Home

Rechtbank Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10325, AWB 18/8934

Rechtbank Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10325, AWB 18/8934

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 oktober 2019
Datum publicatie
4 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:10325
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 18/8934

Inhoudsindicatie

Een Russische vreemdeling verzoekt op grond van artikel 8:88 van de Awb schadevergoeding. De asielaanvragen van verzoekster zijn in het verleden meerdere malen tot in hoger beroep afgewezen. Na haar uitzetting is zij in Rusland direct gedetineerd en in detentie is zij mishandeld en verkracht. Verzoekster is terug gevlucht naar Nederland en verweerder heeft op grond van de gebeurtenissen van na de uitzetting een asielvergunning verleend. De rechtbank heeft naar aanleiding van verschillende arresten van het EHRM bij de beoordeling de besluitvorming voorafgaand aan de uitzetting meegenomen als ook de gebeurtenissen van na de uitzetting. Verzoekster had in de laatste procedure zeven originele documenten en een deskundigenrapport overgelegd. Hoewel de Kmar zich niet kon uitlaten over de authenticiteit va de zeven documenten, had de deskundige van verzoekster verklaard dat de documenten ‘appear to be geniune and plausible’. Bewijs voor het tegendeel of dat de documenten vals waren, was er niet. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van verweerder gelegen om bij twijfel hieraan, gelet op de verklaringen van verzoekster ter zake en het rapport van de deskundige, de inhoud van de documenten te verifiëren. Verweerder had in het kader van de Bahaddar-exceptie in elk geval pas op de plaats moeten maken om dusdoende een reële mogelijkheid te creëren voor nader onderzoek naar de documenten (rigorous scrutiny) en verzoekster niet daags na de uitspraak moeten uitzetten naar Rusland met alle gevolgen van dien. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze specifieke omstandigheden door zijn handelwijze het risico heeft geaccepteerd dat een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou plaatsvinden.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/8934

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 oktober 2019 in de zaak tussen

geboren op [geboortedag] 1957, van Russische nationaliteit, verzoekster

(gemachtigde mr. T. de Boer),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.P. Heinrich, mr. E. Binnendijk en mr. W.H.J. Semijn).

Procesverloop

Bij brief van 25 juli 2018 heeft verweerder het verzoek van verzoekster van 20 februari 2018 om schadevergoeding afgewezen.

Op 23 november 2018 heeft de rechtbank het verzoekschrift om schadevergoeding op grond van artikel 8:80 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van verzoekster ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig E. Batalova als tolk in de taal Russisch en mevrouw [halfzus] , de halfzuster van verzoekster. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Het griffierecht

1.1.

Verzoekster heeft het griffierecht per rekening courant van haar gemachtigde voldaan. Zij heeft vervolgens verzocht om vrijstelling daarvan wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft zij een verklaring omtrent Inkomen en Vermogen en bankafschriften over de periode 1 oktober 2018 tot en met 1 december 2018 overgelegd. Ook heeft zij een uitkeringsspecificatie van 24 augustus 2019 overgelegd.

1.2.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verzoekster niet aan de geldende regels voor vrijstelling. Zij ontvangt immers een volledige bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande. Het verzoek om vrijstelling wordt daarom afgewezen. Het betaalde bedrag wordt niet teruggestort.

Wat vooraf ging aan deze procedure

Deze procedure

Beslissing