Rechtbank Den Haag, 29-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12738, 8052006 RP VERZ 19-50542
Rechtbank Den Haag, 29-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12738, 8052006 RP VERZ 19-50542
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 november 2019
- Datum publicatie
- 12 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:12738
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1033, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 8052006 RP VERZ 19-50542
Inhoudsindicatie
Bij herhaling maken van onpgepaste opmerkingen door werknemer jegens vrouwelijke collega 's. Bedrijfscultuur geen rechtvaardiging hiervoor. Ernstig verwijtbaar. Ontbinding.
Uitspraak
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
KB
Zaaknr.: 8052006 \ RP VERZ 19-50542
Uitspraakdatum: 29 november 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Operator Groep Delft B.V.,
gevestigd te Delft,
verzoekende partij,
verder te noemen: OGD,
gemachtigde: mr. W.D. Kootstra,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. N.M. Niewold.
1 Het procesverloop
OGD heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op
18 september 2019, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 november 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Namens OGD zijn verschenen de heer [betrokkene 1] ( [functie] ), de heer [betrokkene 2] ( [functie] ) en de heer [betrokkene 3] ( [functie] ), bijgestaan door mevrouw mr. W.D. Kootstra. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. N.M. Niewold. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog diverse producties overgelegd.
2 De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
[verweerder] is geboren op [geboortedag] 1986 en sinds 1 maart 2014 in dienst bij OGD, laatstelijk in de functie van [functie] tegen een salaris van € 4.320,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
In oktober 2018 heeft de werknemer een opmerking gemaakt over het decolleté van een medewerkster, waarna die medewerkster zich tot de vertrouwenspersoon van OGD heeft gewend. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] , de heer [betrokkene 3] ( [functie] ) en mevrouw [betrokkene 4] ( [functie] ).
Naar aanleiding van een klacht over een opmerking van een andere medewerkster is op 20 augustus 2019 met [verweerder] gesproken door de heer [betrokkene 5] ( [functie] ), de heer [betrokkene 6] ( [functie] ) en de heer [betrokkene 1] ( [functie] ). In dat gesprek heeft [verweerder] desgevraagd bevestigd dat hij tegen een medewerkster de opmerking heeft gemaakt dat ‘hij wel snapte dat ze het leuker vond op het hoofd van haar vriendje te zitten.’ Na dit gesprek is op diezelfde dag aan [verweerder] een brief gestuurd, waarin is aangegeven dat OGD wilde aansturen op beëindiging van het dienstverband van [verweerder] bij OGD. In deze brief is voor zover van belang, het navolgende opgenomen:
‘Beste [verweerder] ,
Helaas bevestigen we in deze brief wat we — met [betrokkene 6] ( [functie] ), [betrokkene 7] ( [functie] ) en ikzelf vandaag ook persoonlijk met je besproken hebben. Vanwege je gedrag naar vrouwelijke collega’s kunnen wij niet anders dan aansturen op het einde van je dienstverband bij OGD. Wij beseffen goed dat dit een zware maatregel is, maar wij zien geen alternatieven. In deze brief zullen we nogmaals toelichten wat er gebeurd is en waarom wij hier zo zwaar aan tillen.
Wat is er gebeurd?
Afgelopen week heeft een vrouwelijke collega bij haar leidinggevende, de vertrouwenspersoon van OGD, en bij haar HR Adviseur een klacht ingediend over je gedrag. Het gaat hier om een collega met wie je samengewerkt hebt in de dienstverlening aan onze klant Veco, waar jij het management van de businessunit vertegenwoordigt als leveringseigenaar.
Zij heeft verklaard dat je achter haar rug om negatieve feedback over haar functioneren hebt
verspreid, en dat je zonder enig overleg een directe collega van haar benaderd hebt om haar functie over te nemen. Toen zij dit van die collega hoorde, is ze (na overleg met haar leidinggevende) op jou afgestapt om de samenwerking te bespreken.
Tijdens dat gesprek, waarin ze jou specifiek opzocht in je rol als leveringseigenaar en
vertegenwoordiger van het management, heeft ze je aangesproken over je handelswijze, en dat ze zich niet lekker voelde in de samenwerking. Ze vond dit een lastig gesprek, ze was duidelijk geëmotioneerd en heeft dat ook in het gesprek laten merken. Toen de medewerkster uitsprak dat ze ‘de huidige gang van zaken niet leuk vond’, heb jij geantwoord met ‘ik snap dat je het leuker vind om op het hoofd van je vriendje te zitten’.
We hebben dit vanochtend met je besproken, waarbij je ook erkende dat je deze uitspraak
daadwerkelijk en in deze context hebt gedaan. Zij vond en vindt die opmerking totaal ongepast, en al helemaal gezien de aanleiding en de beladenheid van het gesprek zelf. De medewerker in kwestie voelt zich niet meer veilig in de samenwerking met jou, ervaart een totale breuk in vertrouwen.
De medewerkster in kwestie heeft tevens verklaard dat er afgelopen donderdag wederom een
vervelende situatie plaatsgevonden heeft. Je bent — ook hier - vanuit de samenwerking rondom Veco voor een update bij haar langsgekomen. Opdat moment zat er een pepermuntvlek op haar jurk. Je hebt toen, op de werkvloer, de uitspraak gedaan dat ‘ze zich weer had laten onderspuiten’. Zelf gaf je vanochtend aan dat je deze uitspraak niet kon herinneren.
Het resultaat van dit alles is dat er een medewerker is die zich totaal geschoffeerd voelt, zich niet prettig of veilig voelt in de samenwerking met jou en haar toekomst binnen het bedrijf sterk in twijfel trekt. Zij geeft aan dat in de toekomst niet meer kan, wil of zelfs durft samen te werken met jou.
Waarom tillen wij hier zo zwaar aan?
Wij willen boven alles een bedrijf zijn waar iedere medewerker zich prettig en veilig kan voelen, en waar met iedereen op een nette manier wordt omgegaan. Zoals je ook in ons Personeelshandboek kunt lezen zijn respect en wederzijdse loyaliteit de uitgangspunten voor ons beleid, en is discriminatie op grond van geslacht onacceptabel.
Dit geldt helemaal voor mensen die een bepaalde verantwoordelijkheid dragen vanuit een
leidinggevende functie. Op dat aspect hebben we je al eerder aangesproken in oktober van vorig jaar. Ook toen heeft een medewerkster een klacht over je ingediend bij de vertrouwenspersoon, op basis van ongepast gedrag.
In een periode dat deze medewerker kwetsbaar was door persoonlijke problemen heb je een aantal zeer ongepaste grappen gemaakt. Zo heb je bijv. publiekelijk de uitspraak gedaan dat een gewonnen partij tafeltennis te danken zou zijn aan haar decolleté, wat haar zeer gekwetst heeft in haar gevoel van veiligheid binnen het team, en naar jou als leidinggevende. Op enig moment hebben jullie samen in de auto gezeten, waarbij zij zich ongemakkelijk voelde en stilletjes was. Toen heb je de uitspraak gedaan ‘wees niet zo introvert, kut’.
Toen dit ons via de vertrouwenspersoon ter ore kwam hebben we je hierop aangesproken. We
hebben je laten weten dat dit gedrag ongepast was, en dat je zeker als leidinggevende en MT lid goed moet stil staan bij wat je zegt, hoe je het zegt en hoe je overkomt. We hebben de uitleg geaccepteerd dat dit ging om ongepaste en ondoordachte grappen en niet om bewust kwetsen, maar ook aangegeven dat dit echt niet meer gebeuren mocht.
Dit is ook een terugkerend thema in je functioneringsgesprekken, zoals bijv. dat van oktober 2018. Ook hebben we je coaching aangeboden, waar je geen gebruik van gemaakt hebt. Uit de bevestiging van dat gesprek:
“Belangrijkste groeipunt is communicatie/stijl. Ga aan de slag met hoe je overkomt op mensen, zeker nu de schaal toeneemt. Voorkom ondoordachte grappen, arrogant overkomen, ‘touch’ hebben met je hele publiek. ie hebt aangegeven vanuit je opleiding nog toegang te hebben tot een coach, maat er is ook ruimte voor coaching vanuit OGD hierin.”
Je bent zelf direct leidinggevende van een aantal medewerkers, je bent manager van een significant onderdeel van onze business unit outsourcing en je bent lid van het managementteam van OGD. Daarmee moeten we kunnen vertrouwen in je professionaliteit, in het op een goede en fatsoenlijke manier omgaan met mensen, en dat jij juist een van de voorvechters bent van onze cultuur en van onze normen en waarden. Je gedrag botst volledig met die waarden en met de verantwoordelijkheid die je bij ons hebt, en met het vertrouwen dat we in iemand met een machtspositie binnen onze organisatie moeten hebben.
Die machtspositie vertegenwoordig je heel concreet naar allebei deze medewerkers toe. Bij de eerstgenoemde medewerker vertegenwoordig je OGD als opdrachtgever en leveringseigenaar bij deze specifieke klant, maar ook voor eventuele nieuwe kansen binnen onze organisatie. Bij de laatstgenoemde medewerker was je direct leidinggevende, en geeft ze nog steeds aan ondanks haar ambities niet verder te willen gaan in de functie van netwerkbeheerder omdat ze in die functie met jou in aanraking zou kunnen komen.
(…).’
3 Het verzoek
OGD verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b, lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669, lid 3, onderdeel e, dan wel onderdeel g BW.
Aan dit verzoek legt OGD ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – (primair) verwijtbaar handelen van [verweerder] en (subsidiair) van een verstoorde arbeidsverhouding.
Ter onderbouwing daarvan heeft OGD het volgende naar voren gebracht. In oktober 2018 is indringend gesproken met [verweerder] naar aanleiding van een klacht van een vrouwelijke ondergeschikte bij de vertrouwenspersoon van OGD. Deze klacht hield in dat [verweerder] tegen een medewerkster, in het bijzijn van collega’s had gezegd dat zij haar overwinning bij een potje tafeltennis te danken had aan haar borsten, en daarnaast bij een latere gelegenheid toen zij in zijn aanwezigheid wat stil was, had gezegd: “wees niet zo introvert, kut”. De werknemer is toen nadrukkelijk te kennen gegeven dat een dergelijke klacht niet nog eens mocht voorkomen. In augustus 2019 heeft echter opnieuw een vrouwelijke medewerker geklaagd over de wijze waarop zij door [verweerder] is bejegend. Tijdens een moeilijk gesprek heeft [verweerder] tegen deze werkneemster gezegd dat hij “wel snapte dat zij liever op het gezicht van haar vriendje zat”. Korte tijd later maakte [verweerder] ook nog eens, ten overstaan van collega’s, grappen over een vlek in haar kleding met de opmerking dat “zij zich weer had laten onderspuiten”.
OGD acht het gedrag van [verweerder] ernstig verwijtbaar. Het soort uitspraken dat [verweerder] zich permitteert kwalificeert als bullying en leidt tot een onveilig werkklimaat. Herplaatsing is niet aan de orde, omdat [verweerder] overal in de organisatie met vrouwelijke medewerkers zou moeten werken. De arbeidsrelatie is ernstig verstoord. Het vertrouwen in [verweerder] is volledig verloren, nu hij niet in staat of bereid is gebleken zijn gedrag aan te passen.