Rechtbank Den Haag, 10-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13387, 8031957 RP VERZ 19-50532
Rechtbank Den Haag, 10-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13387, 8031957 RP VERZ 19-50532
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 december 2019
- Datum publicatie
- 2 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:13387
- Zaaknummer
- 8031957 RP VERZ 19-50532
Inhoudsindicatie
Zetelverdeling binnen DOR waarin twee geledingen zijn vertegenwoordigd (GOR DGBD en ORKD) op basis van getalsmatige evenredige verdeling, ook indien deze verdeling ertoe leidt dat de ene geleding de andere steeds zou kunnen overstemmen? Ratio WOR.
Uitspraak
Team kanton Den Haag
CB
Zaaknrs.: 8031957 RP VERZ 19-50532 en 8120629 RP VERZ 19-50629
10 december 2019
Beschikkingen op verzoekschriften ex artikel 36 WOR in de zaken van:
[verzoeker 1] , wonende te [woonplaats 1] ,
[verzoeker 2] , wonende te [woonplaats 2] ,
[verzoeker 3] , wonende te [woonplaats 1] ,
[verzoeker 4] , wonende te [woonplaats 3] ,
[verzoeker 5] , wonende te [woonplaats 1] ,
[verzoeker 6] , wonende te [woonplaats 4] ,
[verzoeker 7] , wonende te [woonplaats 5] , hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
verzoekende partijen,
gemachtigde: [verzoeker 1] ,
tegen
De Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Financiën,
gevestigd en mede kantoorhoudende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,verwerende partij in de zaak met zaaknummer: 8031957 RP VERZ 19-50532,
gemachtigden: mevr. mr. M.B. de Witte-Van den Haak en mevr. mr. A.A.T.M. de Jong (Pels Rijcken),
en tegen
De Departementale Ondernemingsraad van het Ministerie van Financiën,
gevestigd en mede kantoorhoudende te Den Haag,
hierna te noemen: de DOR,
verwerende partij in de zaak met zaaknummer: 8120629 RP VERZ 19-50629,
gemachtigde: mr. drs. A.B. van Els (Unger Van Els Advocaten)
1 De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- -
-
het verzoekschrift tegen de Staat, ingekomen bij de griffie op 10 september 2019 met 14 producties (nrs. 1 tot en met 14);
- -
-
het verzoekschrift tegen de DOR, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2019 met 27 producties (nrs. 1 tot en met 27);
- -
-
een Aanvulling op de verzoekschriften, ingekomen bij de griffie op 19 november 2019 met zeven aanvullende producties (nrs. 28 tot en met 34);
- -
-
het verweerschrift van de Staat, ingekomen bij de griffie op 21 november 2019 met tien producties (nrs. 1 tot en met 10);
- -
-
het verweerschrift van de DOR, ingekomen bij de griffie op 21 november 2019 met vijf producties (nrs. 1 tot en met 5).
Op 26 november 2019 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn van de verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 5] en [verzoeker 6] verschenen, namens de Staat mevr. [betrokkene 1] en mevr. [betrokkene 2] , alsmede de gemachtigden van de Staat en is namens de DOR de heer [betrokkene 3] verschenen samen met de gemachtigde van de DOR. Verzoekers hebben aantekeningen overgelegd. Van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt.
Uitspraak is bepaald op heden.
2 De feiten
Sinds 1 juli 2018 is de organisatorische positie van de Belastingdienst (hierna: de BD) gewijzigd in de zin dat de BD niet langer een autonome positie heeft, maar een regulier directoraat-generaal binnen het Ministerie van Financiën is geworden. De overige directoraten-generaal binnen het Ministerie van Financiën zijn het DG Fiscale Zaken, het DG Rijksbegroting, de Generale Thesaurie en het SG-cluster; deze vormen samen het Kerndepartement Financiën.
Als gevolg van de organisatiewijziging wordt ook de medezeggenschapsstructuur aangepast.
In de nieuwe organisatiestructuur zal op departementaal niveau de medezeggenschap worden uitgeoefend door de DOR.
In de aanloop naar de instelling van de DOR is op de voet van artikel 48 Wet op de Ondernemingsraden (WOR) een Voorlopig Regelement DOR opgesteld.
Op 2 oktober 2019 heeft de DOR op de voet van artikel 8 WOR een (definitief) reglement vastgesteld.
Het (definitief) reglement van de DOR voorziet in een DOR met 15 zetels, waarvan vijf zetels worden bezet door leden, die worden afgevaardigd door de Ondernemingsraad Kerndepartement Ministerie van Financiën (hierna: ORKD) en tien zetels door leden van de Groepsondernemingsraad DGBD (hierna: GOR DGBD). De GOR DGBD is samengesteld uit leden van de afzonderlijke ondernemingsraden binnen de BD.
Het reglement van de DOR kan met inachtneming van artikel 12 gewijzigd worden. Tot 17 september 2021 is voor wijziging van het reglement een meerderheid van 2/3 plus één van de uitgebrachte stemmen nodig. Na 17 september 2012 is voor wijziging van het reglement een (enkele) meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen voldoende, tenzij tenminste vier leden van de DOR er gemotiveerd voor kiezen om de stemverhouding van 2/3 plus één te handhaven.
Bij de BD zijn ongeveer 32.000 personen werkzaam, bij het Kerndepartement Financiën zijn in totaal ongeveer 2.300 personen werkzaam.
3. De verzoeken, de onderbouwing daarvan en het verweer
In de zaak tegen de Staat verzoeken verzoekers, na wijziging van hun verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, primair (a.) voor recht te verklaren dat het concept voorlopig reglement DOR in strijd is met de WOR, althans een goede toepassing van de WOR in de weg staat, omdat geen sprake is van een zo veel mogelijk representatieve afspiegeling van de onderliggende geledingen; (b.) het besluit inzake de vaststelling van de aantallen zetels vanuit het Kerndepartement en vanuit de Belastingdienst in de DOR te vernietigen; (c.) de ondernemer op te dragen de reeds ingestelde DOR te ontbinden; (d.) alle reeds verrichte uitvoeringshandelingen en besluiten van de DOR terug te draaien binnen 7 dagen na het wijzen van de beschikking; (e.) de ondernemer op te dragen een voorlopig reglement DOR vast te stellen dat recht doet aan de beginselen van evenredige zetelverdeling en vertegenwoordiging van alle groepen werkzame medewerkers, subsidiair een zodanige voorziening te treffen als in goede justitie noodzakelijk wordt geacht.
In de zaak tegen de DOR verzoeken verzoekers, na wijziging van hun verzoek primair (a.) voor recht te verklaren dat het definitief reglement DOR in strijd is met de WOR en jurisprudentie, althans een goede toepassing van de WOR in de weg staat, omdat geen sprake is van een zo veel mogelijk representatieve afspiegeling van de onderliggende geledingen; (b.) het besluit inzake de vaststelling van de aantallen zetels vanuit het Kerndepartement en vanuit de Belastingdienst in de DOR te vernietigen; (c.) de beschermconstructie voor het wijzigen van het reglement (2/3 plus 1) te vervangen door een regeling conform artikel 12, lid 4 van het modelreglement COR/GOR van de SER, die inhoudt dat de wijziging van het reglement een meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen behoeft; (d.) de ondernemer op te dragen om de reeds ingestelde DOR te ontbinden; (e.) alle reeds verrichte uitvoeringshandelingen en besluiten van de DOR terug te draaien binnen 7 dagen na het wijzen van de beschikking, subsidiair een zodanige voorziening te treffen als in goede justitie noodzakelijk wordt geacht.
De verzoekers onderbouwen hun verzoeken met de stelling dat de zetelverdeling en de stemmenverhouding in de DOR geen recht doet aan het beginsel van evenredige zetelverdeling, waardoor de positie van de medezeggenschap vanuit de BD ten opzichte van die vanuit het Kerndepartement nadelig uitpakt.
De Staat en de DOR voeren verweer tegen de stellingen van verzoekers. Voor zover van belang voor de beslissing zal het verweer van de Staat respectievelijk de DOR hieronder besproken worden.
4 De beoordeling
De ontvankelijkheid van verzoekers in de zaak tegen de Staat
De Staat stelt zich op het standpunt dat verzoekers in hun verzoek tegen de Staat niet ontvankelijk zijn, omdat uit artikel 36 WOR niet volgt dat een verzoekende partij de keuze heeft tegen welke verweerder hij zich zal richten en omdat door het definitief worden van het reglement van de DOR het voorlopig reglement is komen te vervallen. Verzoekers stellen daartegenover dat, in het geval geoordeeld zou worden dat de verzoeken tegen de DOR geheel of gedeeltelijk toegewezen zouden worden, er weer een rol ontstaat of herleeft voor de Staat om (opnieuw) tot de instelling van een DOR te komen. In die zin is het mogelijk dat een uitspraak tegen de DOR zich ook uitstrekt tot de Staat.
In beginsel oordeelt de kantonrechter dat door het definitief worden van het reglement van de DOR verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoeken in het verzoekschrift tegen de Staat, voor zover dat zich richt tegen het voorlopig reglement. Dat betreft de verzoeken onder a. en b. van het verzoekschrift tegen de Staat. Zelfs indien de DOR ontbonden zou moeten worden herleeft het voorlopig reglement niet en zal in voorkomend geval een nieuw voorlopig reglement moeten worden opgesteld.
De kantonrechter volgt verzoekers echter in zoverre dat hetgeen verzoekers stellen onder de punten c., d. en e. van het verzoekschrift tegen de Staat en hetgeen verzoekers stellen onder d. van hun verzoek tegen de DOR zich richt tot de Staat. Strikt genomen kan het laatste verzoek niet toegewezen worden, omdat het verzoekschrift zelf zich richt tot de DOR, als verwerende partij in de betreffende zaak, en niet tegen de Staat. De kantonrechter wil dit strikt formele punt niet aan verzoekers tegenwerpen. Omdat beide verzoekschriften zich (mede) uitstrekken tot de Staat, zal de kantonrechter verzoekers daarom in zoverre in hun verzoeken tegen de Staat ontvankelijk verklaren.
De inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
Op het eerste gezicht lijkt het in deze procedures te gaan om de vraag of bij een zetelaantal van 15 in de DOR de ORKD met vijf zetels oververtegenwoordigd is ten opzichte van de GOR DGBD met tien zetels, omdat in het Kerndepartement ongeveer 2.300 personen werkzaam zijn en de bij de BD ongeveer 32.000 personen. In de kern genomen gaat het in deze procedures echter om de vraag of de stemverhouding in de DOR zodanig moet zijn dat de geleding van de GOR DGBD een doorslaggevende stem moet hebben bij het vaststellen van het uiteindelijk vereiste quorum voor het wijzigen van het regelement van de DOR. Dit is uiteraard van belang als de geleding van de GOR DGBD in het verlengde daarvan, namelijk in het geval het regelement daarna wederom gewijzigd zou worden, in die zin dat de geleding van de ORKD bij toekomstige besluitvorming buiten spel wordt gezet. Omdat verzoekers daarbij kennelijk niet willen wachten tot de datum van 17 september 2021 wensen zij nu reeds via een stemverhouding 14:1 de beslissingsmacht in de DOR te verkrijgen. Dit neemt overigens niet weg dat nu reeds bepaalde beslissingen met meerderheid van stemmen genomen kunnen worden en dat de geleding GOR DGBD de geleding ORKD in die gevallen kan overstemmen.
De in deze procedures voorliggende vraag is daarom of een goede toepassing van de WOR moet leiden tot een situatie, waarbij bij een vertegenwoordiging in een medezeggenschapsorgaan, waarin maar twee geledingen vertegenwoordigd zijn, de ene geleding dan andere kan overvleugelen, alleen omdat een getalsmatig evenredige vertegenwoordiging tot een dergelijke uitkomst leidt. Strikt getalsmatig genomen leidt een evenredige verdeling in de DOR met 15 zetels namelijk tot een zetelverdeling van 14 voor de GOR DGBD en één zetel voor de ORKD1. Daarmee zou de geleding GOR DGBD de geleding ORKD in alle gevallen kunnen overstemmen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet bevorderlijk voor een goede werking van de WOR indien een getalsmatige minderheid geen mogelijkheden heeft via een bepaalde stemmenverhouding de besluitvorming te beïnvloeden. Een Centrale Ondernemingsraad, een groepsondernemingsraad, of, zoals in het onderhavige geval, een DOR wordt ingesteld voor onderwerpen die van gezamenlijk belang zijn voor de medewerkers van de verschillende betrokken ondernemingen (artikel 35 WOR). Daarbij past niet dat de ene geleding de andere volledig kan overvleugelen, hetgeen uiteraard alleen aan de orde is bij tegenstrijdige belangen, maar juist dan is het van belang dat de belangen van de minderheid op zekere wijze tegen de belangen van de meerderheid beschermd worden.
Een mechanisme dat moet voorkomen dat de ene geleding de andere overvleugelt kan gevonden worden in ofwel een niet -evenredige zetel- en stemverdeling ofwel in een systeem van gewogen stemmen, waarbij de ene stem meer gewicht in de schaal legt dan de andere. In het onderhavige geval is gekozen voor een niet-evenredige zetelverdeling, gekoppeld aan een gekwalificeerde meerderheid voor de wijziging van het reglement.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat de WOR en de jurisprudentie niet aan deze keuze in de weg. Het Hof Den Haag heeft daaromtrent in haar beslissing van 12 januari 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:17) in rechtsoverweging 6.3 het volgende overwogen: In artikel 34 WOR is derhalve geen dwingende verplichting opgenomen tot evenredige vertegenwoordiging. Dit neemt niet weg dat in de rechtspraak en literatuur wordt aangenomen dat bij de samenstelling van een GOR niet volledig aan de getalsverhouding van de diverse groepen van te vertegenwoordigen personeel voorbij kan worden gegaan. De kantonrechter leidt uit deze passages af, dat een getalsmatige vertegenwoordiging weliswaar uitganspunt is, maar dat dit principe niet absoluut is. Met name de bevordering van de goede werking van de WOR, waarbij, zoals eerder overwogen, de belangen van een minderheid beschermd moeten worden, kan ertoe leiden dat voor een andere dan een zuiver getalsmatige vertegenwoordiging moet worden gekozen.
Zou overigens de zetelverdeling meer in lijn worden gebracht met de verhouding tussen de werkzame personen bij beide geledingen, bijvoorbeeld 12:3 of zelfs 14:1, zoals verzoekers wensen, dan kan de vereiste bescherming voor de geleding ORKD alleen bereikt worden door het introduceren van een nog grotere gekwalificeerde meerderheid of door het introduceren van een systeem van gewogen stemmen. In die zin is een andere zetelverdeling lood om oud ijzer, geredeneerd vanuit het oordeel dat in de DOR, waarin maar twee geledingen vertegenwoordigd zijn, de ene geleding de andere niet moet kunnen overvleugelen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat naar het oordeel van de kantonrechter de huidige zetel- en stemmenverdeling in de DOR niet aan de goede werking van de WOR in de weg staat. De verzoeken van verzoekers zullen daarom worden afgewezen.
Voor zover verzoekers nog overige inhoudelijke of procedurele bezwaren hebben geformuleerd tegen de besluitvorming, die heeft geleid tot vaststelling van het (definitief) reglement van de DOR, kan die verder buiten beschouwing blijven, omdat daarmee uitsluitend werd beoogd tot de door verzoekers gewenste zetel- en stemverdeling binnen de DOR te komen. Zoals verzoekers ook tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven waren die bezwaren alleen gericht tegen dat doel, waarvan hiervoor is overwogen dat dit niet aan de goede werking van de WOR in de weg staat, maar dat juist bevordert.
Kostenveroordeling
Naar analogie van artikel 22a WOR is voor een veroordeling van verzoekers in de proceskosten geen plaats.