; en
in de hoofdzaak en in het incident
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
Meer Democratie stelt in de hoofdzaak het volgende:
primair: De inwerkingtreding van de Intrekkingswet is van rechtswege opgeschort, aangezien de in artikel VI geregelde terugwerkende kracht pas geldt als de Intrekkingswet na bekendmaking daarvan in werking is getreden, terwijl de in artikel 8 Wrr geregelde schorsing al aanvangt bij de aan bekendmaking voorafgaande bekrachtiging van het wetsvoorstel;
subsidiair: Artikel VI is onverbindend, omdat de daarin geregelde terugwerkende kracht in strijd is met artikel 6 Europees Vedrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het een rechtsmiddel tegen een besluit als bedoeld in artikel 6 Wrr ontneemt en het in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting op een met deze verdragsbepaling strijdige wijze wordt ingeperkt;
meer subsidiair: Met het bekendmaken van de Intrekkingswet zonder eerst gevolg te geven aan artikel 6 en 7 Wrr, wordt de Wrr op onrechtmatige wijze doorkruist.
Het incident is volgens de toelichting van Meer Democratie ingesteld om de status quo te behouden totdat vonnis is gewezen in de hoofdzaak.
De Staat voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.