Home

Rechtbank Den Haag, 23-06-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10205, 8414724 RP VERZ 20-50194 en 8471302 RP VERZ 20-50248

Rechtbank Den Haag, 23-06-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10205, 8414724 RP VERZ 20-50194 en 8471302 RP VERZ 20-50248

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 juni 2020
Datum publicatie
22 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:10205
Formele relaties
Zaaknummer
8414724 RP VERZ 20-50194 en 8471302 RP VERZ 20-50248

Inhoudsindicatie

Het gegeven ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig. De werknemer heeft zich niet schuldig gemaakt aan werkweigering. Toekenning transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding.

Uitspraak

Zittingsplaats ’s-Gravenhage

RvV/C

Zaak-/rolnummers: 8414724 RP VERZ 20-50194 en 8471302 RP VERZ 20-50248

Uitspraakdatum: 23 juni 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in de zaak met zaak-/rolnummer 8414724 RP VERZ 20-50194,

verweerder in de zaak met zaak-/rolnummer 8471302 RP VERZ 20-50248,

gemachtigde: mr. S.O. Voogt,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwmachines Den Haag B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
verzoekster in de zaak met zaak-/rolnummer 8471302 RP VERZ 20-50248,

verweerster in de zaak met zaak-/rolnummer 8414724 RP VERZ 20-50194,

gemachtigde: mr. H. Eijer,

Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “BMDH”.

1 Het procesverloop

1.1.

[verzoeker] heeft de kantonrechter in een verzoekschrift, dat bij de griffie is ingekomen op 27 maart 2020, verzocht om te verklaren voor recht dat het door BMDH gegeven ontslag niet rechtsgeldig is en om BMDH – kort gezegd – te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding, alsmede een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast heeft [verzoeker] nog een aantal nevenverzoeken ingediend. BMDH heeft van haar kant de kantonrechter in een verzoekschrift, dat bij de griffie is ingekomen op 22 april 2020, verzocht [verzoeker] – kort gezegd – te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 26 mei 2020 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. [verzoeker] is toen in persoon verschenen. Namens BMDH is dhr. [betrokkene 1] verschenen. Beide partijen werden tijdens de zitting bijgestaan door hun gemachtigden. Van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Tijdens de zitting is met partijen besproken om de zaken gezamenlijk te behandelen. Dit betekent dat de producties in de ene ook in de andere zaak van toepassing zijn.

1.3.

De uitspraak in beide zaken is vervolgens bepaald op heden

2 De feiten in beide verzoeken

2.1.

[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1963, is op 1 januari 2009 in dienst getreden bij BMDH. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van boekhouder tegen een salaris van € 4.390,65 per maand (exclusief vakantietoeslag en emolumenten).

2.2.

BMDH is opgericht door [naam oprichter 1] en [naam oprichter 2] . Per 1 januari 2003 is [betrokkene 1] aangesteld als Algemeen Directeur van BMDH. Hij heeft BMDH van [naam oprichter 1] en [naam oprichter 2] op 1 januari 2018 overgenomen.

2.3.

In het voorjaar van 2019 is [betrokkene 1] als gevolg van een burn-out uitgevallen en is de dagelijkse leiding van BMDH in handen gekomen van [verzoeker] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ).

2.4.

Op 11 september 2019 heeft [verzoeker] een e-mail verzonden aan [betrokkene 1] en [naam oprichter 2] . In die e-mail is het volgende, voor zover relevant, te lezen:

“(…)

Na 4 maanden (bijna 5) niks van [betrokkene 1] vernomen te hebben wil hij gaan praten?

Wij, het voltallige personeel van Bouwmachines Den Haag B.V., zit er niet op te wachten om het gesprek aan te gaan met [betrokkene 1] . Dit is al meerdere malen aangegeven bij [naam oprichter 2] .

Bij [naam oprichter 2] is ook meerdere malen aangegeven wat de oplossing is voor de ontstane situatie. (…)

[betrokkene 2] en ik hebben meerdere malen aangegeven dat wij Bouwmachines Den Haag B.V. willen voortzetten zonder [betrokkene 1] . Wij willen dit op een nette manier doen. Dit is duidelijk kenbaar gemaakt vanaf het moment dat wij in Ermelo zijn geweest. (…)

[betrokkene 2] en ik gaan een gesprek niet uit de weg. Maar dat gesprek zal niet een op een zijn. Wij willen dat er een mediator wordt ingehuurd op kosten van Bouwmachines Den Haag B.V.. (via arboned)

Mocht het zo zijn dat er door middeling van de mediator gesprekken zullen plaats vinden over de toekomst van Bouwmachines Den Haag B.V., zullen deze gesprekken met de directeur/dga [betrokkene 1] zijn. (dus zonder [naam oprichter 1] en [naam oprichter 2] )

Met vriendelijke groet,

[verzoeker] , [betrokkene 2]

En alle overige personeelsleden.”

2.5.

In oktober 2019 is een mediationtraject gestart. Bij dat traject waren de heren [betrokkene 1] , [verzoeker] en [betrokkene 2] betrokken.

2.6.

Eind oktober 2019 hebben [naam oprichter 1] en [naam oprichter 2] gesproken met [verzoeker] en [betrokkene 2] over een overname van BMDH.

2.7.

Op 4 november 2019 heeft mediator [naam mediator] aan [verzoeker] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] een e-mail verzonden. Daarin staat dat door [verzoeker] , mede namens [betrokkene 2] , is verzocht om het mediationtraject “on hold” te zetten omdat partijen een alternatieve oplossingsroute aan het onderzoeken zijn. De mediator heeft in haar e-mail te kennen gegeven aan het verzoek te voldoen.

2.8.

Na een afwezigheid van ongeveer 7,5 maanden is [betrokkene 1] op 16 december 2019 weer op het kantoor van BMDH verschenen. [verzoeker] heeft vanaf dat moment tot en met 6 januari 2020 vakantie opgenomen.

2.9.

Op 6 januari 2020 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.

2.10.

[betrokkene 1] heeft [verzoeker] op 7 januari 2020 een brief verzonden. Daarin is, voor zover relevant, het volgende te lezen:

“(…)

Als directeur en aandeelhouder heb ik (…) besloten om mijn taken (…) weer op te pakken. Hiervoor ben ik vandaag 6 januari naar kantoor gekomen.

In jouw mailbericht van september 2019 heb jij je erg negatief over mij uitgelaten en zelfs bevestigd dat je er niet op zit te wachten om met mij te praten. (…) Door de huidige situatie zal dit toch moeten gebeuren. Er moeten afspraken worden gemaakt over de bedrijfsvoering.

Vandaag heb ik je een aantal malen gevraagd met mij in gesprek te gaan om een aantal zaken te bespreken. Dit heb je stelselmatig geweigerd (…) waarop je jezelf meteen ziek hebt gemeld. (…)

(…) Zelfs indien je het niet eens bent met door mij te nemen maatregelen, zal je hier toch naar dienen te handelen. Mocht je daartoe niet bereid zijn, dan is het beter als je bmdh verlaat. Je ziekmelden is dan geen oplossing.

Op grond van het bovenstaande verzoek ik je in het vervolg je redelijk op te stellen en in ieder geval aan mijn verzoek voor een gesprek gevolg te geven en mijn overige verzoeken uit te voeren op een wijze zoals het een correct handelend werknemer betaamd.

(…)”

2.11.

Op 8 januari 2020 heeft [verzoeker] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. In de schriftelijke terugkoppeling van de bedrijfsarts staat, voor zover relevant, het volgende:

“(…)

Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte

In strikte zin des woords is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek. Echter, betrokkene ervaart reële klachten, welke mijns inziens oorzaak kennen in langdurig ervaren werkgerelateerde knelpunten. Werkhervatting kan hierbij mijns inziens vanuit medisch preventief oogpunt niet zonder meer plaatsvinden, zonder oplossing van de door werknemer ervaren knelpunten.

Adviezen (onder andere werkhervatting)

Werkgerelateerde problemen dienen daar te worden opgelost waar ze zijn ontstaan, namelijk op het werk. Ga met elkaar in gesprek en zoek een oplossing voor de verstoorde arbeidsrelatie. [verzoeker] geeft aan open te staan voor gesprekken. Ik adviseer hierbij de inzet en begeleiding van een mediator (…)

Vanwege de reële ervaren klachten op dit moment en vanuit preventief oogpunt, acht ik het verstandig om mediaton te starten vanaf week 4 (en dus niet per direct).

Vervolg

Per heden mag een herstelmelding. Indien ziekmelding niet wordt afgesloten dient WvP te blijven worden gevolgd. (…)”

2.12.

Desgevraagd hebben [verzoeker] en [betrokkene 2] op 10 februari 2020 aan BMDH te kennen gegeven dat zij afzien van een overname van BMDH.

2.13.

Verder heeft de gemachtigde van [verzoeker] op 10 februari 2020 een e-mail verzonden aan de gemachtigde van BMDH. In die e-mail is te lezen dat [verzoeker] aan het advies van de bedrijfsarts wil meewerken om over te gaan tot mediaton. Ook is verzocht om het salaris door te betalen.

2.14.

De gemachtigde van BMDH heeft op de hiervoor besproken e-mail per e-mail geantwoord. In die e-mail is aan [verzoeker] te kennen gegeven dat de betaling van het loon zal worden stopgezet voor de tijd dat [verzoeker] niet op het werk verschijnt omdat [verzoeker] niet ziek is. Daarnaast is in de e-mail te lezen dat, indien [verzoeker] meent dat mediation noodzakelijk is en de kosten voor het traject betaald, BMDH bereid is om mee te werken aan mediation. Verder is in die e-mail te lezen dat BMDH van mening is dat mediation niet nodig is en dat een normale samenwerking goed mogelijk is als [verzoeker] zich houdt aan de regels die binnen een onderneming gelden en de aanwijzingen van de directeur correct opvolgt.

2.15.

Op 24 februari 2020 heeft de gemachtigde van BMDH een brief verzonden aan [verzoeker] . In die brief is aan [verzoeker] te kennen gegeven dat als [verzoeker] op uiterlijk 27 februari 2020 niet op het werk verschijnt, er een ontslag op staande voet zal volgen.

2.16.

Op 28 februari 2020 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is te lezen dat – kort gezegd – werkweigering aan dit ontslag ten grondslag wordt gelegd. Ook is [verzoeker] in de ontslagbrief verzocht om een bedrag van € 14.225,- aan gefixeerde schadevergoeding te voldoen aan BMDH.

3 Het verzoek van [verzoeker]

3.1.

verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

-

te verklaren voor recht dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldig ontslag op staande voet;

-

de veroordeling van BMDH om binnen veertien dagen na heden aan [verzoeker] te voldoen:

a. een vergoeding ter zake de onregelmatige opzegging van € 14.225,70 bruto;

b. de transitievergoeding van € 17.639,94 bruto;

c. de billijke vergoeding van € 56.902,80 bruto;

d. een bedrag van € 8.780,- bruto aan achterstallig salaris;

e. een bedrag van € 3.152,69 aan vakantiegeld;

f. een bedrag van € 1.620,66 aan wel opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;

-

waarbij de bedragen onder d. tot en met f. worden vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en te bepalen dat BMDH voor de uit te keren bruto bedragen een deugdelijke bruto/netto-specificatie zal verstrekken;

-

de veroordeling van BMDH om (g.) binnen veertien dagen na heden aan [verzoeker] deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken van het salaris over januari en februari 2020 en van de eindafrekening van het dienstverband, alsmede om (h.) aan de pensioenverzekeraar van [verzoeker] de pensioenpremies (werkgever- en werknemersdeel) over januari en februari 2020 te voldoen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat BMDH hiermee in gebreke blijft;

-

de veroordeling van BMDH in de kosten van deze procedure.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoeker] – zakelijk weergegeven – ten grondslag dat de aangevoerde dringende reden geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Nadat [betrokkene 1] op 19 december 2019 plotseling terug op het kantoor van BMDH verscheen, heeft [verzoeker] zich na een vakantie op 6 januari 2020 ziek gemeld. Daarna heeft [verzoeker] de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts is toen tot de conclusie gekomen dat [verzoeker] weliswaar niet arbeidsongeschikt is (in de strikte zin des woords), maar wel dat [verzoeker] reële klachten ervaart die een oorzaak hebben in werkgerelateerde knelpunten. Volgens de bedrijfsarts was werkhervatting uit medisch preventief oogpunt niet zonder meer mogelijk en zijn partijen geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan onder begeleiding van een mediator. [verzoeker] heeft BMDH op 10 februari 2020 verzocht om gevolg te geven aan het advies van de bedrijfsarts om mee te werken aan mediaton. BMDH heeft dat geweigerd en heeft [verzoeker] per direct gesommeerd om te komen werken. [verzoeker] stelt in dit verband dat het hem niet kan worden verweten dat hij aan dit verzoek niet heeft voldaan omdat dit verzoek tegen het advies van de bedrijfsarts in ging. Van werkweigering is geen sprake en het gegeven ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig. Door tegen het advies van de bedrijfsarts in te gaan, heeft BMDH bovendien ernstig verwijtbaar gehandeld.

3.3.

Omdat het ontslag niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, verzoekt [verzoeker] om BMDH te veroordelen in de betaling van een billijke vergoeding ten bedrage van € 56.902,80 bruto op grond van artikel 7:681 lid 1 BW. Daarbij moet volgens [verzoeker] rekening worden gehouden met het feit dat hij sinds 2009 naar tevredenheid van BMDH bij haar werkzaam was en het feit dat BMDH ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door, tegen het advies van de bedrijfsarts in, [verzoeker] te sommeren om op het werk te verschijnen. Ook dient volgens [verzoeker] meegewogen te worden dat hij, mede vanwege het Coronavirus, geen reëel uitzicht heeft op ander werk. Verder verzoekt [verzoeker] tot toekenning van de transitievergoeding van € 17.639,94 bruto en een gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 14.225,70 bruto op grond van artikel 7:672 lid 10 BW.

3.4.

Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij in januari en februari 2020 geen loon heeft ontvangen, terwijl hij daar wel recht op had. Ook zijn geen pensioenpremies afgedragen en zijn er geen salarisspecificaties verstrekt. Naast de hiervoor genoemde vergoedingen maakt [verzoeker] daarom aanspraak op een bedrag van € 8.780,- bruto aan achterstallig salaris, een bedrag van € 3.152,69 aan vakantiegeld en op een bedrag van € 1.620,66 aan wel opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Deze bedragen dienen volgens [verzoeker] te worden vermeerderd met de wettelijke rente en te worden verhoogd met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW. Tevens verzoekt [verzoeker] om BMDH te verplichten om alsnog pensioenpremies over januari en februari 2020 af te dragen en deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken.

4 Het verweer tegen het verzoek van [verzoeker] en het zelfstandig verzoek van BMDH

5 De beoordeling in beide verzoeken

6 De beslissing